U zoudt laten hooren, toen Uw brief een paar dagen later kwam. Dat gebeurt mij zoo buitengewoon dikwijls, dat het werkelijk voor mij een bewijs is van den geheimzinnigen band die in zoovele opzichten telkens zicht- en voelbaar werd tusschen ons en anderen, levenden en dooden beiden. - Mijn twijfel òf ik nog wel ooit van U zou hooren ontstond uit de gedachte aan de in Uw leven plaats gehad hebbende groote verandering indertijd. In verband daarmede heb ik mij ook wel eens afgevraagd of gij Uw trouwen viervoeter nog zoudt bezitten. En ziet, nu blijkt mij uit Uw brief hoe gij èn mij steeds nog volgt in de Lelie èn hoe Uw hondenjongen nog steeds bij U is. 't Een doet mij al even veel genoegen als het ander. En ik dank U er toch hartelijk voor. Indien gij mij reeds vroeger hebt geschreven over al die thans doorgeledene ellende, vergeef mij dan dat ik U niet beantwoordde! Gij weet hoeveel brieven mij wachten op beantwoording uit dien tijd, toen ik te Nauheim zoo ernstig ziek lag. Zoo gij het goed vindt, zal ik daarom die vroegere brieven nu niet meer beantwoorden, nu gij intusschen óók zijt veranderd van woonplaats, want ik herinner mij zeer goed dat een deel Uwer vertrouwelijke klachten juist gold bijzondere omstandigheden en moeielijkheden waarmede gij dáár hadt te kampen.
Welk een zegen is U te beurt gevallen na véél ellende. Om U niet te verraden ga ik daarop niet nader in, maar gij zult mij begrijpen, en aan mijn oprecht medegevoel gelooven. En nu, lieve B., vraagt gij mijn raad inzake die kleingeestigheid, waaronder gij zoo lijdt. Geloof mij, Uw man heeft in dezen groot gelijk. Indien ik in die omstandigheden verkeerde, zou ik het niet doen. Maar ik ben nu eenmaal een uitzonderingspersoonlijkheid. Gij-echter hebt zonder twijfel in dezen rekening te houden met de belangen, de wenschen, enz. van Uw man. En dan ook, hij heeft gelijk dat gij U daarboven moet verheven voelen. Juist, door zulk een houding van absolute onverschilligheid toont gij het meest Uw eigen hoogere innerlijke beschaving. Bij zulk een groot ècht geluk als Uw deel is spreekt het immers ook vanzelf dat dergelijke kleine speldeprikken U in den grond niet kùnnen deren of zelfs maar even pijn doen. Daarvoor hebt gij veel te veel zegeningen thans, nietwaar? Intusschen, vertel het mij steeds gerust, want het doet wel eens goed het hart uit te storten, en, al zijn het maar ‘kleinigheden’, het leven bestaat nu eenmaal voor een groot deel uit ‘kleinigheden’. - Ja, natuurlijk wil ik het portretje grààg ontvangen. - En ik wensch U van harte het beste met Uwen patiënt. Nogmaals veel dank.
Nora. - Hartelijk dank voor de kaart.
Pina. - Ik moet U, evenals alle correspondenten, verwijzen naar de overstelpende massa correspondentie, enz., waaronder ik op dit oogenblik gebukt ga. - Geloof me, er zijn heel velen, die nog wat langer reeds wachten dan gij, maar intusschen wil ik U beloven dat ik Uw artikel zoo spoedig doenlijk zal lezen. Lees maar wat boven de correspondentie staat, en reeds stond boven de vragen. Ik neem 't U niet kwalijk dat gij mij eraan herinnert, en begrijp Uw verlangen en ongeduld ook heel goed. Welneen, ik houd héél graag voeling met mijn lezers, en ontvang ook gaarne hunne inzendingen: laat die vrees U dus nooit weerhouden. Mocht ik het stukje in quaestie niet kunnen plaatsen, dan zal ik het U terugzenden. Nogmaals, van kwalijk nemen is geen sprake.
A.T. - Lees het bovenstaande, en, vergeef mij! Er valt niets anders te begrijpen, dan dat wat ik hierboven schrijf aan Pina, namelijk, dat de overstelpende massa copie en correspondentie die ik heb, mij weerhoudt zoo snel te antwoorden als ik zou willen. Dat anderen vóór U zijn beantwoord komt enkel, omdat ik in den laatsten tijd de wekelijksche correspondentie omgaand beantwoord, in de hoop den tijd en de plaats te vinden de achterstallige tegelijkertijd af te doen (welke hoop tot hiertoe ijdel bleef). Evenals aan Pina beloof ik thans ook aan U dat ik het manuscript nu zal ter hand nemen. Nogmaáls, vergeef mij. Ook al waart gij geen ‘trouwe abonnée (en ik weet immers dat gij dat zijt), dan nog zou ik U niet opzettelijk achterstellen. - Vriendelijk dank voor Uw woorden over: ‘Ik zeg de Waarheid’. Ik-zelve ook geloof dat Kate een uitzondering is in het enkel dien eenen hebben liefgehad. Maar mij dunkt dat zij-ook, evengoed als gij zegt dat dit bij U het geval zou zijn, een tijdlang blind was. Te eeniger tijd wordt ieder, die een onwaardige liefheeft, ziende, òf voor òf na het huwelijk. Zoolang Kate dien man idealiseerde in zijn dokters-vak, zoolang was zij blind. En zegt zij-zelve ook niet dat zij trachtte dit te blijven, reeds toen de twijfel bij haar ontwaakte? - Hartelijk gegroet en.... vergeving.
M. (Open brief aan Jhr. de Kock). - Indien gij mij niet gelooft, dan moet gij het laten. Waarom zou ik Uw stuk niet willen of niet ‘durven’ plaatsen? Gelijk gij terecht zegt: de Holl. Lelie durft wel andere en stoutere stukken bestaan dan het opnemen van Uw onderteekenden aanval op Jhr. de Kock's artikel over Multatuli.
Zoo gij wellicht vreest dat ik Jhr. de Kock wil sparen, omdat hij een kennis is van mij of tot mijn kring behoort, dus kan ik U de verzekering geven dat ik hem niet ken, zelfs niet van aanzien. Andere ‘ondergrondsche’ redenen, die mij zouden kunnen weerhouden in Uw oogen het stuk te plaatsen, ken ik zelfs niet vermoeden, en mij dus ook niet op verdedigen. Spreek s.v.p. niet in raadselen, maar zeg wàt gij vermoedt, dan kan ik U antwoorden. Op raadseltjes opgeven kan ik niet ingaan. De zaak is zooals ik U reeds schreef eenvoudig deze: dat Uw aanval niet thuis behoort in de Holl. Lelie, maar wèl in de Amsterdammer, waarin het twistgeschrijf tusschen Jhr. de Kock en anderen schijnt te zijn begonnen. Waar gij daarenboven taal gebruikt die ik - in dit geval - beneden alle critiek vond, was dus plaatsing uitgesloten.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.