De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.
| |
[pagina 468]
| |
dan óók mededoogen en medegevoel hebben voor het verwaarloosde, mishandelde, verlatene onder de menschen, onder de kinderen in de eerste plaats. Velen Uwer zullen het zich nog herinneren, hoe ik onlangs in de Holl. Lelie vertelde van de Boddaert-Tehuizen in Amsterdam, en van de zelfopoffering en toewijding waarmede freule Boddaert zich daaraan wijdt. Welnu, onlangs kwam eene andere mijner kennissen, eene die, met niet minder kinderliefde bezield, dan freule Boddaert, zichzelve evenals deze geeft aan anderen, mijn steun vragen voor het centraal genootschap voor kinderherstellings- en vacantiekolonies. Neen, ge zult haar naam niet vinden onder de leden van het hoofdbestuur, zij is namelijk een diergenen, die werkt in stilte, die in-persoon meegaat met de tot herstel naar buiten gezonden kleinen, die, haar comfortable thuis maanden-lang opgevend, zich blijmoedig en liefdevol aan hunne verzorging wijdt. - Bijna gelijktijdig met haar bezoek ontving ik van geheel andere zijde eenzelfde uitnoodiging, ditmaal van iemand wiens mededeelingen omtrent het herstellings-oord in Egmond a/z reeds vele jaren achtereen in de Lelie zijn afgedrukt. Want, het herstellings-oord te Egmond a/z, (Adres den heer A.C. Bos, te Egmond a/z) behóórt tot het centraal genootschap hierboven genoemd, welk genootschap evenzeer bezit herstellingsoorden te Nunspeet, en te de Steeg, en te Noordwijk a/z, zeven in getal in het geheel en - - thans nog meerdere wenscht op te richten. Dáárom, lezers en lezeressen van de Holl. Lelie, gaat het namelijk om Uw steun, hetzij finantieel, hetzij door het vormen van hulp-comité's in de verschillende plaatsen Uwer inwoning. Wilt ge enkele namen weten dergenen die deze goede zaak steunen, laat ik U dan b.v. noemen: Dr. A. Sikkel, Voorzitter van het Hoofdbestuur, Mr. A. v.d. Elst, Secretaris, laat ik U vertellen dat H.M. de Koningin en H.M. de Koningin-Moeder behooren tot de stichters van het Genootschap, en dat de leden het geheele land door (te vinden in het bij het genootschap aan te vragen jaarverslag 1912) behooren tot alle gezindten en alle richtingen, wijl het hier geldt een neutrale zaak, eene gelegenheid voor kinderen van alle godsdienstige gezindten, om in de frissche vrije lucht genezing te vinden en tijdelijke levensvreugde. Prof. Dr. Scheltema, kinderarts te Groningen, heeft tot dit goede doel eene afzonderlijke brochure geschreven, welke de secretaris bovengenoemd, (adres Leiden,) van het genootschap U zeker gaarne kosteloos zal toezenden. In die brochure wijst hij op het onzaggelijk nut dat zedelijk en lichamelijk wordt verricht aan al degenen, die aldus worden onttrokken aan ongezonde omgeving thuis, die daarvoor ontvangen goede lucht, goed voedsel, goed voorbeeld, vriendelijke zorgen. Maar, weet ge waar het thans speciaal om te doen is, om nog méér belangstelling, finantieel, maar óók anderzins. Daartoe heeft zich, onder goedkeuring van het hoofdbestuur, gevormd een zoogenaamd ‘Hoefijzerverbond’, dat zich tot taak heeft gesteld het verzamelen van gelden voor het Kinderherstellingsoord, te stichten op het in 1912 door het genootschap aangekocht terrein te Nunspeet. Voorzitster van dat bestuur is mevrouw M. Beeckman-Gevers te Zandvoort, penningmeesteres, Jonkvrouw v.d. Santheuvel, den Haag, secretaresse mej. J. Olie, te Amsterdam. Dat ‘Hoefijzerverbond’ geeft een wekelijksch Blaadje uit. Laat mij U daaruit een en ander citeeren, ter verduidelijking van hetgeen gij kunt doen - als ge wilt: ‘Haarlem.... gevraagd worden een aantal jonge meisjes, die zich ter beschikking willen stellen tot het nog nader in Haarlem te vormen sub-comité. Rotterdam. Mej. M. de Vries legt bezoeken af, om medewerkers te krijgen. Woerden. Mej. C. van Vliet zal door persoonlijk bezoek de volgende plaatsen trachten te bewerken: Woerden, Bodegraven, Zwammerdam, Assen, Oudshoorn, Boskoop, Oudewater, Gouda, Montfoort, IJselsteijn. Ge ziet het uit bovenstaand uittreksel, er zijn nog heel wat plaatsen in ons land waar nog geen sub-comité's gevormd zijn, of wel waar zulk een comité nog zoekt naar méérdere werkkrachten. Welnu, wie Uwer tijd en lust heeft, die kan hier hare krachten geven tot een nuttig doel. Geld is niet noodig als ge 't niet hebt. Vorm in de plaats Uwer inwoning een comité, of, zoo het reeds bestaat, help dit door Uwe medewerking. Ge kunt die medewerking geven, b.v. door gaan collecteeren, door loterijen organiseeren, door liefdadigheids-avondjes houden, door voordrachten, of door persoonlijke bezoeken. Enz., enz. Hoe dikwijls klagen provincie- en dorpsbewoners niet over het gebrek aan bezigheid buiten, in den langen winter. Hier nu is een bezigheid, die niet alleen nuttig maar ook aangenaam voor U-zelve kan zijn. Gebruik slechts Uw gaven en talenten. Op de wijze waarop ge U-zelve 't meest daartoe geschikt voelt. Maar.... | |
[pagina 469]
| |
gebruik ze. - Zoo ge nog 't een of ander wilt weten, of niet hebt begrepen, gaarne zal ik U inlichten, terwijl ik overtuigd ben dat ook de bovengenoemde dames dat bereidwillig zullen doen: Mevr. Beeckman-Gevers, Zandvoort, mej. Olie, Amsterdam, Joh: Vermeer-str. 47, freule v/d Santheuvel, Cornelis Speelman-str. 21 den Haag. Het hoofdbestuur van het Centrale genootschap bestaat uit: Mr. L.N. Roodenburg, te 's-Gravenhage, Voorzitter; M.A. van der Elst, te Leiden, Secretaris; Th. M. Ketelaar, Lid der 2de Kamer der S.-G., Joh. Verhulststraat 9, te Amsterdam, Penningmeester; Dr. J.J. Pigeaud, te 's-Gravenhage, Onder-Voorzitter, Dag. Bestuur; J.D. Fransen van de Putte, te Goes; Mej. J.E.O. Sibmacher Zijn en, te Bussum; Mej. Henriëtte van der Meij, te Laren(N.-H.); Dr. L.C. Kersbergen, te Haarlem; D.H. De Vries, te Amsterdam; Prof. G. Scheltema, te Groningen; Dr. S. Simons, te Amsterdam; C.L. Fahro, te Zutphen. Ziezoo, nu reken ik op flinke medewerking. Mijn groote dierenliefde vindt steeds zooveel sympathie en steun bij U allen. Mijn kinder-liefde-ook zal niet vergeefs bij U aankloppen, daarvan ben ik zeker. Toen ik voor eenige weken dat hierbovenbedoelde artikel heb geschreven over de Boddaert-Tehuizen van freule Boddaert, schreef menigeen mij: Hoe heerlijk dat U zoo iets hebt gepubliceerd. Thans geldt het het liefdewerk eener andere persoonlijke kennis van mij, eene dergenen van wie ik, evenals bij freule Boddaert, zie en aanschouw hoe het haar ernst is met haar nuttigheid. En voor dezulken, voor zulke nuttige vrouwen, voor haar die geen ouders of kinderen of echtgenooten verwaarloozen om in het openbaar een rolletje te kunnen spelen, maar die, vrij en onafhankelijk, over eigen leven en zelfstandig fortuin beschikkend, dit eigen leven en eigen fortuin besteden niet voor eigen ik maar voor 't welzijn harer, hulpbehoevende naasten, voor derzulke nuttigheid heb ik onbegrensden eerbied en sympathie, en ik spreek het hier in alle nederigheid uit dat ik-zelve mij hierin verre hare mindere acht, en blij ben als ik haren arbeid althans langs dezen weg kan dienen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
[pagina 470]
| |
meeste bij tot de geheel-onthouding,’ En, dat dit geen ijdele woorden zijn, dat bewijst het volgende in den Chr. Hist. ‘Nederlander’ per ingez. stukken-rubriek behandelde feit, hier onlangs in den Haag voorgekomen. Een beslist orthodox christen, - zooals hij zichzelf noemt een calvinist pur sang, - verzocht, als voorzitter eener vereeniging die het hierboven bedoelde petitionnement voorstaat, aan niet minder dan twaalf Haagsche predikanten om een inleidend woord te willen spreken bij de openbare vergadering tot dat doel belegd. Geen dezer zóógenaamde dienaren van een evangelie dat, hoe men het ook opvatte, toch zeker nóóit drankmisbruik zal kunnen toelaten, wilde aan zijn verzoek voldoen; de eerste de beste socialist echter tot wien hij zich richtte was onmiddellijk kláár om het inleidend woord te spreken. Zulk een feit zegt boekdeelen, boekdeelen omtrent de onverschillige houding welke in deze hoogst-ernstige volkszaak nog steeds wordt aangenomen door hen die behoorden vóór te gaan in het goede, evangeliedienaars namelijk in de allereerste plaats. Geen wonder trouwens ook, waar aan onze academiën, die immers óók onze predikanten ‘opvoeden’, speciaal in zake dronkenschap de meest verachtelijke dwang wordt uitgeoefend door oudere studenten op aankomende jongelui van omstreeks 20 jaren, en waar in deze academische kringen nog steeds de laffe-bekrompen meening heerscht, dat het kinderachtig en flauw staat om alcohol-misbruik, in welken vorm ook, - of 't champagne is of jenever doet er niet toe, - te verachten en te schuwen. - Maar, onlangs reeds wees ik er op, er is nochtans een kentering, er is o.a. een artsen-geheel-onthouders-vereeniging, er is een Ned. onderwijzers-propaganda-club ter bestrijding van drankmisbruik. En het door mij hierboven bedoelde petitionnement hier in den Haag gaat uit van menschen van allerlei richtingen, allerleì standen, allerleì godsdiensten. Teekent er op, teekent mannen en vrouwen van Nederland; met Uw handteekening doet ge een onverdeeld goed werk, houdt ge duizenden en duizenden wellicht. terug van den afgrond die thans nog opzettelijk - door een ‘christelijke’ maatschappij - wordt gegraven aan hun voet. Nog is de wet er niet, nog durft een maatschappij, die zich ‘christelijk’ noemt, - terwille van het voordeel van de alcohol-belastingen - de kroegen bevoorrechten en dientengevolge hare eigene burgers en burgeressen en de kinderen daarvan opzettelijk lokken naar den drankduivel. Maar.... ge hebt het in Uw eigen hand die maatschappij te veranderen, haar te dwingen eerbied te toonen voor het opgroeiend geslacht, en het te beschermen voor de drankgelegenheden, in plaats van die drankgelegenheden-zelf te beschermen. Hen, die in dit opzicht meerdere inlichtingen verlangen, of hun naam zouden willen zetten op bedoeld petitionnement, verwijs ik naar den heer Walbeehm, oud-assistent-resident, den Haag, 100 Lumeystraat. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III.
| |
[pagina 471]
| |
deze eigenaardige voorzitter van eene vereeniging tot dierenbescherming ging nog verder, en vond het noodig in den d.a.v. Dierenvriend uitvoerig protest aan te teekenen tegen de opname van zulk een voor den Prins minder aangename terechtwijzing; zoowel als staatsburger als ook als voorzitter der vereeniging tot dierenbescherming betreurde hij de opname ten zeerste - aldus schreef hij. Dit laatste vooral is m.i. een ten hoogste bedenkelijke uiting. Jhr. Mr. Klerk-persoonlijk namelijk is vrij de vorstenlikkerij-meeningen te zijn toegedaan die hij verkiest, dat is zijne zaak, maar, als voorzitter der Ned. Vereeniging tot Dierenbescherming is hij niet op zijn plaats met zulke likkerijen, waar iedereen weet, en zelfs hartstochtelijke jagers het toegeven, dat drijfjachten, speciaal echter wilde-zwijnenjachten, enz., van vorsten, niets anders zijn dan de meest gruwelijke mishandelingen van het slechts aangeschoten, in doodsangst gebrachte, tot afmaken opzettelijk opgejaagde wild. - Er is onder alle soorten van jagen geen verachtelijker en onwaardiger en verfoeilijker mishandeling denkbaar dan die der drijfjachten. Iedereen weet dit. En Jhr Mr. Klerk, Voorzitter van de Ned. Vereeniging tot Dierenbescherming, dus óók. Gaarne erken ik overigens dat het stuk van Jhr. Mr. Klerck volkomen zakelijk bleef, en zich onthield van alle persoonlijkheden en hatelijkheden aan mijn adres. Een meneer Vorstius, Voorzitter van de Amsterdamsche vereeniging tot bescherming van dieren, van welke vereeniging de Prins voorzitter is!!, meende insgelijks, om die laatste reden natuurlijk, tegen den Dierenvriend te velde te moeten trekken wegens de overname van mijn stuk, maar hij deed dat op een wijze, die mij het beneden mij doet achten van hem, en zijn zoogenaamde dierenbescherming, (die er in schijnt te bestaan dat hij blij is een vereeniging te mogen presideeren waarvan een prins eere-voorzitter is) ook maar eenige notitie te nemen. Mijne uitingen gelden dus niet Jhr. Mr. Klerck persoonlijk als zoodanig, maar omdat hij is voorzitter der Algemeene Ned. Vereeniging tot Dierenbescherming. Als zoodanig is hij m.i. niet op zijn plaats, waar hij de onverdedigbaar-wreede wilde-zwijnen-jachten van den Prins hooger schijnt aan te slaan dan dierenbescherming. - Tenslotte zij hier nog meegedeeld, dat de red: van de Dierenvriend, als toevoeging aan de stukken van bovenbedoelde heeren Klerck en Vorstius, een zeer raak en zeer welverdiend antwoord plaatste, waarvoor ik haar hier gaarne mijne sympathie betuig, en dat bovendien in de d.a.v. Dierenvriend verscheidene heeren en dames, in onderteekende stukken, hunne instemming uitspraken zoowel met 't flinke antwoord bovenbedoeld der redactie van den Dierenvriend als met mijn stuk aan den Prins. Ik-zelve ontving o.a. van iemand, wiens naam ik natuurlijk weglaat, onderstaande briefkaart: Zeer geachte Freule, Het was mijn voornemen niet, U te schrijven naar aanleiding van uw artikel in de Holl. Lelie, overgenomen door ‘De Dierenvriend’. Nu jhr. Klerck echter de vrijheid genomen heeft, U aan te vallen wegens den toon, wil ik niet nalaten, U mijn vreugde uit te drukken over het feit, dat duidelijk en waardig gezegd is, wat gezegd moet worden. Aan het hof zou men het natuurlijk anders gezegd hebben, daar vorsten niet gewend zijn, om de waarheid in eenvoudige en juiste vormen te hooren. In één zaak heeft jhr. Klerck gelijk: hoe hooger van stand, hoe meer men een voorbeeld dient te zijn voor anderen. Kan U, als freule, hem niet verzoeken, dat den Prins mee te deelen? Dat maakt meer indruk, dan wanneer een burgerman het doet. Naar aanleiding van deze slotzinnen vestig ik er de speciale aandacht op van dezen briefkaartschrijver, hoe onder de hierboven bedoelde, openlijk hunne namen noemende heeren-instemmers in ‘de Dierenvriend’ met mijn stuk en met het redactie-antwoord behooren getitelden en in de hofkringen verkeerenden, waaruit dus blijkt hoe ik gelukkig niet de eenige ben van adel, die een onafhankelijker meening bezit in deze zaken dan Jhr. Mr. Klerck, welke meneer voor Prins-jagers een áparten maatstaf er op nahoudt. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV.
| |
[pagina 472]
| |
Zulke ‘hooggeplaatsten’ kunnen we best missen in onze samenleving! Mij spijt het geval alleen om 't arme páárd. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
V.
| |
VI.
| |
[pagina 473]
| |
Aldus eindigt een uit Indië tot mij gekomen brief, waarin de schrijver mij, onder noemen der namen van alle betrokkenen, mededeeling maakt van een zeer treurig zedenschandaal, waarin, volgens hem, de hierboven bedoelde heer S..... (ook door hem met name genoemd) de hoofdrol speelt. - Waar hij in dit hier afgedrukte slot van zijn brief meedeelt, per ingez. stuk in de Macassaarsche courant openlijk, en met zijn naam onderteekend, te hebben geprotesteerd, daar zie ik er geen bezwaar in mij te zijner beschikking te stellen voor de verdere gegevens welke hij mij aankondigt, mits hij mij éérst de bedoelde courant uit Macassar toezendt. Hij schrijft mij namelijk in den aanvang van zijn brief het volgende: Met belangstelling en sympathie volg ik U in Uw strijd voor waarheid en recht, en zal het volgende verhaal U sterken in de meening dat er in ‘Christelijke kringen’Ga naar voetnoot*) nog heel wat te verbeteren valt. Alles wat ik U zal schrijven is waarheid en niets dan waarheid. Ge moogt van de U verstrekte inlichtingen elk gebruik maken dat U wenschelijk voorkomt. Ik draag de volle verantwoordelijkheid van hetgeen ik schrijf. Ik ben hier in den handel werkzaam, steeds opkomende voor waarheid en recht. De redactie van de Macassaarsche courant, en elke bewoner van dit plaatsje, kan U omtrent mijn persoon inlichten. In verband met dezen aanhef verklaar ik mij, na kennis genomen te hebben van wat er dan volgt van even ergerlijken als immoreelen aard, volkomen bereid publiciteit te geven aan de eigenaardige soort van benoemingen, welke door den christelijken Gouverneur-generaal Idenburg geschieden, indien de schrijver zoo goed wil zijn mij nauwkeurig te melden wat ik mag openbaar maken, en daartoe wil toezenden zijn ingez. stuk. Voor waarheid en recht strijden, daartoe ben ik altijd bereid. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |