De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikelBericht.De schrijver van deze reeks artikelen was, wegens ziekte, gedurende eenige maanden verhinderd zijne bijdragen te zenden, en verzoekt mij thans, om de actualiteit, dit lange stuk in één en hetzelfde Lelie-nommer te willen opnemen. Om die reden moesten verscheidene actueele bijdragen, o.a. Persmameren door den heer Servaas van Roon en, Electorale Nabetrachting door den heer II. Visser, Eene Repliek van Geertruida aan den heer Heijtveldt, enz., enz., nog wachten, en moest ik-zelve de correspondentie bekorten. | |
Onmacht.
| |
[pagina 290]
| |
die opvolgt. Het feit moet dan ook geconstateerd worden, dat het Hoofdbestuur eenvoudig hoegenaamd geen notitie heeft genomen van den wensch van den Gouverneur-generaal en dat op vele plaatsen op Java steeds nieuwe leden worden aangenomen, zoodat het ledental dagelijks aangroeit door toetreding van inlanders van verdacht allooi en leegloopers, die het volstrekt niet te doen is den economischer toestand van hun landgenooten te bevorderen, wat volgens de statuten van de S.I. het hoofddoel is, maar meer speciaal om excessen te veroorzaken door aanranding van inlanders, die geen lid van de ‘S.I.’ zijn, en vooral van Chineezen. Deze vreemde Oosterlingen voelen zich daarom alles behalve veilig; de inlandsche politie toch trekt vaak één lijn met S.I.ers, zoodat daar geen hulp van te verwachten is. De Chineezen achten dan ook hun positie in Indië zòó verontrustend, dat in het begin van Juni te Batavia onder hen een lijst heeft gecirculeerd tot het verkrijgen van handteekeningen voor een collectief request aan den Gouverneur-generaal met verzoek om hulp. Tengevolge van de relletjes te Tangerang is de handel tusschen die plaats en Batavia stop gezet; de Chineezen durven feitelijk de deur niet meer uit om zaken te doen, daar zij hun leven niet zeker achten. Ook in de Preanger ondervindt de Handel de nadeelige gevolgen van de uitspattingen der S.I. leden en staat die daar stil. In een request gedateerd 31 Mei j.l. hebben alle Europeesche import-firma's te Batavia het bovenstaande ter kennisse van den G.-g. gebracht en eindigt dit request in de volgende bewoordingen: Dat requestranten, zonder zich eenigszins aan te matigen zich in Bestuurs-aangelegenheden te willen mengen, niettemin meenen, den huidigen toestand onder de aandacht van Uwe Excellentie te moeten brengen, in het volle vertrouwen, dat Uwe Excellentie zulke maatregelen zal treffen, welke de veiligheid en de rust in de bovengenoemde gewesten zullen herstellen. Batavia, den 31 Mei 1913. Bovenstaand verzoekschrift teekent dunkt ons den stand van zaken welke thans in een groot deel van Java heerscht, daar het niet is aan te nemen dat men zulk een request zal aanbieden of er moeten zeer gegronde redenen voor aanwezig zijn. - En wat erger is, of juister uitgedrukt, beschamend voor onze regeering, is onderstaand bericht, overgenomen uit het Nieuws v/d Dag van 30 Mei j.l.: | |
Inmenging door Buitenlanders?Wij vernamen dat de Engelsche handelshuizen hier ter stede, door bemiddeling van den Britschen Consul, bij den Gouverneur-generaal een request hebben ingediend, waarin wordt aangedrongen op bescherming van Chineesche kooplieden tegenover den inlander. Men ziet hieruit dat de onvergeeflijke laksheid, waarmede de Regeering tegen de uitspattingen van een inlandsche vereeniging optreedt, wier rechtspersoonlijkheid nog niet eens verleend werd, zelfs buitenlandsche inmenging ten gevolge heeft. - Het is in alle opzichten te billijken dat deze stand van zaken het Europeesch publiek op Java ten zeerste verontrust, zóó zelfs dat de bezorgdheid - d.i. vrees voor een moordpartij op groote schaal - eenigszins overdreven is. Maar hoe dan ook: die vrees bestaat en wordt veroorzaakt door de weifelende houding der Regeering, zoodat wij geheel accoord gaan met de redactie van het Nieuws v/d Dag, dat daarvan het volgende zegt: Intusschen, hoe dwaas en overdreven die bezorgdheid ook moge zijn, geheel-en-àl ongemotiveerd is ze niet. Menschen van ondervinding, die iets van Indië weten, zullen zich wel niet zoo gek aanstellen als vele der jongere Indisch-gasten doen, toch vragen ook zij zich met eenige bezorgdheid af, waar het op den duur heen moet, wanneer - en daarin schuilt de reden tot bezorgdheid, - Regeering en Bestuur blijven volharden bij hunne apatische houding, en vooral: wanneer de samenwerking tusschen Regeering en Bestuur zoo blijkbaar alles te wenschen overlaat. De ingezetenen zien dat; zij voelen het. De Regeering troont op den omwolkten Buitenzorgschen Olympos, onzichtbaar voor de gewone menschen.... de gewone menschen, helaas, ook onzichtbaar voor haar. Het Bestuur... wacht af, naar allen schijn; wacht wat hoogerhand zal gelasten, en met de Europeesche ingezetenen, die in deze toch óók waarlijk wel eenige belangen hebben, ontbreekt alle contact. Om kort te gaan, - wij wezen er drie weken geleden reeds op, - van leiding, van samenwerking, van een vaste hand, die krachtig de teugels houdt, die de richting aangeeft in welke zal worden gestuurd, valt helaas niets te bespeuren. De Residenten zijn, van uitvoerders der Regeerings-inzichten, zooals ze behooren te zijn, weer geworden, wat ze vroeger waren, vóór G.-g. van Heutz: n.l. kleine koninkjes in hun | |
[pagina 291]
| |
gebied; ieder acht zich zelfstandig, en handelt naar dat idee, of, in de meeste gevallen, handelt niet....! En zooals te begrijpen is, volgen de ondergeschikte ambtenaren dat slechte voorbeeld. Intusschen blijft de toestand hetzelfde, van afdoende maatregelen door de Regeering genomen om desnoods door de militaire macht paal en perk te stellen aan het toenemend brutaal optreden der leden van de Sarikat Islam hoort men niet. Overal over geheel Java komen dan hier dan daar relletjes voor, waarbij niet-leden en vooral Chineezen het moeten ontgelden, terwijl zich daarbij het bedenkelijk verschijnsel voordoet dat de inlandsche bevolking geen acht meer slaat op de bevelen van het inlandsch bestuur, ja zelfs lak heeft aan die van het Europeesch bestuur, maar zich geheel houdt aan de ontvangen orders van het afdeelingsbestuur der Sarikat Islam. Dit verschijnsel doet zich vooral voor in de residentie Rembang, en is dáár te danken aan de omstandigheid dat het algemeen bekend is dat de resident Gonggrijp een voorstander is van de S.I. beweging, hetgeen natuurlijk de inlanders òok weten. Een aaneengesloten verslag te geven van al de relletjes in de residentie Rembang achten wij onnoodig, daar die wel in alle Hollandsche couranten zullen medegedeeld zijn geworden; toch willen wij melding maken van eenige saillante punten, waaruit weer voor de zooveelste maal blijkt, dat men thans in Indië hoofdambtenaren heeft die alleen bekwaam zijn als er in hun residentie niets gebeurt, maar wier onbenulligheid eerst aan het licht komt, wanneer ze in ernstige zaken moeten optreden. En niet alleen onbenulligheid, maar ook volslagen gebrek aan tact om met in hun residentie gevestigde particuliere ondernemers om te gaan, zooals beschaafde opvoeding en welgemanierdheid dit eischen, en wat te verwachten is van iemand de positie bekleedende van resident. Zoo b.v. dit geval: de heer Heijstek, beheerder van een houtperceel te Bantjar, ontving een anoniemen brief waarin hij werd aangezegd te vertrekken; men wilde dus dat hij zijn onderneming à l'abandon liet, om in de gelegenheid te zijn djatihout te kunnen stelen, hetgeen in het Rembangsche á l'ordre du jour is. En, luidde verder de brief, als hij niet vertrok zou hij vermoord worden. De heer Heijstek wendde zich daarop telegrafisch tot den resident, met verzoek om bescherming. En deze weigerde niet alleen de gevraagde bescherming, maar had zelfs de onbeschaamdheid er bij te seinen den anoniemen brief als closetpapier te gebruiken. Ook de ingezetenen van Toeban bespraken met den assistent-resident W.H.L. Johan de wenschelijkheid maatregelen te nemen in verband met de veiligheid, waarop verscheidene ingezetenen den Landvoogd telegrafisch het verzoek deden te Toeban militairen of gewapende politie te stationeeren, welk telegram zelfs den volgenden dag herhaald werd. Eerst toen te Toeban tijding kwam van een nieuw relletje te Karangasem, seinde de assistent-resident zelf om militaire hulp van Soerabaya, maar nauwelijks had de resident vernomen dat er onder Luitenant van Haeften 25 man zouden komen gewapend met scherpe patronen, of het zenden van militairen werd door den resident telegrafisch afgelast. De resident kwam 's nachts zelf te Toeban, en gaf als zijn meening te kennen dat de zaak te onbeduidend was om daarvoor militaire hulp in te roepen, waarop dienzelfden nacht de resident een bezoek ontving van den president van den Landraad, die nogmaals krachtig aandrong op het nemen van maatregelen tot verzekering der veiligheid. Het onderzoek dat de resident zelf te Karangasem hield is wel eigenaardig: hij ondervroeg alleen de oproerige bevolking en geloofde natuurlijk alles wat de schavuiten hem geliefden op te disschen, maar dat er twee mantries, dus gouvernementsdienaren, half dood waren geranseld, dàt beschouwde hij als een feit zonder eenige beteekenis. Het resultaat van dit eenzijdig en prullerig onderzoek seinde de resident in een lang telegram aan de redactie van het ‘Nieuws van den Dag’ te Batavia, en gewend als wij zijn aan de beschaafde termen van dezen hoofd-ambtenaar, seinde de resident er bij, dat hij bij het postkantoor te Toeban een aantal Europeanen aantrof, die zich gedroegen als uilen in doodsangst!! In de pasang grahan komende werd de resident bezocht door een deputatie, die aandrong om gewapende macht te laten komen, en daar - zoo luidt het telegram verder - de resident dan toch medelijden had met zenuwachtige dames en omdat hij vreesachtige Europeanen gevaarlijk achtte, seinde hij toch tenslotte naar Soerabaya om toezending van militairen. | |
[pagina 292]
| |
Dat na zulk een onvoldoende afdoening van zaken, de anarchie, waarin de residentie Rembang verkeert, onder het bestuur van den resident Gonggrijp steeds bedenkelijker afmetingen aanneemt, is te verwachten. Uit een correspondentie in het ‘Bat. Nieuwsblad’ ontleenen wij het volgende: na de plundering der Chineesche huizen in de dèsa's Bantjar en Boeloe kwamen er militairen, en de resident stelde der regeering voor, de onkosten, veroorzaakt door de zending der militairen, te doen dragen door de oproerige S.I. kringen, aan wie tevens een boete moest opgelegd worden van f800.- waarvan f 500.- als schadeloosstelling voor de Chineezen en f 300.- voor de kas der goedgezinde S.I. kringen. Dit laatste is al een allerzotste opvatting; ten eerste is het de vraag of er in Rembang goedgezinde S.I. kringen zijn,Ga naar voetnoot*) en al waren die er, dan gaat het toch niet aan, die een geldelijke belooning te geven, omdat ze niet aan de plundering hebben deelgenomen. Iedereen zou dan wel tot de Regeering dit kunnen zeggen: ik ben op het oogenblik nog niet in de gelegenheid geweest te moorden, te stelen of huizen te plunderen, dus geef mij nu asjeblieft een geldelijke belooning voor mijn braafheid. De correspondent van het B.N. deelt verder mede, dat een commissaris van de S.I. te Pabean in de langgar door zijn medeleden werd aangevallen en mishandeld. Zij waren vertoornd over zijn houding gedurende de plundering der Chineesche toko's, omdat hij dat trachtte tegen te gaan, en daarom werd hij beschuldigd met de Chineezen te heulen. In kampong Sotang nabij Kloetoek had de bekende Kiahi Sotang grooten aanhang verzameld onder allerlei slechts gedeeltelijk bekende voorspiegelingen, vermoedelijk - zooals gewoonlijk bij dergelijke Kiahi's - beoogde hij de stichting van een ideaal rijk, waarvan hij zelf heerschar zou zijn. Deze onruststoker en zijn schoonvader werden onder dekking van een militair détachement gearresteerd; waarschijnlijk zal op hen art. 47 Regeeringsreglement (interneering op de een of andere plaats in de buitenbezittingen) worden toegepast. In de dèsa Leran, contrôle-afdeeling Djatirogo, werd de inlander Soemodiwirjo door S.I. leden lastig gevallen aangezien hij geen lid wilde worden. Hij vluchtte daarop naar de woning van den assistent-wedono van Senori, achtervolgd door de S.I. schavuiten, en verschuilde zich achter een schutsel. In tegenwoordigheid van den ass. resident had toen een gevecht plaats in diens woning, waardoor Soemodiwirjo doodslijk verwond werd en dienzelfden nacht overleed. Beiden, èn president van de S.I. te Senori èn assistent-wedono weigerden de twee moordenaars aan de politie uit te leveren, en dit bewijst hoe ver inlandsche ambtenaren in Rembang reeds onder den invloed zijn van de S.I. Daarop kwam controleur Rhemrev met twee wedono's om de moordenaars te arresteeren, ook ditmaal weigerde de S.I. president hen uit te leveren; hij zeide brutaalweg dat hij eerst orders moest afwachten van het hoofdbestuur der S.I. te Soerabaya. Toen moest de hulp ingeroepen worden van een militaire patrouille van 15 man onder luitenant Van der Gant, waarop het Inlandsch Bestuur de twee moordenaars pas kon arresteeren en tevens de president en de commissaris van de S.I. te Senori werden ingepikt. Men ziet hieruit, welke de gevolgen zijn, wanneer het bestuur van een residentie aan onbekwame handen wordt toevertrouwdGa naar voetnoot*), en dat de assistent-resident Johan volkomen gelijk had toen hij tijdig militaire hulp van Soerabaya aanvroeg, die door den resident weer werd afgelast. De resident was tenslotte toch gedwongen militairen te requireeren, maar toen was het te laat, toen was de S.I. reeds tot de misplaatste overtuiging gekomen, dat zij machtiger was dan de Regeering, als het ware een staat vormde in den Staat, waarvan de gevolgen waren dat het Europeesch bestuur gehoond werd en het inlandsch bestuur gemeene zaak maakte met moord- en roofzieke S.I. schavuiten. Een ander gevolg van de beroeringen in de residentie Rembang is dat er een conflict ontstond tusschen den resident Gonggrijp en den assistent-resident Johan; het verstaat zich dat nu iemand daarvan de schuld moet krijgen en dit is natuurlijk niet de resident, zooals blijkt uit onderstaand bericht door den hoofdredacteur van Geuns aan zijn blad geseind. | |
[pagina 293]
| |
dat de assistent-resident, de heer W.H.L. Johan, bij Gouvernementsbesluit van 12 dezer uit zijn betrekking is ontslagen. De heer Tollenaar, directeur van Binnenlandsch bestuur, is hier den 11den dezer geweest, heeft den heer Johan vluchtig gehoord en is daarop den 12en weer vertrokken. Hij adviseerde de Regeering om den heer Johan uit zijn betrekking te ontslaan. Resident Gongsgrijp, die Zaterdagmiddag om 1 uur te Toeban was gekomen, deelde den heer Johan de beslissing der Regeering mede. Heden nog zal de overgave van het bestuur plaats hebben aan assistent-resident H. Altman, tevoren te Solo, die reeds te Toeban is aangekomen. Ik sprak den resident en ook den heer Johan. Beiden beweren gelijk te hebben, en hunne inzichten blijken onmogelijk samen te brengen. Ik stel mij voor, een nauwgezet onderzoek in te stellen of de straf, den heer Johan opgelegd, werkelijk verdiend is. Soerabaja, 16 Sept. 1913. | |
Het ontslag van den heer Johan.De hoofdredacteur van het Soer. Hdsbl. seint nader uit Toeban: Het blijkt, dat de heer Johan 8 September zich telegrafisch rechtstreeks tot den Landvoogd heeft gewend. In dit telegram verklaarde hij, dat gebleken was, dat het beleid van den Resident Gonggrijp niet deugde. Daarop gaf hij een relaas der feiten van den laatsten tijd. Tenslotte deed de heer Johan het verzoek hem te machtigen om geheel vrij van bemoeienis van den Resident op te treden, in welk geval hij de rust en orde in zijn assistent-residentie in korten tijd zou herstellen. In den laatsten tijd waren den heer Johan inderdaad de handen gebonden. Zoo had hij bijv. geen beschikking over de gezonden militairen. Op dienzelfden 8sten September droeg de Resident den heer Johan voor ontslag uit zijn betrekking voor. Den volgenden dag kwamen de Resident en de heer Johan met andere bestuursambtenaren samen te Bantjar. Hier negeerden beide heeren elkaar. De Regeering achtte een spoedige oplossing van het conflict geëischt, weshalve zij den heer Tollenaar naar Toeban zond, met het bekende gevolg. De nieuwe assistent-resident, de heer Altmann, logeert bij den Regent. Hij houdt heden reeds de rol. Dr. Rinkes, tijdelijk adjunct-adviseur voor inlandsche zaken, vertoeft te Toeban om de S.I.-beweging aldaar te peilen. (Later:) Het blijkt, dat de verzending van het telegram van den heer Johan aan den Landvoogd is gevolgd op een bijeenkomst van den heer Johan met den Regent en andere inlandsche ambtenaren, op 6 September. Deze inlandsche ambtenaren achtten een krachtig optreden der vestiging van het gezag dringend noodig. Beide telegrammen werden overgenomen uit het ‘Nieuws v.d. Dag voor Ned.-Indië’. De Directeur van B.B., de heer Tollenaar, had zich de moeite van de reis naar Toeban en het ‘vluchtig’ onderhoud met den heer Johan kunnen besparen. Een resident kan immers in Indië geen ongelijk hebben, wanneer er een ondergeschikt ambtenaar disponibel is die als zondebok dienst kan doen, dit hebben wij immers vroeger reeds gezien bij de quaestie Einthoven - Borel. In het Soerabaysch Handelsblad wordt verder medegedeeld, dat iedereen maar op eigen houtje een S.I. afdeeling vormt, met besturen, uit ontevreden of ontslagen sujetten samengesteld, die onder de schoone leus der vereeniging allerlei kwaads brouwen. Ze maken alleen slachtoffers van eìgen wraakzucht, na ze eerst te voren te hebben schoongeplukt. Uit Madìoen wordt gemeld dat de S.I. daar thans 7000 leden telt, waaronder de regent en vele inlandsche ambtenaren van Binnenlandsch Bestuur en Burgerlijke Openbare Werken. Verder dat de Regent van Pekalongan f 2000.- in de kas van de S.I. heeft gestort, en dat te Ngandjoek sedert kort zeer vele leden toegetreden zijn, behoorende tot alle takken van gouvernements-dienst. Men ziet hieruit dat over een groot deel van Java inlandsche ambtenaren, waaronder zelfs regenten, geïnfecteerd zijn met de S.I. bacil, zoodat het niet te verwonderen is dat bij opstootjes inl: ambtenaren gemeene zaak maken met de S.I. schavuiten, waarvan tenslotte Chineezen en op afgelegen plaatsen in de binnenlanden wonende Europeanen het slachtoffer zullen worden, en uit het bericht uit Ngandjoek en Madioen blijkt welk effect het heeft gesorteerd, toen de Gouverneur-generaal in Maart van dit jaar in welwillende en vaderlijke bewoordingen ter audiëntie der S.I. deputatie als zijn wensch te kennen gaf, dat geen nieuwe S.I. leden zouden aangenomen worden. Van dezen wensch (lees bevel) van den G.-g. wordt eenvoudig geen notitie genomen, zelfs niet door inlandsche ambtenaren; men heeft er maling aan. | |
[pagina 294]
| |
Het eind van deze beweging van onmondige inlanders is nog niet te voorzien, maar het moet leiden tot een ernstig opstootje en dan is het te hopen dat de oproerkraaiers zonder pardon tot den laatsten man worden neergeschoten, vóór dien is het niet te verwachten dat de rust op Java hersteld voorde.
Wij kunnen niet nalaten hier melding te maken van den ontstemmenden indruk veroorzaakt door den toespraak van den Gouverneur-generaal, op de algemeene audiëntie, bij gelegenheid van den geboortedag van H.M. de Koningin. De redacteur van de Nieuwe Soerabaya Courant geeft daar een verslag van, dat wij in verkorten vorm weergeven. De Landvoogd zeide dan o.a.: ‘De regeering is zich bewust van haar roeping. Zij tracht de gedachten dezer tijden te verstaan en te waardeenen. De regeering geeft er zich volkomen rekenschap van, wat ten deze haar plicht is, hoe zij wel allereerst rust en orde heeft te handhaven en daardoor ongestoorde ontwìkkeling heeft te verzekeren. Zij is tot vervulling van dien plicht volkomen in staat en bereid.’ De redacteur zegt hiervan: Mag men een onbescheiden vraag doen? Sedert hoe lang geeft de regeering zich die volkomen rekenschap? En deze woorden zouden vertrouwen kunnen wekken, indien - na onderzoek - een derde dit gezegd had. Nu de regeering zichzelf die pluim op den hoed steekt, kan men er maar matige waarde aan hechten. - Men wordt wee van het hooren van zulk een speech, waar de Landvoogd niet veel anders doet dan zijn eigen gouvernement pluimpjes geven, als men bedenkt wat die regeering dan vanaf 1909 hier eigenlijk wel gedaan heeft. Verder: ‘Zij doorziet zeer wel hetgeen geschiedt in de verschillende groepen der bevolking.’ Mogelijk is dat wel, maar zeker allerminst. Dit woord: hebt maar vertrouwen, gaat rustig aan je werk, de regeering waakt, zou uitwerking kunnen hebben, indien een regeering die groote verdiensten tegenover dit land gehad heeft, zoo sprak. Maar de regeering, die alles zoo goed wist en doorzag, heeft dan toch - laat ik het heel zacht zeggen - een aandeel mede gehad in het wekken van onrust in deze landen.Ga naar voetnoot*) Het is nu heel aardig dat alles te schuiven op de wereldgebeurtenissen en de omvorming van het Oosten van Azië, maar dat dient wel wat te veel als een doekje voor het bloeden en om eigen schuld te bedekken.Ga naar voetnoot*) In zijn toespraak tot den doyen van het het Corps Consulaire, heeft de Landvoogd ditmaal er wijselijk niet op gewezen, dat de Indische Regeering tegenover vreemdelingen een open-deur-politiek volgt, et pour cause, want onlangs is te Batavia een Australische aannemer van spoorwegwerken op zulk een schandelijke wijze door het Departement van Gouvernements-Bedrijven behandeld, dat de Hollandsche naam zulk een prachtige klank zal krijgen, dat geen een buitenlander iets met de Indische Regeering zal te maken willen hebben. Hierop komen wij later terug. Het spreekt vanzelf, dat het niet-ambtelijk publiek ter audiëntie aanwezig, zich geen oogenblik heeft laten verlakken om de speech van den Landvoogd au sérieux te nemen; iedereen weet en begrijpt dat de toestanden in Indië in-treurig en ernstig zijn, die niet kunnen worden goedgepraat door een speech waar de Landvoogd zichzelf een pluim op den hoed steekt. Maar het Ministerie van Koloniën schijnt ook ingelicht te worden, dat in Indië alles couleur de rose is, hetgeen blijkt uit de op 16 September gehouden Troonrede, waarin gezegd wordt: dat de algemeene toestand in de overzeesche bezittingen gunstig is, en dat die in Indië stemt tot groote voldoening. Alleen zeide H.M., dat de pest in een gedeelte der kolonie nog steeds offers eischt, ondanks de krachtige bestrijding. Maar van de beroeringen der Sarikat Islam geen woord, evenmin van de onvoldoende politie, en desorganisatie van het Bestuur tengevolge van het toenemend gebrek aan ambtenaren. Tòch geeft de toestand in Indië groote voldoening!!! Dit alles is zeer interessant voor bezoekers van ‘De Witte’ als zij onder het genot van een apératief, uit de couranten kunnen vernemen dat de toestand in Indië onder het welwillend bestuur van den heer Idenburg zulk een groote voldoening geeft; maar minder aangenaam is het, dat geïsoleerd wonende Europeanen in Indië, ondanks dien bevredigender toestand, tòch de kans loopen door kwaadwillige leden der S.I. gemold te worden. | |
[pagina 295]
| |
Het gebeurde met den Autralischen aannemer wordt hier nader toegelicht. In het begin van dit jaar werd door de regeering in Engelsche bladen, o.a. in de ‘Straits Times’ een advertentie geplaatst, waarin spoorweg-aannemers werden gevraagd voor graaf-, steen- en betonwerken ten behoeve van den aanleg der staatsspoorwegen in Zuid-Sumatra. Hiervoor meldde zich aan de heer H. Teesdale Smith, chef van een zeer solide aannemersfirma in Australië. De heer T.S. besprak deze zaak met den Chef van den aanleg, den ingenieur Van der Waerden, waarop een proforma-contract werd opgemaakt dat door den wd Hoofdinspecteur der Staatsspoorwegen, den heer Radersma, zoo goed als goud werd genoemd: het contract behoefde dus slechts door den Directeur van Gouvernements-bedrijven te worden geteekend. - Op grond van de zekerheid hem gegeven door den heer Radersma, werd door den heer T.S. al vast het benoodigde werkvolk en de machinerieën naar Telok-Betong gezonden en was meerdere suppletie daarvan onderweg, hetgeen natuurlijk een zaak is waar ettelijke duizenden guldens voor werd uitgegeven Maar nauwelijks was het op Java bekend dat dit werk aan een buitenlandsche firma zou worden gegund, of bladen als de ‘Java-Bode’ en ‘Locomotief’ opponeerden zich er tegen, dat buitenlanders als aannemer zouden optreden. En ofschoon het contract ‘zoo goed als goud was’, werden door de regeering en door den Dir. v. Gouv. Bedrijven van die ‘patriottische bezwaren’ notitie genomen, met het gevolg dat het contract niet door den Directeur voornoemd geteekend werd. - De heer T.S. werd op de gebruikelijke manier van het kastje naar den muur gezonden en wendde zich tenslotte tot den Gouverneur-generaal, die evenmin een gedécideerd antwoord gaf, want Z.E. moest ‘consideratiën en adviezen’ afwachten; hetgeen beteekent dat men maanden kan wachten. De enorme schade door den heer T.S. reeds geleden, zou door langer te wachten slechts vermeerderen: hij zag dus maar liever van het werk af en vertrok naar Australië, rijker aan ondervinding maar armer aan geld, en met gevoelens jegens de Indische regeering, die wij maar niet nader zullen omschrijven. Hoe andere dagbladen dit geval beoordeelen, kunnen we lezen uit onderstaand bericht in het ‘Nieuws van den Dag’ van 18 Augustus 1913. De Ned. Indische regeering maakt een figuur als modder, zegt het Soer. Hdsbl., terecht. Leve de koloniale bureaucratie! En leve het patriottisme bij spoorwegaanleg! roept het blad uit. Enne.... en zou iemand van de ‘patriotten’ ons nu niet eens kunnen verplichten, door een kleine berekening te maken, hoeveel die grappenmakerij, dat zeuren, en dat van het kastje naar den muur sturen van die soliede Australische firma het land zal kosten?! Zèlf niets uitvoeren, en een ander tegenwerken, is een heel aardige tijdpasseering; 't is alleen maar jammer dat die vaderlandslievende spelletjes zoo duur uitkomen, en den goeden gang van zaken zoo tegenhouden. En ziehier de reden dat de Gouverneur-generaal in zijn toespraak, op den geboortedag van Hare Majesteit, gericht tot den doyen van het Corps Consulaire, wijselijk geen melding maakte dat in Indië een opendeur-politiek wordt gevolgd. Dit incident, waar beide partijen een vêer lieten zitten, de regeering haar reputatie en de heer Teesdale - Smith een belangrijk finantiëel nadeel, was dus afgehandeld, zoo dacht men tenminste. Maar neen, de regeering seint hem ongeveer medio Augustus naar Australië, dat het contract nu ter teekening gereed ligt, men zou het wel eens worden over de reeds gemaakte kosten, enz., enz., zoodat de heer T.S. hierop vertrouwende op 4 September weder te Batavia was, en tevens wat personeel medebracht en dus nieuwe onkosten maakte. In het concept-contract was, volgens de beraming van den ontwerper der lijn, den hoofdingenieur P. Richter, opgegeven een totaal grondverzet van 3.438.000 M3 tegen den eenheidsprijs van f 0.71 per M3; maar toen de heer T.S. op 9 September op het bureau van den heer Wenckebach, Directeur van Gvs.-Bedrijven, kwam, kunnen wij ons de verbazing en verontwaardiging van den heer T.S. voorstellen toen hem het volgende werd medegedeeld: ‘Dat grondverzet is natuurlijk het totàál ‘verzet,’ d.w.z. aan ingravingen en ophoo-‘gingen te zamen.’ ‘Maar U krijgt alleen de ingravingen betaald.’ ‘Dat zal ongeveer 1.800.000 M3. zijn.’ ‘En dus zal ik ruim 1.600.000 M3 voor niets,’ ‘gratis, moeten verwerken’! antwoordde de heer T.S. ‘Natuurlijk’, was het antwoord. Men kan begrijpen dat de heer T.S. woe- | |
[pagina 296]
| |
dend was, dat men hem uit Australië had laten terugkomen om zulk een onzinnig voorstel te moeten aanhooren, temeer daar thans zonder de kosten van toezicht, voor graafwerk 45 cent en voor ophoogingen ook 45 cent per M3 wordt betaald, dat is samen 90 cent, welke prijs de heer T.S. wist dat nu betaald wordt. Dat de heer T.S. tijdens dit eigenaardig onderhoud niet erg kalm is geweest, is alleszins te billijken, als men weet dat de ‘aangename kennismaking’ met Indische ambtenaren hem op een verlies komt te staan van f 140.000. De heer T.S. heeft natuurlijk geweigerd op zulke absurde voorwaarden een contract met de Indische regeering aan te gaan en is naar Australië vertrokken. Vòór zijn vertrek zond de heer T.S. een brief ter plaatsing in het ‘N.v.D.v.N.I.,’ waarvan wij het slot hier overnemen: Of Z. Excellentie de Gouverneur-generaal, na kennis te hebben genomen van de stukken welke ik Z. Exc. toezond, dien Heeren de reprimande zal toedienen, die ze verdienen, en ze terug zal stellen naar de plaats waar zij behooren, wegens de....Ga naar voetnoot(*) poging om Zijne Regeering te....Ga naar voetnoot(*), zal dienen te worden afgewacht. U dankzeggende voor de plaatsing, H. Teesdale Smith. De redactie van dat blad voegt hier onder meer het volgende aan toe, dat wij overnemen, omdat wij er geheel mede accoord gaan: Wilde men den Australischen aannemer niet, om de een of andere reden, dan zou het toch zeker aanbeveling hebben verdiend, zoo men het hem niet rondweg wilde zeggen, om hem weg te laten blijven, nu hij in April j.l. vertrokken was. Waartoe het diende om hem terug te laten komen, ten einde hem een voorstel te doen, dat iedereen van te voren kon weten dat onaannemelijk was, is inderdaad een raadsel. Men kan er van op aan, dat deze schoone geschiedenis in het Buitenland zal worden geexploiteerd, en niet in ons voordeel. Men kan er van overtuigd zijn, dat degenen, die in het vervolg in eenige geldelijke relatie tot onze Koloniale Regeering zullen komen te staan, aan dit voorbeeld zich zullen spiegelen, en eene behoorlijke marge zullen nemen, om gedekt te zijn tegen ambtelijke ‘excentriciteiten-’ En kan men ze eigenlijk ongelijk geven!? Uit alles blijkt, dat men na de publicatie der geïnspireerde artikelen in de ‘Locomotief’ geen buitenlandsche firma wilde hebben voor het werk in Zuid-Sumatra, maar men wilde wèl tegenover het buitenland den schijn hebben dat er werk van was gemaakt; het was immers gemakkelijk de voorwaarden zoo te maken dat ze onaanneembaar waren!! Deze minder faire politiek, waardoor de heer Teesdale Smith een verlies leed van 140 mille, is hier blijkbaar gevolgd - - - en het doel is bereikt: de buitenlander is geweerd, al is het ook ten koste van de reputatie van ons Gouvernement.
In een vorige correspondentie, gedateerd Juli 1912 en opgenomen in de ‘Lelie’ van 25 Sept. 1912 No. 13, zeiden wij naar aanleiding van de Einthoven-Borel-quaestie, dat bij ongenoegen tusschen een ambtenaar en zijn chef, eerstgenoemde in Indië steeds het kind van de rekening wordt al kan hij ook bewijzen niet schuldig te zijn, en dat de hooger geplaatste in rang onder alle omstandigheden steeds en altijd gelijk krijgt. De heer M. van Geuns, hoofdredacteur van het Soer. Handelsblad, zegt ook in zijn blad dat elk Indisch officier of ambtenaar machteloos staat tegenover willekeur van hoogerhand, en wenscht als remedie tegen dit kwaad eene regeling van de rechtspositie van 's lands dienaren en instelling van scheidsgerechten die den schuldigen straffen kunnen opleggen. - Wij zeiden toen, dat de regeering daar nimmer uit haar eigen toe zou overgaan, zij moet er door de omstandigheden toe gedwongen worden; het remedie, dat de heer v. Geuns aangeeft, kan alleen verkregen worden als iedereen weigert in Indischen Dienst te treden zoolang die rechtspositie niet geregeld is en er geen scheidsgerechten zijn opgericht. Evenals insecten op een schitterend licht af komen en hun ondergang tegemoet gaan, evenzoo zijn er onnoozelen in Holland, die zich door het vogelengekweel van het Ministerie v. Koloniën laten verleiden tot indiensttreding bij de Indische Regeering, in wier dienst zij machteloos staan tegen willekeur van hoogerhand en het verkrijgen van recht absoluut onmogelijk is. Dit zien wij weêr voor de zooveelste maal in de gerezen quaestie tusschen den resident Gonggrijp en den controleur Johan. | |
[pagina 297]
| |
Maar nog duidelijker wordt dit bewezen in de zaak van den onderwijzer 3de klasse, D.K.N. Selier, wiens indiensttreding bij de regeering ten gevolge had, dat hij voor zijn leven ongelukkig werd gemaakt. Wij willen zijn lijdensgeschiedenis als afschrikkend voorbeeld hier mededeelen, en hopen dat dit tot gevolg zal hebben dat jongelieden zich tweemaal zullen bedenken, alvorens zij gehoor geven aan verleidelijke aanbiedingen van het Ministerie van Koloniën. De heer Selier werd bij Besluit van 5 Mei 1911 No. 7073 te werk gesteld als onderwijzer 3de klasse aan de inlandsche school 1ste te Tjilatjap, en liet toen op eigen kosten zijn echtgenoote en dochter uit Nederland komen. Aldaar werd het echtpaar aangetast door den Tjilatjapschen zeer hardnekkigen vorm van malaria en was de familie Selier genoodzaakt voor herstel van gezondheid naar Buitenzorg te gaan. Als men nu weet dat malaria, te Tjilatjap opgedaan, een ziekte is, waarbij het vaak voorkomt dat men er jaren lang aan lijdende blijft, hetgeen elke dokter kan constateeren, dan behoeft men zich niet te verwonderen dat de malaria korten tijd na terugkomst te Tjilatjap opnieuw uitbrak. Wat was natuurlijker onder die omstandigheden dan dat de heer Selier zoowel mondelinge als schriftelijke verzoeken deed om overplaatsing naar een gezonder klimaat, maar deze geraakten onder het bekende Indische loodje: men nam eenvoudig geen notitie daarvan. Opnieuw was het noodig tot herstel van gezondheid naar een gezond oord te gaan en vertrok de familie naar Soekaboemi op 22 Juli 1912. Aldaar werd evenmin herstel verkregen, zoodat Mevrouw Selier en dochter voor een paar dagen naar Batavia gingen ter raadpleging van een malaria-specialiteit. Te Batavia zijnde kreeg Mevr. Selier zulk een hevige attaque van malaria, dat zij in het Militair Hospitaal moest opgenomen worden. Toen de heer Selier daarvan het bericht kreeg spoedde hij zich naar Batavia, maar werd daar zelf ook weer ziek. Hem werd daarop een certificaat uitgereikt voor overplaatsing naar een koel klimaat, en Garoet als standplaats aangewezen; dit bericht ontving de heer Selier op 19 December 1912, op welken datum zijn echtgenoote tengevolge der te Tjilatjap opgeloopen malaria overleed. Zooals gezegd, is men niet zoo spoedig van de malaria af die men te Tjilatjap opdoet; dit was ook het geval met den heer Selier; den 3en Januari 1913 te Garoet gekomen werd hij na 3 weken weer ziek en kon dus geen dienst doen, waarop zijn chef direct een certificaat van hem eischte, om de wettigheid van zijn wegblijven van de school, wegens ziekte, door een geteekend attest van zijn behandelende geneesheer te bewijzen. - Deze eisch van zijn chef moet nader beschouwd worden. Het feit dat men zich onder behandeling van een dokter stelt, is reeds het bewijs dat men ziek is, en het overleggen van een attest is dan absoluut onnoodig. En dat zijn chef toch de overlegging daarvan eischte, is alleen te verklaren, omdat men den heer Selier van simulatie verdacht. Maar het certificaat werd overgelegd, en daarmede het bewijs geleverd dat hij geen simulant was, zelfs gaf de dokter hem een maand verlof wegens ziekte ter plaatse door te brengen. En als nog sterker bewijs, dat de heer Selier niet simuleerde, moet worden aangeteekend dat hij tijdens zijn verlof toch 14 dagen zijn dienst op school deed, maar tenslotte liet zijn gezondheidstoestand dit niet toe. Hij had natuurlijk direct verlenging van verlof kunnen krijgen, maar inziende dat zijn voortdurende absenties al te zeer het onderwijs zouden schaden, verzocht hij op 10 Maart 1913 ontheven te worden van zijn functie, ingaande op den datum van indiening van zijn request. Hij beschouwde zich dus op 10 Maart 1913 als vrij man en vertrok met zijn dochter naar een familielid in de Molukken. Maar het Departement van Onderwijs en Eeredienst beschouwde dit vertrek in afwachting van zijn ontslag als desertie, en zond hem als antwoord zijn ontslagbesluit in een envelop met het volgende adres: Aan den oneervol ontslagen onderwijzer der 3de klasse D.K.N. Selier, enz., enz. En nu vragen wij dit: heeft men ooit van zulk een schandelijke eerberooving gehoord, en aan welke eerlooze handeling heeft de heer Selier zich dan wel schuldig gemaakt? De heer Schier wendde zich daarop tot den Gouverneur-generaal tot het verkrijgen van recht en zegt o.a. dit in zijn request: ‘Ik tart den Directeur van O. & E. aan te toonen in welk opzicht ik in handel en wandel, zoowel in als buiten de school, aanleiding heb gegeven, waardoor een dergelijke berooving van mijn eer gerechtvaardigd wordt.’ | |
[pagina 298]
| |
Of de heer Selier eerherstel zal verkrijgen is zeer dubieus, want het onderzoek ter zake wordt niet aan onpartijdige personen opgedragen, maar.... aan den directeur van O. & E., die moet ‘consideratiën en advies’ geven, en dan weten wij precies hoe laat het is!! Een andere mogelijkheid is, dat het request onder het loodje is gelegd en de heer Selier nimmer eenig antwoord ontvangt. Dit is voor de Regeering het gemakkelijkst, en in den laatsten tijd de meer en meer gebruikelijke methode!!! Daarom Heeren aanstaande ambtenaren in Indischen Gouvernementsdienst, spiegel U aan het geval Selier, treedt niet in dienst alvorens Uwe rechten bij de Wet geregeld zijn en er scheidsgerechten zijn opgericht, want gij loopt de kans het slachtoffer te worden van onrecht en willekeur. A.....Z. |
|