De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.
| |
[pagina 378]
| |
G. haalt meerdere feiten aan, waarvan wij de omstandigheden en van sommige ook de zegslieden niet kennen. Is door die feiten door priesters of anderen te kort gekomen, dan zegt dit niets tegen het R.K. geloof, wijl dit zulks afkeurt en veroordeelt. In al hunne omstandigheden gezien, komen over 't algemeen zeer vele feiten in een ander licht dan zonder die omstandigheden. Zoo dwingen de meisjes op zusterscholen misschien door haar gedrag de haar opleidende zusters veelal tot meer boud en ernstig optreden dan de Eerw. Zusters zelve wel wenschen. Wie twaalf prentjes heeft voor zeventien meisjes, moet een keus doen, en die kan minder tactisch uitvallen, 't kan ook zijn dat die zuster slechts aan die twaalf een geven wilde. Waarom? Ik weet het niet, doch dit bewijst niets tegen den R.K. Godsdienst. De Kath. Godsdienst was en is de godsdienst van Hem die zij de groote Meester noemt. Waarom luistert zij dan niet naar Hem? Dat een priester een kind de Absolutie weigert, enkel en alleen, omdat het op de Openb. School gaat - wat 't kind toch zelf niet helpen kan - komt mij vreemd voor, en ik neem dat zoo maar niet aan En dat kon G. ook niet zeker weten; maar al was het zoo, dan bewijst zulks nòg niets tegen den Godsdienst. Evenmin dat in Limburg en elders armoede geleden wordt: en al werd nu enkel maar één roggebrood verstrekt, dan bewijst dit ook niets tegen den Godsdienst of zijne bedienaren. Afkeuren, veroordeelen en zelfs verafschuwen van de zaak is niet gelijk aan haten van personen. Dat G. moeite heeft gehad aan God te gelooven, vind ik even duister, als hoe zij 't klaar moet krijgen niet aan God te gelooven. En nu de onverantwoordelijke beschuldiging van G. tegen de priesters, die volgens de rhetorische vraag in geen enkel opzicht zouden leven naar Jesus' Geest. De mogelijkheid om dat maar zoo te bewijzen, ligt eindeloos ver van G. af. Daarom heeft zij door die beschuldigingen een smaad op zichzelve geworpen, die al de bevindingen, welke zij zal neerschrijven, niet zal kunnen wegnemen. Ja daardoor verbeurt zij ook het vertrouwen en de oprechte eerlijkheid harer verhaalde bevindingen. I.L.P. HEIJTVELDT. | |
II.
| |
[pagina 379]
| |
Mr. De Pinto, de man, die zich naar voren dringt bij de vredesbeweging (niemand heeft hem dit gevraagd), zaait verdeeldheid onder de Joden door zijn Bond Tischbie. Als u dat niet weet, dan mist u het recht om hierover mee te spreken; houd dan uw mond er buiten. De Bond Tischbie sluit Joden buiten de zedelijke Gemeenschap der Joden, scheidt zionisten (Bokken) van niet-zionisten (schapen) door een bepaling in de statuten, en sluit de eersten van het lidmaatschap uit. Dat is verdeeldheid zaaien. Hoe rijmt zich dat met den schijn van vredesapostel. Deze onkunde getuigt van heerlijke naïveteit, maar ontneemt u het recht op hoogen toon te beweren, dat het niet zoo is, zonder dat daartegenover een bewijs gegeven wordt. Waarschijnlijk gevoelt u geen behoefte aan bewijs? Vanwege uw Hoogstaandheid wellicht? Niet ik ben laag, omdat ik mijn naam niet teeken, maar uw geloovigen die zoo corrupt zijn, dat zij de waarheid niet willen hooren, (zoodat men een pseudoniem gebruiken moet,) zonder zich op lage manier te wreken. En iemand, die Muller of Jansen heet, mag dat niet zeggen, omdat hij gerust teekenen kan. Zoo'n onderteekening zegt niets. Zelfs al is zij juist. Dat is eenmaal zoo. En nu de plaats van de synagoge. Die is behandeld. De uitgang aan het straatje is de oudste. Daarbij is niets door mij verdraaid en er is niets oneerlijks in. Daar is gemis aan kennis van uw zijde bij in het spel. Ik heb mij nergens afgemaakt, als ik schrijf in andere woorden, dat iedere uitspraak of stelling uitzonderingen toelaat. Daarvoor zijn het algemeene uitspraken. Ook hiermee schijnt u onbekend te zijn. Blijf dan uit de kou. U verbeeldt zich netjes en fatsoenlijk te zijn. Weet u op welke wijze? Op de wijze van den Amsterdamschen jongen, wiens moeder ruzie had met een buurvrouw en die riep: Moeder, zeg gauw, dat zij.... dit of dat is, voor dat zij het tegen u roept. U is niet netjes als u zonder bewijs zegt, dat ik uw artikelen verdraai. Zoo'n insinuatie komt niet te pas. Dat is de Lelie plaatsen op het peil van Uwe Gele Joodsche Pers. Nu de dank aan Oranje. Over den dank van Oranje, zwijgt ge, dus wel uit het veld geslagen toen gij even grond hadt. Als de scheepvaart op de Maas tijdens het regentschap van H.M. de Koningin-Moeder is toegenomen, dan is dat toch ondanks haar geschied, dan kan men er haar toch geen dank voor zeggen. Zoo kan men Oranje geen dank zeggen voor de rechten, die de Joden zich hebben weten te veroveren voor veel geld. Oranje had geen rechten te vergeven. Draaf daarop nu eens niet door, om tenslotte niet wijzer geworden te zijn. Oranje persoonlijk nam geen aandeel in het verleenen van rechten. Of denkt u dat de Koningin het Algemeen Kiesrecht geeft? Dat moet veroverd worden. Vrouwenkiesrecht komt eerst na inzicht, door propaganda, maar niet van de Koningin Als de vrouwen dat recht krijgen zijn ze geen dank verschuldigd aan H.M. En nu laat ik de quaestie of de Joden in Nederland beter behandeld worden dan daarbuiten nog rusten, ofschoon ik feiten noem, waarom ik dat ontken. Het voornaamste is: Dan zouden de Nederlandsche Joden niet zoo arm wezen. Zelfs de religieuse Jood moet altijd op den bres staan. Moest niet opgetreden worden tegen de winkelsluiting, het ventverbod? Was aan de soldaten de ritueele voeding niet onthouden? Waarom niet in het Vaderland geplaatst? Ik weet niet of die Redactie zoo onafhankelijk is als onze Redactrice, of zij zoo hoog staat, tegenspraak tegen huichelarij op te nemen? Onze Redactrice ervaart zulke rare dingen van beroepsjournalisten. Zeker weet ik dat uw Gele Joodsche Pers, daarvoor niet hoog genoeg staat. Of is u op dat punt ook nog groen? Uw rede zal mij verrassen, als er dan maar instaat, hoe de Joden zich onledig hebben gehouden met geld snoeien, hoe zij daarvoor gegeeseld en gebrandmerkt zijn geworden, kortom: als maar goed uitkomt tot welke praktijken hun oeconomische omstandigheden geleid hebben. Wanneer hier geen anti-semietische uitspattingen voorvallen, dan is het omdat de Joden in Nederland niets beteekenen. Zoodra de Jood wat wordt, groeit de Jodenhaat als begeleidend verschijnsel. En nu wat dan nog? Waarschijnlijk is u zich het typisch Joodsche van deze manier van vragen niet bewust en nog waarschijnlijker weet u zelf niet, dat zij een onuitgesproken oordeel is, waarmee u mijn uitspraak bevestigt. Als u dat niet weet, gaat u daarover maar eens zitten piekeren. Het gebed, voor Oranje. Ik zou u ook kunnen verrassen.... met een gebedenboek, waarin datzelfde gebed voorkomt met naamswijziging voor den Czaar aller Russen, voor Keizer Frans Jozef, voor den President der Fransche Republiek. Het zou ietwat gewijzigd worden als er geen Oranje bestond. Het is een formulier dat door den daarvoor betaalden geestelijke plichtmatig moet opgezegd worden al was de man anti-Royalist. Voelt u nu wel, dat dit plichtmatig opdreunen van dat gebed niets bewijst omtrent de liefde voor Oranje. Misschien meent U tegen alle reden in, dat u toch gelijk heeft, en dat u een bewijs heeft aangevoerd voor de liefde der Joden voor Oranje. In dat geval, ik herhaal het, is u niet voor redeneering vatbaar en spijt het mij u geantwoord te hebben. Alleen heeft het dit nut gehad, dat ik voortaan weet wanneer ik iemand maar moet laten praten. Als bewijs voor gemis aan Liefde voor Oranje, (ik ben geen socialist) wijs ik u er op, dat Amsterdam 3 voor zoover het de Joden betreft Rood is. Henri Polak, Loopuit, Mendels, Gulden, Kleerekoper, E. Polak, Rodriges, zijn socialistische voormannen. En in den Haag en Rotterdam is het net zoo. Trouwens in het buitenland idem. De sociaal-democratie wordt gedragen door Joodsche koppen. U moet de liefde voor Oranje niet afmeten naar het gevlag en andere uiterlijkheden, waarin men ter wille van het brood niet kan achterblijven. Hetzelfde volk, dat zingt ‘leve Willemien,’ loopt over een maand zijn sloffen uit, om op den socialist te stemmen. Ik kom nu tot het résumé, dat ik terecht | |
[pagina 380]
| |
gewezen heb op het verbreiden van een fabel, door iemand waarbij ik geen gemis aan kennis mag veronderstellen. Dat hij zich daarbij opwerpt als voorman der Joden, wat hij niet is, dat hij dat eveneens doet als kampioen voor den Vrede, wat hij ook niet is, en dat aan deze onwaarachtigheid een eind dient te komen in het belang der moraliteit, die wij allen hebben te dienen. VL. | |
III.
|
|