De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Vrouw en het Huwelijk beschouwd uit wettig, zedelijk, godsdienstig oogpunt door G. Chastand.
| |
[pagina 539]
| |
Zoodra nu het huwelijk niet meer het eenige doelwit is voor het jonge meisje is ook het flirten voor haar zonder eenig nut, - flirten, die pogingen der ontwakende liefde om de vermommingen te ontmaskeren, door dat schermen het zwakke punt te vinden in eens anders wapenrusting.Ga naar voetnoot1) Men kan haar dan ook die laagheden, dat geschipper besparen, dat tentoonstellen in salons en op bals, dat geen ander doel heeft dan de onrustige, konstige jacht naar den echtgenoot, dien zeldzamen, vurig begeerden vogel. De jonge meisjes toch voelen het - alleen de echtgenoot kan haar een rang en een positie in de maatschappij geven, die ze ongetrouwd nooit kunnen bereiken. Bij die soort verbintenissen, die den naam van huwelijk niet verdienen, moet de vlag der wet alle buitensporigheden dekken zoo niet verontschuldigen. Aangegaan als een contract en wel als een oneerlijk contract, staan zulke huwelijken ongestraft alle mogelijke ontrouw en liaisons toe. Men zal als vreemden onder één dak leven. Onder het huichelachtig uithangbord van een verbintenis, die zooals Goethe zegt zonder affinité élective gesloten werd - die in werkelijkheid slechts een handelszaak is - een handelszaak van bedrogenen - verbergt zich de schande eener eeuwigdurende leugen. Men heeft door het huwelijk slechts twee namen, twee fortuinen bijeengebracht. Wat de twee levens betreft: zij zijn slechts verbonden of juister gezegd naast elkander geplaatst om de wereld te bedriegen en verbergen vaak onder den schijn van een geregeld leven en van het officieele zegel de meest schuldige uitspattingen. Schijnt het niet soms of de wet onder voorwendsel van de monogamie te verdedigen en aan te moedigen, de polygamie autoriseert? Of indien dit beter klinkt, schijnt het niet alsof de vrije polygamie zich dekt met den mantel der wettige monogamie. Met eenigen schijn van waarheid heeft men dan ook kunnen zeggen: ‘Eene maîtresse nemen, die U behaagt, die gij onderhoudt is doodzonde. Maar een vrouw nemen die U mishaagt en waardoor gij U laat onderhouden, dat is integendeel gangbare zedelijkheid.Ga naar voetnoot2)’ Mag men niet zonder vrees dat het paradoxaal klinken zal, zeggen dat in vele gevallen het tegenwoordig huwelijk de ergste huichelarij is? Daar het huwelijk beschouwd wordt als eene ‘plaatsing’ voor het jonge meisje, is het niet te verwonderen dat men er zich in het huisgezin weinig moeilijk mee maakt om haar voor te bereiden voor haar toekomstige taak als vrouw en moeder. Hoofdzaak is haar ‘onderdak te brengen’. - Daarna mag zij zich redden zooals ze kan. Vreemd genoeg begint het jonge meisje dat toch van jongs af voor het huwelijk wordt bestemd, dit huwelijk zonder inwijding, zonder eenige voorbereiding. Men leidt haar voor alles op, behalve voor het gewichtigst moment in haar leven als vrouw. Men leert haar alles, de fraaie kunsten daaronder begrepen - maar het eenige waarvan zij niets weet dat is van het moederschap waarvan men al de mysteries, al de plichten, al de weelden, zorgvuldig voor haar verborgen houdt. Men heeft mij gezegd en ik houd dit getuigenis voor volkomen geloofwaardig, dat er nog jonge meisjes gevonden worden, die niet weten hoe de kinderen geboren worden. Men siddert als men denkt aan al de lichamelijke smarten, gezwegen nog van de geestelijke beproevingen die het jonge meisje wachten door de onwetendheid waarin zij door verblinde of onbedachtzame ouders gehouden werd. Men laat haar een menigte dingen lezen en leeren die zij beter deed niet te weten - en men verbergt zorgvuldig en dwaas de mysteries die zij kennen moet op straffe van haar eigen gezondheid te schaden en haar huwelijksleven geestelijk en lichamelijk te vergiftigen, zonder nog te gewagen van de toekomst harer kinderen. Moest de moeder hare dochter niet zorgvuldig inwijden in hetgeen een van de gewichtigste handelingen van het leven is en een van de voornaamste verrichtingen der vrouw? Hier is onwetendheid niet slechts een ongeluk: ze is een misdaad. Hoevele moeders hebben zich niet de noodlottige en onherstelbare gevolgen te wijten van hun schuldig stilzwijgen! Zij verontschuldigen met hun schaamtegevoel datgene wat men slechts kan verklaren door de grofste onwetendheid omtrent hunne plichten en miskenning hunner moederlijke verantwoordelijkheid. Hoe kan men er zich in die omstandigheden over verwonderen dat men zich weinig bezorgd er over maakt kinderen te krijgen of liever dat men zich vooral bezorgd maakt ze te krijgen? In zulke huishoudens zijn ze slechts een last te meer voor den man, een | |
[pagina 540]
| |
hindernis, een te zwaar gewicht voor de vrouw. Hun verbond werd niet gesloten met het oog op komende geslachten, maar slechts ter wille van hun eigen belangen, zelfzuchtige bevredigingen. Vandaar de schuldige berekeningen van vaders, die 't vaderschap niet wenschen en van ijdele, lichtzinnige moeders die trachten het aantal hunner kinderen te beperken ten einde hun een grooter fortuin na te laten, de erfenis niet te verbrokkelen of wel om zichzelf geen genot of gerief te behoeven ontzeggen. ‘Het huwelijk’, schrijft Max Nordan, ‘moest zijn de wettiging van de solidariteit, zij is die van de zelfzucht. Allen die huwen willen niet in dien nieuwen staat met of voor elkander leven, - zij willen beter condities vinden om hun gemakkelijk, onverantwoordelijk bestaan te kunnen voortzetten. Men trouwt om zich een aangenaam thuis te bezorgen, om een rang in de maatschappij te kunnen innemen en ophouden, om zijn ijdelheid te bevredigen, om te genieten van de voorrechten en vrijheden die de samenleving aan de ongehuwden weigert en de getrouwde vrouwen toestaat. Bij het huwelijk denkt men aan alles, aan het salon, aan de keuken, aan de wandeling, het verblijf aan een badplaats, aan de eetkamer, aan de badkamer - er is slechts één ding waaraan men niet denkt, dat toch wel het allervoornaamste is: aan de kamer der echtgenooten, dat heiligdom waaruit moet voortkomen de toekomst van het gezin, van het volk, van de menschheid. Moet niet achteruitgang en verval het lot zijn der volken in wier huwelijken de zelfzucht der echtgenooten triomfeert, waar het kind een niet gewenscht toeval is, op zijn best iets onverschilligs, dat moeilijk te vermijden, maar volkomen overbodig is? Iedere verbintenis gesloten met het oog op stoffelijke voordeelen of andere zelfzuchtige bijoogmerken, is prostitutie en het doet er weinig toe of dit verbond gesloten wordt tegenover een burgerlijk ambtenaar, een geestelijke of slechts ten overstaan van de opensluitster van een schouwburgloge’.Ga naar voetnoot1) En Miss Ellen Key stemt in de volgende termen volkomen in met de juiste opmerkingen van den eminenten socioloog. ‘Er ligt een wereld tusschen de vrouw die huwt om kinderen te krijgen en tusschen haar die huwt om aan haar zucht naar weelde te kunnen voldoen; tusschen den man die een kameraad zoekt bij zijn arbeid en hem die een beurs zoekt om zijn schulden te betalen. Maar of men zich verkoopt omdat men honger heeft, om zijn schulden te betalen, om aan de eenzaamheid te ontkomen, om zijn verlangen te bevredigen - welke ook de prijs moge zijn die men er voor ontvangt - de koop is er niet minder onteerend om, zoowel om den kooper als voor den verkooper, wanneer men die beschouwt in het licht eener nieuwe moraal’.Ga naar voetnoot1) Men zal er voortaan toe moeten besluiten om het jonge meisje op te voeden om vrouw te worden, liever dan eenig en alleen tot echtgenoot en moeder, hoewel het moederschap altijd omringd moet zijn en blijven door een schitterender stralenkrans. Men moet haar leeren hare eigene persoonlijkheid te ontwikkelen, haar geest van initiatief, in haar trachten op te wekken en laten groeien de zucht naar onafhankelijkheid, die verstikt en verlamd werd in de lange eeuwen van blinde onderworpenheid of gelatene gehoorzaamheid, in plaats van haar zooals men nu meestal doet, te drijven om de gezellin, de gedienstige te worden van een echtgenoot, wie hij ook zijn moge en waar hij vandaan kome. De tijd is nabij, waarin dank zij de veranderingen in onze woningen en van den huiselijken dienst, de vrouw uit den burgerstand evenals die uit het werkmansgezin niet meer gebukt zullen gaan onder de zooveel tijd in beslag nemende zorgen voor het huishouden, meer en meer tijd zullen vinden óm hun geest te verrijken, hun ziel op te heffen - zich vrij te maken van de eentonige bezigheden van een huisslaaf. ‘Wanneer onze huizen ontlast zullen zijn van de keukens met hun onaangename geuren, het vet en de stof die er onafscheidelijk van zijn’, zegt Mme Schmall, ‘dan zullen veel van de overleveringen en omslachtigheden van het huishouden en dus een deel van de overlading verdwijnen en de huiselijke haard zal dan ophouden te zijn wat zij nu is: een centrum van willekeur. - We zullen er toe moeten besluiten onze keukens te verliezen, zooals we afstand deden van zelf broodbakken en wasschen. Het keukenfornuis zal dan het spinnewiel gezelschap gaan houden. De vrouw is niet van den beginne af | |
[pagina 541]
| |
veroordeeld om de helft van haar bestaan in de keuken door te brengen om het maal gereed te maken en de pot te koken. Kan men zich voor haar geen ander bestaan indenken en wat verhevener bezigheden? Is er voor haar geen ander alternatief denkbaar dan om volgens Prudhon huisvrouw te zijn of publieke vrouw? Haar vrijwording gaat geleidelijk. Wel is de vooruitgang langzaam, maar zeker en beslist. Nadat het scheen of zij slechts in de wereld was voor anderen, heeft zij begrepen dat het mogelijk was dat zij ook voor zichzelf leefde - alleen bleef zonder daarvoor te vallen. Het huwelijk moet eene mogelijkheid zijn in haar bestaan, maar niet meer het eenig doel daarvan. ‘Een fijnere opvatting van het geluk,’ zegt Ellen Key, ‘zal maken dat men zich misschien eens zal verbazen over trouw die door de wet gewaarborgd wordt, evenals men zich verbazen zal over onze geërfde rijkdommen. Men zal begrijpen dat het geluk slechts waarde heeft door inspanning, dat de wellust is een steeds hernieuwde zegepraal en dat onbescheiden handen die niet kunnen bereiken.’Ga naar voetnoot1) M. Paul Abram bevestigt dit op de volgende wijze: ‘Liefde, opoffering, het voortbrengen van kinderen zijn veel meer een kwestie van moraal dan van recht.Ga naar voetnoot2) Eenmaal aangenomen hebbend, zonder tegenspraak en als een onomstootelijk axioma dat het huwelijk, ik zal zelfs zeggen het burgerlijk huwelijk, stamt uit de verst verwijderde tijden - waarom niet dadelijk uit het Paradijs? - kan men zich niet voorstellen dat men tot op zekeren leeftijd zonder gehuwd te zijn een normaal, geregeld leven lijden kan. Niet dat ik in eenig opzicht het huwelijk zou willen veroordeelen - waarvan niemand meer dan ik de waarde en de voordoelen voor het maatschappelijk leven op prijs stel - ik bepaal er mij slechts toe aan te toonen tot hoeveel verwikkelingen en tegenstrijdigheden het zooals het nu is, aanleiding geeft. De vriendschap, die toch in vele gevallen de liefde kan vervangen, schijnt een natuurlijk en bekoorlijk gevoel te zijn tusschen personen van dezelfde kunne, maar tegennatuurlijk, onzedelijk en verboden tusschen man en vrouw. Zóó vast is in onze gedachte het denkbeeld geworteld dat er geen verhouding tusschen een man en een vrouw kan bestaan buiten het huwelijk. Mevrouw Pieczynska is hierover verbaasd en toont zich er zeer rechtmatig verontwaardigd over waar zij schrijft: ‘Er zijn in den vertrouwelijken omgang tusschen mannen en vrouwen, wanneer de hartstocht er verre van wordt gehouden, ongekende bronnen van fijn en oprecht genieten, die een krachtige opwekking geeft voor verstand en wil. - De verbroedering der seksen opent hun een onontgonnen domein, ongekend erfdeel onzer zielen, waarin we nog ontdekkingstochten maken moeten en waarvan de rijkdommen onder ieders bereik gebracht moeten worden. In dit door de groote menigte niet gekende koninkrijk, slechts door enkele uitverkorenen aanschouwd, het is daar zeg ik u dat men het uitgangspunt zal te zoeken hebben voor de bezielende gedachte die ons tot een nieuwen toestand moet brengen.Ga naar voetnoot1) Na al hetgeen hier reeds gezegd is, kan het geen verbazing wekken dat in zoovele huwelijken de echtgenooten zoo slecht bij elkaar passen en dat men in eenige gevallen tot eene scheiding moet overgaan om den band te breken, er de voorkeur aan gevend een gebroken, ongelukkig bestaan te lijden, maar waarbij men tenminste nog onafhankelijk is, boven een ondragelijk geworden bestaan. In onze wetgeving opgenomen is de echtscheiding in onze zeden doorgedrongen en zal onvermijdelijk blijven zoolang onze tegenwoordige opvattingen van het huwelijk blijven voortbestaan. Evenals de meeste katholieken zijn er vele protestanten, die zonder de scheiding te veroordeelen of te verwerpen, degenen die genoodzaakt werden er toe over te gaan of die er het slachtoffer van zijn geweest, uiterst gestreng beoordeelen. Het is nog niet zeldzaam gescheiden echtgenooten te zien vermijden alsof ze de pest gehad hadden. Men wil ín hun slechts zien een schuldige en een onschuldige. Helaas, het zijn maar al te vaak twee ongelukkigen, lang vastgeklonken aan een zelfde ketting die lichtvaardig gesmeed werd! Ze hebben er tenslotte in berust, vaak ten koste van onbeschrijfelijk geestelijk lijden, om van twee kwalen het minste te kiezen. | |
[pagina 542]
| |
Men schijnt maar niet te kunnen begrijpen dat zij die huwden zonder liefde uiteen kunnen gaan zonder haat. ‘Zooveel physieke of moreele redenen kunnen het welslagen eener vereeniging tusschen man en vrouw verhinderen’, zegt Mr. Henri Conlon, ‘dat men moeite heeft om te begrijpen dat men er een schandvlek in ziet en eene veroordeeling gereed heeft wanneer twee menschen, die met de beste bedoelingen bezield, zich hebben willen vereenigen om een huisgezin te stichten, inzien dat zij zich vergist hebben. Nog eens, hier is het niet de plaats om te oordeelen of om te straffen, - in eene maatschappij haar naam waardig, is er alleen plaats om te beklagen. Is het niet beter om ondragelijk geworden banden, die het jonge meisje dikwijls heeft geknoopt zonder zich bewust te zijn van hunne belangrijkheid, van hun duur, te verbreken, dan voort te leven in een voortdurenden leugen, een steeds weerkeerende huichelarij, terwijl een der echtgenooten, zoo niet beiden zich in het geheim of met zwijgende of werkelijke toestemming, schadeloos stellen door losbandigheid of overspel? Milton, die zou hebben willen scheiden maar er de middelen niet toe had, zeide: “Niet God heeft de scheiding verboden maar de priester. Het huwelijk is de vervulling van een echtelijken plicht en wederkeerig hulpbetoon. In Gods oog maken liefde en vrede het huwelijk. Waar dus geen liefde en vrede zijn, daar is ook geen huwelijk. Het lichamelijk overspel is niet het zwaarste vergrijp tegen het huwelijk. Het geestelijk overspel is veel wreeder.... Het huwelijk is de vereeniging van twee zielen die opwaarts stijgen naar het schoone en het goede, gedragen door de vleugels der echtelijke liefde. Die soort liefde, zoo verschillend van elk ander, houdt op te bestaan, zoodra ze niet meer wederkeerig is....” Een landgenoot van Milton - het feit heeft eerst kort geleden plaats gehad, en er is heel wat over te doen geweest, - de Eerwaarde Edmund, Christopher Huston predikant te Sutton Cheney in Leicestershire, is door den bisschop van Peterborough geschorst, omdat hij hertrouwd was, terwijl zijn vrouw hem sinds 5 jaar verlaten had. Ik maak slechts gewag van dit geval om zijn antwoord te kunnen meedeelen dat zoo eensluidend is met dat van den Engelschen dichter: “God”, antwoordde hij, - heeft het huwelijk niet ingesteld om te zijn wat het in onzen tijd is: een onbreekbare keten en een vervloeking. Wanneer het huwelijkscontract niet datgene verwezenlijkt waarvoor het geteekend werd, dan zeg ik dat de rede en het gezond verstand, in overeenstemming met alles wat rechtvaardig en wijs is, eischt dat dit hu welijk ontbonden moet worden. De geloovigen billijkten zijn gedrag en noodigden hem uit op het kerkhof te preeken, daar het kerkgebouw hem verboden was. De scheiding moge evenals een tweede huwelijk eertijds door een onverdraagzame kerk veroordeeld zijn geworden, het is onmogelijk op zulk een onverzoenlijk standpunt te blijven staan. Veel beter is het om van twee kwade dingen het minste te kiezen, dus de echtgenooten, die zoo slecht bij elkaar passen, toe te staan hun band te verbreken. Wanneer men hen dwingt bijeen te blijven, riskeert men hen tot overspel te brengen. En nu ik eenmaal dat woord genoemd heb, sta men mij toe om in te gaan op het onderwerp overspel, dat zoo delicaat, ernstig is, en het te behandelen met al den ernst, al het gewicht die het toekomt in een eeuw waar men het overal ontmoet. Op het theater, in den roman en in het leven.
Overspel, eene zonde, gebrandmerkt door de wetten der Zedelijkheid en door de Tien Geboden, moest niets te maken hebben in een wetboek voor strafrecht, dat niet geëigend schijnt om een fout te treffen waarmede alleen het geweten te maken heeft. Nadat het door het oude recht als misdaad beschouwd werd, moest het niet als een overtreding der wet gehouden worden. In sommige Zwitsersche cantons, evenals in Engeland, is het geen voorwerp van straf en daar waar het nog gestraft wordt, zijn de straffen tenminste gelijk voor den man en voor de vrouw. Zonder twijfel zal men mij tegenwerpen dat, daar een vertegenwoordiger der maatschappij de echtelieden in het huwelijk verbonden heeft, het eveneens een harer vertegenwoordigers moet zijn die dengene straft die ten nadeele van den ander de overeenkomst heeft geschonden en dus zijn woord gebroken heeft. Doch dit alles schijnt mij voort te spruiten uit de even onjuiste als verouderde opvatting die van de vrouw volgens het romeinsche recht, het ding, het eigendom van den man maakt. Het bewijs daarvan is de schuldige toegevendheid van | |
[pagina 543]
| |
de rechtbank ten opzichte van den man en het recht dat men hem toekent om, wanneer men hem zijn vrouw ontneemt, zich te wreken en bijna straffeloos den medeplichtige te dooden, waarvoor de vrouw gelijk gesteld wordt met de voorwerpen die hij in eigendom bezit. In dat geval verontschuldigt de Fransche wetgeving den moord. Een wetsartikel gemaakt om een moord te verontschuldigen! Is dat niet stuitend? Om aan de Zedelijke wetten en aan de Tien Geboden hun volle autoriteit te laten is het noodig en onze Christenplicht om uit onze wetten het befaamde “roode artikel” te schrappen dat den bedrogene het recht geeft een moord te begaan. Meer nog, men moet opheffing zien te krijgen van straf-rechterlijke vonnissen in zake overspel. Dit is de eenige wijze om aan het feit zijn buitengewone ernst te hergeven door het te beschouwen als een aanslag tegen de Zedelijkheid. Men zou dan ophouden haar te tarifieeren op zulk eene wijze dat de schuldigen vooruit kunnen bepalen welke geldelijke nadeelen hun gering vergrijp hun geven zal. “Het is monsterachtig” zegt Victor Marguenthen dat door het feit, dat twee personen zich uit vrije beweging verbonden hebben, de sterke uit traditiën en bloedige wetten het recht put om op de zwakkere het recht van eigendom te doen gelden, dat tot aan moord toe gaat. Het is onzinnig dat onze wetgeving nog een dergelijke opvatting van het recht huldigt’. Het overspel, laakbare zonde, onteerend uit een zedelijk oogpunt kan niet als een delict beschouwd worden. De straffen der wet, hoe gestreng ook, zijn onvermogend om te voorkomen of te verhinderen daar waar het geweten toelaat of verontschuldigt. Hieruit volgt dat men de schanddaden van salon of slaapkamer niet in een openbare terechtzitting moet behandelen, nog prijs geven aan de weerzinwekkende openbaarheid van courantengeschrijf. Heeft men dit niet gedeeltelijk erkend in Frankrijk, toen men aan de commissarissen van polite verbood zich langer te leenen tot de schandelijke en belachelijke comedie van het betrappen op heeterdaad? Wat hebben, ik vraag het U, gerechtshoven in het strafrecht te maken met hetgeen slechts is een trouweloosheid en beleediging voor een der echtgenooten? Zoo ooit, dan hebben we hier te doen met een feit dat alleen afhankelijk is van het geweten en dat een aanslag doet niet op de rechten der maatschappij, maar op de eer van hem of haar die er het slachtoffer van was. (Wordt vervolgd.) |
|