De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 533]
| |
Ter bespreking toegezonden.
| |
[pagina 534]
| |
zins is een gewone arbeider, maar een hoogst geniaal mensch; onverschillig of men 't met hem eens is of niet, moet men dit toegeven. Zwak óók is daarna geschilderd de bekeering van Nol tot de R.K. Kerk. Ook hier kijkt de nevenbedoeling van den schrijver op een hinderlijke wijze tusschen de bladzijden dóór. Immers, geheel ongemotiveerd is het dat de vurige socialist, de door ‘vader Brummel,’ - een andere arbeider van hetzelfde ontwikkelde en helder-oordeelende slag als hierboven geschilderd, - dagelijks in zijn ‘roode’ gevoelens gerugsteunde, bijzonder verstandig-denkende, en de R.K. Kerk innig-hatende Nol zoo maar ineens, mir nichts dir nichts, op de knieën gaat vallen in de R.K. kerk, waar hij binnentreedt, en er gaat bidden, en biechten, en communie doen plotseling. Dit alles zou aannemelijk kunnen zijn, geschiedde het in een oogenblikkelijke impulsie, juist in een R.K. kerk, waar de mystieke omgeving er op is berekend een gevoelige natuur week en berouwhebbend te stemmen. Dáárvan echter, van impulsie, is geen sprake. Nol namelijk is het slachtoffer der berekening zijner geldzuchtige moeder, die, gehoord hebbend hoe het socialisme haar zoon in den weg zit om aan werk te komen, achter zijn rug om de R.K. kerk er voorspant ten einde hem te bekeeren. De oprecht-geloovige, zéér sympathiek-geteekende pastoor laat zich natuurlijk gaarne vinden tot dit bekeeringswerk, hij wijdt eenige avonden achtereen om Nol bij zich te noodigen, en tot vertrouwelijkheid uit te lokken, hij haalt hem tenslotte over bij hem te komen biechten uit ‘vriendschap’ voor hem, den pastoor, en, als Nol deze belofte komt vervullen, dan, ineens, wordt deze aangegrepen door plotseling ‘berouw,’ biecht in àlle oprechtheid zijn ‘zonden’ af, komt den volgenden dag terug om, gansch bekeerd, aan de communie deel te nemen, en laat zich een paar maanden later zelfs in een Noord-Brabantsch klooster stoppen! M.i. nu is déze wending -, gegeven het ons tot hiertoe geschilderde flinke karakter van Nol -, gansch en al onwaarschijnlijk, eenvoudig dáárom verzonnen, omdat des schrijvers bedoeling is ons te laten zien hoe de R.K. kerk hare afvallige kinderen niet loslaat, maar hoe diens ondanks -, gelijk de socialistische vader Brummel reeds voorspelt -, tenslotte het socialisme zegeviert over ál hare listen. Want, dat dit ons in het volgende boek zal worden voorgespiegeld, staat voor mij buiten kijf. Vader Brummel dan ook vindt het daarom zelfs heel goed dat zijn beschermeling voor het oogenblik bekeerd is en monnik wil worden, - aldus redeneert hij bij hun afscheid -, want ‘iemand die eenmaal socialist was uit overtuiging kàn het in zoo's boel als een klooster toch niet uithouden op den duur.’ De geheele ‘bekeering’ van Nol is dientengevolge zoo onwaarschijnlijk mogelijk; hij heeft er voor zichzelf geen oogenblik vrede mede; als hij een brief krijgt van den voormaligen socialistischen pleegvader-vriend, bij wien hij een tijdlang in huis was, dan staat hij terstond in twijfel of hij maar niet beter zou doen zijn kloosterplannen er aan te geven. En zijn gesprekken met zijn socialistischen ‘vader’ Brummel getuigen allesbehalve van het bekeerings-vuur van den plotseling tot ‘andere gedachten’ gekomene, welke soorten van bekeeringen (van welke richting dan ook,) zich, gelijk welbekend is, integendeel stééds kenmerken door een woest ijveren, en een meedoogenloos te velde trekken tegen de ‘goddelooze’ leerstellingen, welke zij, de bekeerden, ééns vóórstonden. Neen, men kan waarlijk dit boek niet om den tendenz als zoodanig hoogschatten. M.i. zullen alléén heftige anti-roomsch-katholieken, voor wien elke poging de R.K. kerk af te breken koren op hun molen is, en heftige socialisten, met dit tendenzwerk ingenomen zijn om die reden. Voor hem echter, die dezen roman, afgescheiden van den tendenz, alleen naar zijn roman-inhoud beoordeelt, is hij dààrom boeiend en lezenswaardig, omdat hij een getrouw beeld geeft van het veel te weinig gekende leven der Loombergs en consorten, R.K. en protestanten beiden. Het snoepgoed- kolen- water- en vuur-drank-winkeltje, met zijn klandizie van kijvende, kletsende, theologiseerende vrouwen, droeve omgeving waarin een jong meisje als Nol's zusje Anna opgroeit tot haar verderf, is in naakte soberheid afgezien van de werkelijkheid, zooals die is. En de schrijver toont, telkens opnieuw, dat hij zich buitengewoon goed in het zielsleven en de opvattingen en voorstellingen van deze verstootenen der maatschappij weet in te denken. Zoo b.v. als hij op Kerstavond ons het relletje laat bijwonen van ‘dronken-Brinkie,’ verachtelijk uitgescholden door geheel de buurt, vanwege de mishandelingen die deze dronkaard van beroep zijn ongelukkige vrouw aandoet, welke ‘Brinkie’ nochtans den volgenden dag diezelfde buurt kostelijk vermaakt met zijn dronkenmansgrappen en jenever- | |
[pagina 535]
| |
geestigheden, als zij met hem samen zijn in vrouw Loomberg's drankwinkeltje. De inconsequentie van deze, beurtelings scheldende, en dan weer om dezelfde dronkenmanstaal giegelende menschen is met een paar pennestreken scherp weergegeven, zóó dat ge het alles mèèbeleeft! Ook de thuiskomst van Nol, na eenige jaren lang te zijn weggebleven tot groote woede zijner ouders, is goed geteekend. Immers, juist zooals het in de werkelijkheid bij zulke in veel opzichten héél goedhartige volksmenschen toegaat, is er, tenslotte, ondanks alle vroegere boosheid in wóórden, geen sprake van verwijten of scheldpartijen wanneer de jongen tenslotte met hangende pootjes moet thuis komen om op den zak zijner ouders te gaan leven. - Als iets dat vanzelf spreekt wordt dan de deur terstond weer voor hem geopend, wordt het karig stukje brood weer met hem gedeeld, al verdient hij-zelf nu niets. Oók, als iets dat vanzelf spreekt, ontbreekt het vervolgens, na eenige dagen, niet aan zuchten en klagen daarover, noch aan verwijten over zijn ‘socialisme’ maar toch, met dat al, - geheel en al zooals de armen in werkelijkheid onder elkaar steeds wezenlijk royaal handelen, - er is geen sprake van weigering van voedsel of onderdak, - gelijk het in de goede klasse zoo hèèl dikwijls andersom toegaat in dergelijke gevallen, wanneer gierigheid, hebzucht, egoïsme, enz., enz., een oneindig grootere rol spelen dan onder de stoffelijk meest-misdeelden dezer aarde. .... Ik stel mij zoo voor dat de talentvolle schrijver van dezen ‘cyclus’ zijn doel oneindig beter zou bereiken, indien hij zijn romans schreef zonder zijn tendenz er zoo duimendik op te leggen! De droeve inhoud, de sublieme teekening van het misdeelde volksleven in zijn ellende en zijn verwaarloozing, en van het daardoor den armen dezer aarde dagelijks duizendvoudig aangedane onrecht, zij spreken, so wie so, voor zichzelf, spreken boekdeelen, die er veel méér inslaan dan het de feilen van een bepaald kerkgenootschap aantoonen, of het een toekomst-socialisme verheerlijken, - op de verwezenlijking van welker heilstaat wij nu reeds zoolang, steeds tevergeefs, wachten. De Kerstavond b.v. in die achterbuurt, die kijvende dronkaard, zijn van angst vluchtende vrouw, welke, noodgedrongen, zelve het jenever-fleschje voor de zóóveelste maal voor hem laat vullen, die luidschreeuwende, deels de vrouw beklagende, deels den man beschimpende buren, het sombere drankwinkeltje daartusschen, dat aan deze ellende den eigen voorspoed dankt, en waarvan de eigenaren nochtans naïef gelooven dat ze hun brood ‘in eer en deugd’ verdienen, dat alles vormt het niet een grille en geenszins overdreven tegenstelling met de Kerstavonden der voorname wijken, met de ‘opgaande,’ warm-gekleede gemeente, de auto's en rijtuigen, wachtend aan de kerkgebouwen, de predikanten vertellend van ‘Vrede op aarde, in den menschen een welbehagen?’Ga naar voetnoot*) Zulke koude, nuchtere levens-tegenstellingen zeggen m.i. veel meer dan ellenlange betoogen en verhandelingen. Dat moest de schrijver voortaan bedenken, en daarom méér overlaten aan het eigen denkvermogen zijner lezers, in plaats van hun te willen opdringen voortdurend zijn eigen conclusies. Alles saamgenomen een zéér lezenswaardig boek!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|