't wel 'n praatje wezen. 'k Zou 't maar niet verder vertellen; er wordt zooveel verteld.’
Daarentegen volgen we een geheel omgekeerde gedragslijn tegenover hem die wij niet mogen lijden onzen vijand, die wij onuitstaanbaar vinden. Dan is niet onze eerste vraag: ‘Heb je 't gezien?’ Integendeel. Dan zijn we gewoonlijk gretige luisteraars, interrumpeeren den lasteraar niet, scherpen eerder zijn herinnering en bevestigen allicht met een hoofdknik zijn verhaal:
‘Ja, dat zal wel zoo wezen’, heet 't dan.
‘Dat 's net iets voor hem!’
‘Daar zie ik 'm nu juist voor aan!’
Of we doen 't zelfde door blikken en gebaren of bedekte toespelingen:
‘Hm.... ja juist.... 'k weet 't ook wel.... 'k weet er alles van.... enfin, 'k wil er maar liever niets van zeggen, maar.... neen, 'k wil er maar van zwijgen.’ En dan hebben we niets gezegd met woorden maar met blikken en gebaren des te meer. 't Is er mee als, in Shakespeares Hamlet, Polonius zichzelf bekent:
....Vaak zijn we laakbaar,
't Is niet te loochenen; want met vroom gebaar,
Een kleur van godsvrucht, oversuik'ren wij
En gelijk het nu gaat met de beoordeelingen der menschen onderling zoo gaat het ook met de beoordeeling der zaken om ons heen. Wat met ons belang strookt plegen wij als regel goed, wat tegen dit belang ingaat, slecht te heeten. Vooral op maatschappelijk terrein is dit zoo. Maar ook op het terrein der ideeën en der zedeleer.
De geschiedenis is rijk aan voorbeelden die ons aantoonen hoe vorsten, en als gevolg daarvan geheele volken, van godsdienst veranderden op een enkel moment, omdat de stoffelijke belangen dit eischten. Nog onlangs hebben we 't merkwaardige schouwspel gezien hoe daar, terwijl de Paus en de hooge geestelijkheid te Rome de wapenen der Italiaansche troepen zegende, het hoofdorgaan der Duitsche katholieken den Turken succes wenschte bij hunne verdediging tegen den Italiaanschen roover die hen besprong - een tegenstrijdigheid, niet slechts in de opvatting van goed of kwaad, maar ook in de gedragingen der leiders der katholieke kerk, die maar eventjes in een oogenblik breken met wat steeds over de gansche katholieke wereld heen als eenig juiste gedraging van het verongelijkte pausdom tegenover Italië (als koninkrijk) is verklaard. Immers het raadsel is ook hier weer opgelost wanneer men het zoekt in de materieele belangen. De Romeinsche Bank toch, de instelling die bij allerlei Italiaansche ondernemingen in Tripolis voor een belangrijk bedrag belang heeft, wordt voor een goed deel gedreven door geld afkomstig uit het Vaticaan en van de hooge Italiaansche geestelijkheid. Zij zijn het, de hooge kerkvorsten, wier kapitaalbelangen in Tripolis te vinden waren, belangen die eerst dan het best gedreven konden worden, wanneer Italië de regeermacht in Tripolis verkreeg. Daarom werd openlijk partijgetrokken voor de brutale roofpolitiek van Italië, een politiek, die ook alweer op grond van welbegrepen eigenbelang door de Duitsche katholieke kerkdienaren als uit den Booze werd voorgesteld.
Wat zoo voor de buitenlandsche politiek geldt, dat geldt ook voor de binnenlandsche. De maatschappelijke, materieele belangen zijn het, die tenslotte alles beheerschen. Zoo zijn het ook de begrippen en ideeën die door onze stoffelijke belangen worden gevormd. En de daden van alle partijen, (ook van de socialistische) worden door de maatschappelijke belangen bepaald. Het verschil tusschen de sociaal-democratische Arbeiderspartij en de burgerlijke partijen is dan ook in dit opzicht slechts hierin gelegen, dat de eerste rondweg en eerlijk erkent dat het de economische en materieele belangen zijn die haar drijven, terwijl de andere partijen daarvan niet hooren willen en, braaf als ze willen schijnen (ook al weer uit welbegrepen eigenbelang) ons schelden voor: Stofvergoders! Platvloersche egoïsten! Lieden zonder geweten! Zonder besef van de groote beteekenis der geestelijke en zedelijke krachten die in de kerk en den godsdienst zijn belichaamd, en die voor den mensch (den arbeider incluis) van veel grooter waarde zijn dan al die aardsche dingen (waarvoor de heeren kerkelijke kapitalisten zich zoo warm maken).
En juist van deze burgerlijke braafheid geldt dan ook zoo treffend raak het woord van Jezus Christus: ‘Wat ziet gij den splinter in uws broeders oog en den balk die in uw oog is merkt gij niet.’
In de praktijk toch, (we zagen het reeds met een enkel voor de hand liggend voorbeeld hierboven) zijn er geen grooter stofvergoders dan de kerkelijke en liberale kapitalisten. De kerkelijken vooral. Deze schelden ons met een schijnheilig gezicht voor stofvergoders, juist om hierdoor hun stoffelijke belangen des te beter te kunnen dienen, te weten om de arbeiders te verdeelen, voor hen te ver-