| |
Overzicht van de Week.
I.
In aansluiting aan hetgeen ik de vorige week schreef over het goede recht van elk mensch, zich te laten behandelen zooals hijzelf dat verkiest, door een dokter, of door een kwakzalver, of door wien dan ook, is het niet ondienstig hier over te nemen een ingez. stuk, dat ik aantrof in de Telegraaf, onderteekend door den heer Dirk Beerends:
| |
Het artsen-monopolie.
Een onweerlegbaar feit.
Allerlei paradoxale stellingen van voor- en tegenstanders van het artsenmonopolie worden dezer dagen in tijdschrift en lezing als axioma's opgedischt. Noch aan deze, noch aan gene zijde is men blijkbaar geneigd, het oor te luisteren te leggen bij wat elk der partijen ter motiveering van haar standpunt in het midden brengt, waardoor dan ook voorshands de kwestie niet nader tot hare oplossing zal kunnen worden gebracht. Temidden der rauwe botsing der meeningen, kan misschien de vermelding van een feit de meeningen een weinig tot elkaar brengen.
De heer Abrahams, arts, zei gisteren bij een voordracht van jhr. mr. van Bolle tot Echten voor de juridische faculteit, dat hem een diabeticus bekend was, die nog jaren had kunnen leven, maar dan diëet moest houden. Piet Bijsterveld, de bekende piskijker, gaf hem kruiden. De man hield nu zijn dieet niet meer en was na vier maanden dood. Ne sutur ultra crepidam, ik mag niet oordeelen over dingen, waarvan ik geen kennis heb, maar de arts Abrahams evenmin; zijn bewering, dat de man aan de kruiden doodging, hebben wij maar niet zoo klakkeloos aan te nemen; ik meende als leek dat de therapeutische waarde der kruiden diende te worden afgeleid uit hare physiologische werking, en dat deze physiologische werking vaak veel heilzamer is dan dr. A. beweert. Ik zal het volgende aantoonen:
In Brussel, waar ik vier jaren woonde, was ik lijdende aan suikerziekte; mijn urine bevatte 3½% suiker, de productie aan urine
| |
| |
was 4000 C.C.: dit is ongeveer 3 maal meer dan bij een normaal mensch.
Vruchteloos nam ik een streng regime in acht, gebruikte zeer weinig koolhydraten, maar mocht geen genezing vinden. Bij een bekende Hollandsche maatschappij werd ik dan ook onvoorwaardelijk afgekeurd. In ons land teruggekeerd, gebruikte ik geregeld aburonaatbrood, wat mij veel verlichting gaf, maar het procent der urine bleef tusschen 1½ à 2½ schommelen, de urine-productie 3000 C.C.
Door een toeval zocht ik heil bij iemand, die noch het propadeutisch, noch het eerste of tweede natuurkundig examen, noch de andere examens met vrucht heeft afgelegd, tot het verkrijgen van het bekende praedicaat van bevoegdheid tot uitoefening der geneeskunde.
Hij gaf mij in allen eenvoud een briefje, waar slechts stond opgeschreven: aftreksel van Duizendblad (Achillea millefolium) 10 cents, en Gezegend distelkruid (Carduus benedicti) 10 cent.
Ik bestelde telkens, zonder ook maar een keer over te slaan, bij Jacob Hooy, Nieuwmarkt, de genoemde planten, dronk iedere twee uur een lepel van het aftreksel, op de wijze als thee gezet en mocht mij na 3 maanden gebruik verheugen volkomen genezing te hebben gevonden. Zoowel dr. Hart (Sarphatikade) als dr. J. de Hartogh vonden hoegenaamd geen suiker meer in mijn urine: de laatste achtte het volkomen overbodig, dat ik mij aan een bepaald diëet zou houden. Bij de maatschappij, welke termen vond mij in Brussel wegens diabetes mellitus af te keuren, werd ik in het vorige jaar als geheel normaal risico aangenomen.
Ik zeg niet, dat misschien later door een of andere gelegenheidsoorzaak de ziekte niet weer in een lichteren vorm kan te voorschijn treden, alhoewel de doctoren meenen, dat hiervoor niet de minste vrees behoeft te bestaan: maar het feit, het waarachtige feit, dat ik geheel van suikerziekte genezen ben door kruiden, waarop de officieele wetenschap met zijn fabriekmatige chemische geneesmiddelen tot nu van uit de hoogte neerziet, is wel de vermelding waard. Duizenden kunnen er hun voordeel mee doen.
Een weinigje eerbied ook voor de niet-officieele geneesmiddelen en geneesmethoden zou de allopathie, waaraan gelukkig duizenden zullen blijven hechten als de eenige wetenschappelijke geneeskunde, niet misstaan. Het geeft zoo'n indruk van eigengenoegzaamheid als niet het publiek, maar een kaste, hoe verdienstelijk en hoogst nuttig ook, uitmaakt of men zich van verouderde kruiden, of van fabriekmatige praeparaten, van Meismer's, Hanemann's, Koch's of Pasteur's methoden mag bedienen.
w/g DIRK BEERENDS.
Van ‘zenuwen’, ‘hypnose’, enz., kan, dunkt mij, in het hier medegedeelde geval van suikerziekte geen sprake zijn. De geschiedenis der weigering eerst, daarna der goedkeuring van de levensverzekering-maatschappij bewijst voldoende, hoezeer we hier te doen hebben met een ernstige en daarna genezen kwaal. En toch zou deze ‘kwakzalver’, die dit feit tot stand bracht, veroordeeld zijn waarschijnlijk, ware hij in handen van de h.h. doktoren gevallen! Bovendien, hoevele patiënten gaan niet dagelijks dood door verkeerde diagnose, verkeerde medicijnen, enz. Ik herinner mij, hier in den Haag een geval eener doods-advertentie, die mijn aandacht trok door de blijkbare verbittering tegen den dokter, welke er uit sprak; het gold het sterfgeval van eene jonge dame, door den vader aldus meegedeeld. Bij hem informeerend naar de reden zijner opvallende advertentie, vertelde hij mij, hoe zijne dochter door voortdurend gebruik van Levico, op het voorschrift van een zeer bekenden arts hier ter stede, na een langdurig lijden was overleden. Zij had zich tot dezen arts gewend, zich een beetje zwak en overwerkt voelend; hij had haar, zonder nader onderzoek, Levico ter versterking voorgeschreven, en, niettegenstaande hare toenemende klachten, haar steeds met het gebruik daarvan doen doorgaan,.... totdat eene soort arsenicum-vergiftiging ontstond met doodelijken afloop. Bedoelde vader wilde het ‘er niet bij laten zitten’. Maar, hij stuitte overal op de gunstige positie die in zulke gevallen de artsen per se innemen tegenover hunne slachtoffers. Stel nu daartegenover eens het hier door den heer Beerends meegedeelde feit zijner genezing! Konden de h.h. doktoren zulk een ‘kwakzalver’ te pakken krijgen, men zou hem zonder pardon doen veroordeelen, ondanks den grooten zegen dien hij zijn medemensch bracht door diens genezing. En nu zegge niemand: ‘Ja
maar, wie weet hoevele anderen hij laat doodgaan bij ongeluk’, want dat geschiedt evengoed óók door elken dokter. Zelfs de knapste arts óók is noch onfeilbaar, noch kan hij ooit zeker zijn van zijn diagnose.
Een voorbeeld uit eigen ervaring bewijst dit alweder.
Voor eenige jaren kreeg ik buitenslands (Zwitserland) zware typhus. De geroepen
| |
| |
dokter, ons als zeer kundig aanbevolen, ontdekte dit echter niet, gaf mij koortswerende medicijnen, en meende dat ik ‘kou had gevat’. Zelve voelde ik intusschen hoe hij het niet bij het rechte eind had, en schreef hem na twee dagen af. De daarop te hulp geroepene arts sloeg de handen ineen van verbazing, waarschuwde onmiddellijk mijne omgeving, dat ik in de 2de week was van zeer zware typhus, en dat hij genezing voor zeer twijfelachtig hield, en zond, om zeker te gaan, het bloed tot onderzoek naar Bern, vanwaar nog denzelfden dag telegrafisch bericht kwam, hoe inderdaad een groot aantal typhusbacillen aanwezig waren; (hijzelf liet ons dit telegram lezen.)
Uit een en ander blijkt dus hoe de eerste zeer gunstig bekend-staande dokter de typhus niet had ontdekt, en mij dientengevolge met zijne medicijnen hoogst-waarschijnlijk naar de andere wereld had geholpen. Wie echter had dit dan ontdekt? Niemand. Hij-zelf moet immers de oorzaak van den dood opgeven.! Gebeuren zulke vergissingen niet dagelijks? - Ik herinner mij nog heel goed hoe hier in den Haag, toen ik een jong meisie was, eene zeer bekende dame plotseling stierf, een sterfgeval waarvan iedereen U wist te vertellen, hoe zij des avonds te voren gezond en wel naar bed was gegaan, met een morphinepoeder haar als slaapmiddel verstrekt door een der meest beroemde toenmalige doktoren, (thans overleden). Niemand twijfelde er aan dat ze, bij vergissing, méér morphine had ingekregen dan ze kon verdragen. Maar, natuurlijk, 't geval gold een arts. Dus, vervolging was uitgesloten. Bij een lijkschouwing immers zou geen zijner collega's hem in het ongelijk hebben durven stellen.
Voor de zooveelste maal, ik doe niet aan vrije geneeskunde, ik ga onvoorwaardelijk bij ‘echte’ doktoren, 't is mij dus niet te doen om eenig persoonlijk voordeel, noch om eenige bijreden van partijdigheid, maar, in mijn oogen geldt het hier een recht van eigen vrijheid, en het geval van den heer D. Beerends bewijst, hoezeer het nóódig is van dat recht te kunnen gebruik maken ongestraft.
Eere aan dezen heer Beerends, dat hij, bij al het laffe anonyme geschrijf, zijn naam noemt. Alleen naam noemen beteekent iets; in deze discussies bepaaldelijk. Iedereen immers kan zich onderteekenen: ‘Een arts’, ‘Een bevoegde’, enz., enz.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Het nut der ‘padvinders’
OF
‘Geeft kinderen zoete koek’ (vader Cats) en geeft hun geen revolvers.
Een lezer zendt mij de Telegraaf van 9 Dec: met het onderstaande berichtje aangestreept:
| |
Een padvinder door zijn kameraden doodgeschoten.
Te Parijs had Maandag een zeer ernstig ongeluk plaats, onder een afdeeling jeugdige padvinders, die, zonder behoorlijk toezicht, schietoefeningen hielden. Door het onvoorzichtig manipuleeren van een hunner, van een revolver, ging onverhoeds een schot af, dat den eenigen zoon van een Parijschen winkelier, Gustave Boussange geheeten, midden in het hart trof.
Ik heb hieraan eigenlijk niets toe te voegen, want, de titel dien ik hierboven zette spreekt reeds uit mijne meening in dezen. Zeker, ik zal niet beweren dat ‘zoete koek’ het beste opvoedingsmiddel is, maar het is in mijn oogen altijd nog onschuldiger dan het kinderen laten spelen met vuurwapenen. Het gevaar ervan bestaat altijd en het nut ervan nimmer. Want, het revolvergebruik, enz., het leidt ertoe dat zij plezier krijgen in jacht, militarisme, in een woord, in allerlei wreedheid - -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
| |
‘Zabern’
Alle rechten voorbehouden.
Rijmelarij van P. Hubscher, Scheveningen.
In Zabern is 't een mooie boel;
een ieder krijgt daar op z'n:... huid,
die naar een luitenant slechts ziet;
al ben je ‘lam’, dat hindert niet.
De koningrok viert hoogtij daar;
gearresteerd wordt ieder maar,
die bij toeval op straat verkeert,
als er een officier passeert.
Zelfs als een halve idioot
zijn oogen van verbazing groot
op een soldatenrok maar richt,
slaan ‘helden’ hem z'n oogen dicht.
En ook het burgerlijk gezag,
- neen menschen schiet niet in den lach -
hoewel er wereldvrede is,
ging fijn in de gevangenis.
| |
| |
Een officier als man van eer
kijkt laag op al de ‘burgers neer:
die moeten bukken voor 't geweld
en zorgen slechts voor 't noodig' geld,
voor 't noodig geld waarvan de staat,
die dapp're heeren loopen laat,
in uniformen duur en fijn,
omdat... het ‘menschenslachters’ zijn.
Hun heele leven heeft ten doel,
- is 't niet een aangenaam gevoel?
zich te bekwamen, om in 't groot
te schieten and're menschen dood.
Menschen - collega's net als zij,
doch in een andere kleedij,
bezield met 't zelfde onzin-vuur,
hun leven te verkoopen duur!
Zoolang dat leven echter niet
duur is verkocht, nu dan geniet
de hooge eer, de burgery,
van hun duur leven, geloof mij!
die menschenslachters lijken mal,
vergeten dat zij voor de rust
der burgerij zijn uitgerust.
En door de burgers zijn betaald
om direct te worden gehaald
als er gevaar is in het land
voor eigen - of een vreemd vijand;
‘Meester’ is dus de burgerstaat
die 't slachtloon hun betalen laat;
de militair is slechts de knecht
zooals 't woord ‘legerknecht’ ook zegt!
Neen ‘Zabern’ maak U niet beangst,
gij trekt der eindjes wel het langst;
al ligt gij in een vreemden schoot,
de sympathie voor u is groot:
gij richtet - met vernieuwde kracht -
het oog op ‘militaire macht’,
van heel de wereld en de fout
die haar daaraan gebonden houdt.
Vanuit uw kleine plaatsje zal
- juist door dit sprekende geval -
de overtuiging winnen veld
dat het zeer treurig is gesteld,
treurig gesteld - met 't volk'renrecht,
gebaseerd enkel op 't gevecht
met 't scherpe zwaard, vuur en lood.
Verwoesting, brand en massa dood.
Aan U klein ‘Zabern’ komt de eer!
en zelfs al keert de vrede weer
in uwe stad, toch zal altijd
uw naam blijven gebenedijd
wijl g'u verzet hebt fier - met kracht,
die vol van dommen eigenwaan
dacht boven ‘'t burgerrecht’ te staan!
In aansluiting hieraan schrijft mij een andere lezer nog:
Is 't niet allerbedroevendst, dat dit militaire kwajongensgedoe zich in deze eeuw in een z.g. Eerste Rangstaat kan voordoen, en die feiten z.g. goedgepraat worden door den Eersten Staats-Minister Rijkskanselier? Doch voor het Anti-Militarisme is met deze misselijke vertooning het bewijs geleverd, dat alle dergelijke feiten het noodzakelijk gevolg zijn eener onzinnige doorgevoerde bewapeningsmanie.
Zoo is het. Door dergelijke geschiedenisgen wordt het antimilitarisme bevorderd. En dat is m.i. een zegen, een groote zegen. Hoe meer het volk de oogen opengaan voor het onzedelijke, onredelijke, en onbillijke van het militarisme, hoe beter!
Het militarisme is een onchristelijk èn een onzedelijk iets!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Ter aanbeveling.
Met grooten dank vestig ik de aandacht op den inhoud van onderstaand schrijven, dat ik mocht ontvangen:
A'dam, 6 Dec. '13.
Hooggeachte Freule.
Toen ik heden Uw overzicht van de week in de Lelie las, getiteld ‘De achterlijkheid van Nederland’, schoot mij te binnen wat ik voor eenige dagen toevalligerwijze voor een raam zag staan.
In plaats van het hatelijke briefje ‘Aan de deur wordt niet gekocht, ongevraagd drukwerk niet teruggeven’ stond er:
‘Van hen die honden als trekdieren gebruiken wordt niet gekocht’.
Ik geloof, als ieder dit zou doen, er geen wettelijke bepalingen hiervoor meer noodig zouden zijn.
Ik vind het echter flink in dengene die zoo'n briefje voor zijn raam heeft.
Gaarne betuig ik mijn volle adhaesie met dit voorstel. Mij-ook hindert dat wreede ‘aan de deur wordt niet gekocht’, enz., en, aan den anderen kant, ik juich het van harte toe, het denkbeeld van mijn correspondent om
| |
| |
te protesteeren, door een dusdanig bordje als hij zag, tegen trekhonden-beulen. O, indien de menschen op zulke punten eens solidair waren! En niet altijd en vóór alles dachten aan eigenbelang en aan wáár ze het goedkoopste terecht kunnen! Vooral aan provinciebewoners zij het gebruik van zulke bordjes met nadruk aanbevolen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Een woord van instemming.
Naar aanleiding van mijn stukje in de vorige Lelie, over het dragen van insignes door leden der vereeniging tot dierenbescherming en dierenvrienden, schrijft mij eene Lelie-abonnée:
Ik moet U zeggen bijzonder in te stemmen met het idee ‘insignes’ voor dierenbeschermers. Me dunkt, als dat zou worden ingevoerd, zou 't niet lang duren of meer dan de helft van 't menschdom liep met een insigne op de borst, want, me dunkt, de meeste menschen houden wel van dieren.
Dit slotzinnetje lijkt me wat heel optimist! Helaas, ik vrees integendeel, dat heel veel menschen niet van dieren houden. Maar in elk geval zijn er ook velen die 't wel doen, en die dat nu soms niet van elkaar kunnen weten. Ik zelf heb hier heele lieve vrienden leeren kennen, enkel dóór de dieren. Omdat zij in de Lelie lazen van mijn dierenliefde, daardoor hebben zij mij opgezocht, en zijn wij elkander zeer na gekomen. Niet iedereen echter schrijft, of treedt op in het publiek. Aan zulk een insigne zou men daarom terstond, overal, op publieke plaatsen, in treinen, enz., geestverwanten herkennen. Zoo kwam ik onlangs in een trein, waarin een paartje, alleen in de coupé, een jong hondje had gesmokkeld in een zakje. Zoodra ik binnentrad werd het diertje angstig weggestopt. Maar ik zag 't snoetje nog juist, en kon hun dus verzekeren, dat ze het arme dier om mij geerizins behoefden te plagen, door hem in een benauwden zak te doen verdwijnen. Alweder een voorbeeld van de goede diensten die een insigne zou gedaan hebben. Want, had ik het snoetje niet gezien, dan zou ik van de aanwezigheid van het hondje niet hebben geweten, en was het dus onnoodig verstopt, omdat de eigenaars niet aan mij konden zien mijn dierenliefde.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI.
O die Prins Hendrik!
Aldus schrijft mij eene abonnée naar aanleiding van de wilde-zwijnen-jachten. En, ironisch, voegt ze er aan toe: Is hij misschien ook eerelid van de Dierenbescherming-vereeniging!
Misschien wel! Als men het stuk leest van den Voorzitter van die vereeniging, Jhr. Mr. Klerck, in de Dierenvriend, dan moet men wel tot de conclusie komen, hoe in de oogen van dezen eigenaardigen ‘Voorzitter’ prins Hendrik-alléén gerechtigd is de dieren niet te beschermen. 't Geval doet mij denken aan de ergernis indertijd in Frankrijk verwekt bij het betere deel der vereeniging tot dierenbescherming aldaar, dat zich met recht verzette tegen het eere-voorzitterschap der Duchesse d'Uzès, welke dame nochtans de wreede drijfjachten organiseert, en zelve bijwoont. Het minder hoogstaande en likkerige deel der vereeniging wilde haar vrijpleiten, in hertogin-aanbidding, evenals nu Jhr. Mr. Klerck tracht voor den Prins een anderen maatstaf te vinden dan voor gewone menschen. Van werkelijke dierenliefde getuigt deze houding niet, wèl van oogendienerij. Eere aan de redactie van de Dierenvriend voor haar waardige terechtwijzing. Zij verzocht mij ‘namens vele harer lezers’ het stuk te mogen overnemen. En ik gaf daartoe gaarne mijne toestemming.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Net goed.
VII.
Onder het noodige gejammer deelen de Fransche couranten mede den dood ‘door een jacht-ongeluk’ van een bekenden jager en sportsman: Camille Jenatzy, bij Brussel wonend. Het ongeluk geschiedde doordien een op de jacht in zijn nabijheid geplaatsten vriend in de verkeerde richting schoot, en daardoor niet het opgejaagde hert maar Camille Jenatzy trof. Deze - aldus Exelsior - werd als het ware de heup uiteen gescheurd, omdat de gebruikte kogel behoort tot het systeem der ontploffende kogels, welke een buitengewone kracht hebben, en, als zij uitbarsten, bij het treffen afschuwelijke verwoestingen aanrichten.
Heb ik geen gelijk, lezers, indien ik hierboven zeg: ‘Net goed’. Immers, nu kunnen deze jagers eens aan een hunner aanschouwen, hoe onmenschelijk-wreed zij de onschuldige opgejaagde herten doen lijden.
Is er iets laffers, wreeders, verachtelijkere denkbaar dan zulke vermaken(?), waarbij
| |
| |
de mensch zichzelf voorziet met de uitgezochtste moordtuigen, om schuldelooze vreedzame dieren als b.v. herten te pijnigen en te verminken?
Zou Prins Hendrik reeds bekend zijn met deze nieuwste uitvinding?
Misschien wil Jhr. Mr. Klerck, voorzitter van de Vereeniging tot Dierenbescherming, hem anders gáárne daarover de noodige inlichtingen verstrekken.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VIII.
Wáárin Nederland groot is?
Onze Koningin-Moeder heeft den wensch uitgesproken, dat Nederland groot moge zijn in alles waarin een klein land groot kàn zijn. Wel, met belangstelling en trots zullen zeker velen vernemen, dat wij, dank zij Schiedam, zéér gróót zijn in het bezit van vele kroegen. Hoor maar eens. Volgens een Vlaamsch Blad, aldus het Vaderland, heeft Canada op elke 9000 inwoners slechts één kroeg. Zweden bezit er een op elke 5000 inwoners. Enz., enz. Het kleine Nederland echter bezit reeds op elke twee honderd inwoners eene kroeg! Hoera, hoe ontgloeit mijn borst van vaderlandsliefde! - Hoe fier ben ik op onze ‘welvaart’, - die wij danken aan de zegenrijke jeneveren andere alcohol-belastingen! Laat ons nu maar stichtelijk ‘Kerstmis’ vieren! De jenever-verkoop was, dank zij de onafhankelijkheidsfeesten, nog aanmerkelijk grooter dan andere jaren; de regeering kan dus tevreden zijn!
Leve de christelijke huichelarij! - - -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|