De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Mevrouw J F. - v.R., den Haag. - Gij waart zoo vriendelijk mij bij mijn thuiskomst te verrassen met een beeldige bloemenmand, en met een begeleidend schrijven, en, tot mijn zeer grooten spijt, zijt gij de eenige, onder hen van wien ik zulke sympathie-bewijzen ontving, die ik voor Uw lieve en zoo gewaardeerde attentie niet particulier heb kunnen danken, - omdat Uw adres in Uw briefje niet volledig is aangegeven. Het zou mij zoo buitengewoon spijten indien gij deze schijnbare nalatigheid aan onverschilligheid zoudt toeschrijven, vandaar dat ik U alsnog verzoek Uw adres nader te willen kenbaar maken. In elk geval echter tracht ik U langs dezen weg te bereiken, omdat mij uit Uw hartelijk waardeerend schrijven bleek dat gij Lelie-abonnée zijt, en elke week trouw leest de correspondentie. Natuurlijk is het voor mij een heerlijke aanmoediging zoo telkens te ondervinden, dat de Lelie voor velen in den lande een zoo geliefd tijdschrift is geworden, en ik behoef U zeker wel niet te verzekeren dat een zoo fijngevoelige attentie als de Uwe het thuiskomen tot een wezenlijk genoegen maakt. De kamer ziet er zoo lachend en zonnig uit met bloemen, en ik heb ze zoo lief, zoo oneindig veel liever dan mooie meubels of antiquiteiten; als men ze dan daarenboven ontvangt uit louter | |
[pagina 286]
| |
vriendelijkheid, zooals in dit geval, dan zijn ze een dubbel prettigen en lieflijken aanblik. Dus, lieve mevrouw, gij hebt mij een heel groot genoegen gedaan, waarvoor ik U héél hartelijk dankzeg, en, wat Uw schrijven aangaat, ook daarvoor dank ik U ten zeerste, zoowel omdat gij mijn waarheidsliefde op prijs stelt, als omdat gij zooveel houdt van dieren. In dat laatste opzicht ben ik steeds zoo dankbaar wanneer ik geestverwanten ontmoet, dankbaar terwille der miskende en mishandelde dierenwereld.
Mevr: wed: C.L.H. - de B. - Hartelijk dank voor Uw briefje. Ik ben zeer blij dat gij zoo vriendelijk waart de moeite te nemen van mij Uw ondervinding mee te deelen, en ik verheug er mij zeer over dat die zoo prettig is geweest tengevolge van mijn raad.
A.C.B. te S. - Zult gij U-zelven herkennen in deze corr:? Ik zal in elk geval U voor alle zekerheid een briefje particulier zenden, maar, daar Uw adres intusschen veranderd schijnt, weet ik geenszins of het U zal bereiken. Ik vond namelijk Uw schrijven van 5/5, U hier in de brievenbus, er in gedaan terwijl het huis geloten was. Vandaar dat ik eerst bij mijn thuiskomst, half October, van den inhoud kennis nam, en daaruit met groot leedwezen ontdekte hoe gij, hetzij in de corr: hetzij particulier, een antwoord verzocht, het uitblijven waarvan U dus natuurlijk zéér moet hebben verbaasd. Zooals gij ziet is een en ander geheel en al buiten mijn schuld. Natuurlijk herinner ik mij U zeer goed. Ik heb immers zoo vele vriendelijke brieven van U ontvangen. En ik heb U ook indertijd mijne excuses gemaakt particulier, dat ik U niet eerder antwoordde. Uw stukje plaats ik onder de rubriek Varia. Ja, in dat opzicht weet ik dat gij en ik geestverwanten zijn. Ook Uw bezoek wil ik eventueel gaarne ontvangen, maar ik vrees dat gij nu sinds lang zijt teruggekeerd naar Uw woonplaats; ten minste, dit moet ik afleiden uit Uw schrijven. De papegaai en het poesje - naar wier verstandhouding gij informeert - verdragen zich nog al goed samen, want de laatste is zeer zachtzinnig, en vangt noch muizen noch vogels tot hiertoe. Maar mijn jaloersche Benjamin kan zich nog maar niet schikken in de aanwezigheid van dit tweetal, en jammert het uit van jaloezie als ik een van beiden maar even liefkoos of toespreek. Daarvoor beloont hij mij echter ook met de meest aandoenlijke trouw en aanhankelijkheid, wen mij overal te volgen wáár ik ga of sta. - Nogmaals vriendelijk dank voor Uw schrijven en sympathie.
Mevr: L.S.M. geb: B. de I.R. - Daar gij geen ps. opgeeft neem ik Uw voorletters. Uw vertaling vind ik zeer geschikt voor de Lelie, en wil haar dus gaarne plaatsen.
J.M. - Ik vind van U geen ps. en neem nu maar de voorletters van het pseudoniem waarmede gij Uw werk onderteekent, hopend dat gij U-zelve aldus zult herkennen. Wees volkomen gerust; over al het vertrouwelijke wat gij mij meedeelt schrijf ik op deze plaats geen enkel woord. Vandaar echter dat mijn antwoord op Uw langen brief niet anders dan kort kàn zijn. Schrijf dat dus s.v.p. niet toe aan gebrek aan belangstelling maar enkel aan de vrees U te zullen verraden. Integendeel, ik deel zoo van harte in Uw geluk, en in de blijdschap die nu Uw deel is, door die verbetering van toestand. En ik ben zoo innig blij dat ook ik er, al was het dan maar een miniem beetje, toe bijdroeg. - Lieve J.M., nu moet gij mij echter geen nieuwe bijdragen sturen alvorens de oude zijn geplaatst, want er is zulk een overstelpende massa copie, dat ik U niet mag bevoorrechten boven anderen, vooral waar Uwe bijdragen steeds heel lang zijn. De twee lange, die gij thans zondt, heb ik voor het feuilleton-gedeelte aangenomen; het is onmogelijk ze in de Lelie-zelve te plaatsen, wegens de zeer vele actueele stukken. Vooral wegens de teleurstelling met dat eene stuk U aangedaan, heb ik het voor de Lelie aangenomen, niettegenstaande het eigenlijk veel te lang is voor ons Blad. Dan zondt gij nog een korte bijdrage, die ik echter terzijde legde, omdat de inhoud te onbeduidend is. Intusschen, gelijk gezegd, zendt nu niets meer vóór ik dit alles éérst geplaatst heb. Dat moet gij mij beloven. Wat dat briefje, dat gij mij zendt aangaat, och, die mooie woorden van zoo'n meneer moet gij niet àl te hoog aanslaan. Dat is zoo de bekende manier van dergelijke heeren om eene weigering te verzoeten door de pil te vergulden. - Ja, gij herinnert U zeer juist dat ik op zestien-jarigen leeftijd debuteerde als ‘schrijfster’ in ‘Nederland’. Echter stond dat tijdschrift toen onder de redactie van den heer Smit Kleine, niet onder die van Mr. van Loghem, door wien het tegenwoordig wordt geredigeerd. - Wat een schat van een hond! Ik kan mij begrijpen dat gij heel trotsch waart op hem! - En nu, nogmaals, het is geen onverschilligheid, maar slechts vrees U te zullen verraden, die mij zoo kort doet zijn. Wees overtuigd dat ik van heeler harte deel in alles wat gij schrijft. Ook zou ik U dit reeds eerder hebben geantwoord, indien de bezorging van Uw brief niet, door mijn juist in die dagen op reis en onderweg zijn, ware vertraagd geworden.Ga naar voetnoot*)
1813. - Voor U geldt hetzelfde wat ik aan het slot der vorige correspondentie schrijf. Ik zou U reeds eerder hebben geantwoord, ware Uw brief niet door bijzondere omstandigheden later dan het behoorde in mijn handen gekomen. - Ik was blij eindelijk weer eens van U te hooren, maar het speet mij zoo dat Uw toon nu niet bepaald heel opgewekt klinkt. Toch is het wáár wat gij schrijft, het zijn tenslotte slechts kleine rampen die U dezen zomer plaagden. En, waar juist gij voor zoovele vrij wat heetere vuren moedig stondt, daar spreekt het toch eigenlijk vanzelf dat gij ook ditmaal wèl in staat zult zijn U er flink tegen in te zetten. - Om Uw beschrijving van die zoogenaamde ‘vrome’ dienstbode en hare ‘opgaande’ gemeente en Uw antwoord over den ‘opgaanden’ Wijnmalen moest ik hartelijk lachen. Dat is zoo recht Uw oude opgewekte toon, die gelukkig alweder boven | |
[pagina 287]
| |
alles uitklinkt! - Intusschen kan ik mij best begrijpen dat zulke verdrietelijkheden den ganschen zomer bederven kunnen; vooral als men voor zijn dure geld ergens in pension woont, is het een groote teleurstelling het tenslotte zoo slecht te hebben, dat het naar huis gaan een verluchting wordt. Ja, dat dacht ik wel dat gij het eens zoudt zijn met mijne opvatting over de onafhankelijkheidsfeesten, enz. - Ik sprak juist dezer dagen iemand die beweerde, dat alles hier in den Haag in de achterbuurten zoo couleur de rose zou zijn geweest, wat aangaat jenever-vreugde, en dronkenmans-lawaai, en dito Oranje-lievendheid. Uw beschrijving staat zoo geheel daartegenover, dat ik die letterlijk overneem, omdat ik weet dat hij-ook de Lelie leest: Ik vond het volk in den Haag vreeselijk in de achterbuurten.... We gingen nog eens even heen en weer met lijn 10 tot het eind. Wat een buurt; wat een boel! Bah, om van te rillen! Zoo ziet men weer hoe alles af hangt van den bril waardoor men dergelijke dingen wil zien. De meeste menschen zetten bij zulke gelegenheden een rooskleurigen op, omdat dit voor henzelven het prettigst is; dan zien zij noch de ellende, noch de armoede, noch de verliederlijking van het volk, en maken zichzelf dan gemakshalve wijs, dat deze soort van buitenstaanders het eigenlijk net zoo goed en zoo naar hun zin hebben als zij-zelven, wat feestvieren aangaat. Totdat te eeniger tijd - die tijd moet komen, vroeg of laat, daarvan ben ik overtuigd - de revolutie hen wakker schudt uit den dommel, en hun het volk laat zien in zijn wàren aard. De zoogenaamd ‘weldenkende’ menschen, en de zoogenaamd ‘weldenkende’ pers doen, precies als vóór de Fransche revolutie, al het mogelijke, in hunne onnoozelheid, om zelf die volksmassa op te hitsen tot hun ergste vijanden, die hen straks zullen treffen met de wapenen welke zij aan hun eigen handelwijze verdienen. - Vriendelijk dank voor Uw instemming met ‘Ik zeg de Waarheid’, en hartelijk gegroet.
M.S.s.v.P. - Met heel veel belangstelling las ik Uw beschouwing over het Kiesrecht, en de quaestie in hoeverre men al dan niet verstandig doet daarvan gebruik te maken, wanneer men zich tot geen enkele partij met beslistheid schaart. In dat opzicht gaat het mij namelijk als U: kregen de vrouwen morgen aan den dag het Kiesrecht, ik zou niet weten op wien mijn stem uit te brengen, omdat ik het alles oud lood om oud ijzer vind. Echter, gij zijt een man, en ik geef U toe dat er veel valt te zeggen vóór Uw standpunt: indien ik niet kies, dan doe ik mijzelve een soort onrecht aan, door van den invloed, dien ik middelijker wijze uitoefen op het wetgevers, geen gebruik te maken. Inderdaad, wanneer men nagaat hoe er met het geld der belastingbetalers geknoeid en omgesmeten wordt, dan komt de begeerte heftig in je op daaraan een einde te kunnen maken op de een of andere wijze, en dan kan ook-ik de vrouwen-kiesrecht-strijdsters navoelen, in hare begeerte te mogen meestemmen. Alleen, in de praktijk geloof ik niet dat zij tenslotte ook maar eenige verandering of verbetering zouden weten tot stand te brengen, want, om die te verkrijgen, zou men voor alles moeten hebben onafhankelijke, vrij-denkende, zelfstandigoordeelende menschen, die, in plaats van in het gareel te loopen van een of ander partijverband, ieder voor zich persoonlijk een eigen helder oordeel bezaten. Kom dáár echter eens om, onder mannen en vrouwen beide, engros genomen! - Daarom heeft Kuyper, wien het nimmer aan slimheid ontbreekt, dat moet men hem laten, dan ook zeer juist ingezien dat de m.i. op zichzelf zeer aanbevelenswaardige richting van ‘De kleurlooze middenstof’ nimmer een blijvend bestaan zal kunnen hebben, omdat, zooals hij zeer waar zegt, het partijverband altijd zegeviert in de politiek. Als ik bedenk dat, om maar één voorbeeld uit duizenden te noemen, onze Haagsche Gemeenteraad goed vond zich indertijd Zorgvliet - toen het zéér goedkoop te krijgen was - te laten ontgaan, en dat daarentegen aan de ontvangst van den dikken, onbenulligen Franschen wijnkooper, ex-president Fallières twintig duizend gulden zijn verspild, in de twee of drie dagen dat de man hier in Holland rondluierde, zie, dan komt in mij op een wilde ergernis over het domme, stomme kiezersvee, dat zooiets allemaal maar rustigjes toelaat, en jaar in jaar uit zijn dubbeltjes opdokt, in plaats van als één man en ééne vrouw te protesteeren tegen die luxe-uitgaven van onzinnige, noodelooze geldverspilling, zoowel als tegen het aankoopes van pantserschepen en het uitbreiden van vloot en leger en al dergelijke tot last van het wezenlijke volk komende onnutte uitgaven. - M.i. is daarom ook zeer juist wat gij schrijft omtrent de S.D.A. In theorie verkondigen deze heeren heel veel moois, maar in de praktijk doen zij heel anders. - Nu kom ik tot het tweede punt in Uw brief, namelijk de quaestie van het adres ter verkrijging van vrije uitoefening der geneeskunde, onderteekend door Mr. S. van Houten, Jhr. Mr. van Holthe tot Echten en Prof. Mr. van Hamel. - Neen, zooals ik reeds schreef in mijn Overzicht v/d Week in de Lelie, over dit onderwerp, nimmer ben ik, noch hier, noch waar ook ter wereld, anders behandeld dan door een geëxamineerden arts, en nimmer liet ik mij in met eenigen zoogenaamden kwakzalver of magnetiseur, of wien of wat ook van dien aard. Onpartijdiger dan ik kan men dus wel niet staan tegenover deze gansche quaestie, die voor mij bovenal is eene van persoonlijke vrijheid, van recht op eigen lichaam, en eigen keuze van zich willen laten behandelen of laten dood maken, door wien of door wat ook. (Immers, doodmaken doen de artsen even dikwijls als de kwakzalvers, en hunne medicijnen hebben even dikwijls eene verkeerde uitwerking als die der kwakzalvers; het is maar een quaestie in wien je het méést vertrouwen stelt; ik heb het meeste vertrouwen in een geëxamineerden arts, maar ik vind dat een ander het recht moet hebben zijn vertrouwen elders te stellen als hem dit liever is). Uw gansche verdediging van doktoren, tegenover ‘kwakzalvers’, enz., enz., valt daarom, wat mij persoonlijk aangaat, in het water, om de zeer eenvoudige reden dat ik het met U eens ben. Dat bewijs ik voldoende door mij te blijven wenden, ondanks al hun fouten, tekortkomingen, vergis- | |
[pagina 288]
| |
singen, tot een geëxamineerden arts. Alleen het slot van Uw beschouwing dienaangaande beaam ik niet, want ik geloof niet, zooals gij, dat een ‘kwakzalver’, of magnetiseur, per-se niets afweet van het menschelijk lichaam, en zich daarom steeds moet vergissen wanneer hij treedt buiten het terrein van suggestie op zenuwzieken. - Waarom zou men door ervaring, of ook door zelf-studie, niet heel veel kunnen weten van het menschelijk lichaam? De voorbeelden van genezingen door ‘kwakzalvers’ zijn te over, terwijl de voorbeelden van kolossale vergissingen, door de doktoren begaan, óók te over zijn! En, waar gij schrijft dat het den kwakzalvers, enz., te doen is om hun ‘beurs te verrijken’, mij dunkt, gij zult toch wel verstandig genoeg zijn om rondom U op te merken, dat het den doktoren evengoed te doen is om hun ‘beurs te verrijken’. Voor hen is de behandeling van ziekte en van lijden een vak waaraan zij geld verdienen willen, veel geld zelfs, en zij-zelf lachen U tenslotte uit als gij zoo sentimenteel zijt van te meenen dat het hun te doen is om het ‘heil van hun patiënt’. Waar verreweg de meerderheid hunner geen fortuin heeft, kan men hun dit tenslotte ook niet kwalijk nemen; echter, ook de rijkste specialisten, de grootste beroemdheden, die zwelgen in rijkdommen, laten zich juist het meest en het duurst betalen. Doen zij dat soms uit ‘menschenliefde’? Het is daarom alweder de welversneden pen van Kuyper, die dan ook dezer dagen de puntjes op de i zette, toen hij schreef dat de quaestie wel degelijk is eene van ‘broodnijd’, omdat de doktoren-zelf het zóó ver gestuurd hebben dat zij heden ten dage alleen nog te betalen zijn door de gegoede standen, die welke zich prijzen van f 2.50 per visite en veel hooger kunnen veroorloven, om van de buitensporige eischen der voor alles en nog wat terstond aangewezen ‘specialisten’ en ‘chirurgen’ niet eenmaal te spreken. Dat er zeer zeker knappe en groote mannen der medische wetenschap zijn, die eerlijk trachten hun kennis steeds te verrijken, en die te besteden ten nutte van anderen, wie zal het U tegenspreken! Maar heusch, die zullen ook niet geschaad worden, noch geminacht. Die spreken, door hun reputatie en hun doen en hun genezingen voor zichzelf. En bovendien, het bedoelde adres denkt er immers ook niet aan den artsen in hun roem of eer aan te tasten, het vraagt alleen vrijheid voor hen die, om welke reden dan ook, van een andere behandeling gediend willen zijn. - Zooals gij ziet heb ik gaarne de gedachtenw. met U hervat.
H.v.H. - Uw ‘expresse’ is door een vergissing van de post in de bus gedaan ten mijnen huize, terwijl ik afwezig was. Ik vond haar dus eerst bij mijn thuiskomst, en toen had zij natuurlijk alle actualiteit verloren.
V.S.M. - Ik vind Uw schetsje bijzonder goed en juist gedacht en nagevoeld, en betreur het alleen dat gij, - die blijkbaar aanleg hebt - zoo iets niet tracht uit te werken tot een langer verhaal met meer inhoud. Zeker neem ik het aan. Het is zonder eenigen twijfel goed afgezien van het droeve leven, en goed-begrepen.
Puck. - Op dit oogenblik liggen van U twee artikelen voor mij: ‘Levens voorwaarden’, ‘Het Penningske der Weduwe’,. die ik beide aanneem. Met het eerste ben ik het bijzonder eens, en het verheugde mij daarin te ontdekken dat er tusschen U en mij heel wat geestesgemeenschap bestaat op allerlei gebied. Ook het andere artikel vind ik zeer raak. Uw schets, waarnaar gij informeert, is inderdaad nog steeds in drukproef, en geenszins ‘vergeten’, want ik krijg elke week opnieuw onder de oogen het lijstje van alles wat reeds is afgedrukt. Maar.... plaatsgebrek. Bij de zeer vele actueele onderwerpen die de Lelie behandelt, bij de uitgebreidheid der zoo graag gelezen Overzichten van de Week, en der Correspondentie, bij de belangstelling welke de gedachtenw. uitlokken, is het dikwijls heel moeilijk plaats te vinden voor belletrie, en toch wil ik ook deze rubriek geenszins verwaarloozen, wetend dat de lezers gaarne verscheidenheid van inhoud onder de oogen krijgen. - Heb dus nog maar wat geduld. Zoo spoedig mogelijk komt gij aan de beurt. - Dan heb ik ook nog drie briefjes van U vóór mij liggen, maar, waar gij in een daarvan schrijft, dat gij reeds spoedig weer vergeet den inhoud van Uw briefjes, en waar deze zich ook in hoofdzaak bepaalt tot een vriendelijke en door mij zeer gewaardeerde instemming met den inhoud der Lelie, en speciaal met mijne artikelen - daar zal ik maar niet uitvoerig ingaan op een en ander, en mij ermee vergenoegen U hartelijk te danken voor Uw sympathie en Uw steun. - Tenslotte nog even een verzoek: vergis ik mij niet dan zijt gij thans verhuisd, zoo ja, gelieve dan even per briefkaart Uw nieuw adres op te geven. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.P. van B. - Zooals gij ziet in Overzicht v/d Week I heeft de heer Wiessing-zelf zich reeds tot mij gericht, zoodat de reden Uw ingezonden stuk op te nemen daardoor geheel vervalt. Bovendien moet ik U doen opmerken dat de inhoud van dit ingezonden stuk niet geheel juist is, waar gij schrijft dat de Amsterdammer mijn artikel opnam in zijn ‘geheel’, want, zoowel volgens de erkentenis-zelf des heeren Wiessing, alsook blijkens het door hem mij toegezonden ex: van de Amsterdammer van 21 Sept: jl:, nam hij het bewuste artikel slechts op ‘in hoofdzaak.’ Na die ‘hoofdzaak’ gelezen te hebben verwondert het mij niet meer dat mej: Boelen - de dame die mij in een volgend nommer van de Amsterdammer aanviel - de strekking van mijn woorden niet geheel juist begreep. Dat is altijd het gevaar van een artikel slechts gedeeltelijk citeeren; men krijgt er dan - ook als dit te goeder trouw geschiedt - soms een geheel anderen indruk van dan de schrijver bedoelde. En m.i. is dit zeer zeker het geval met het citaat dat de Amsterdammer gaf uit mijn artikel; Ook al was de bedoeling, blijkens het opschrift: ‘Een flink woord in de Holl: Lelie,’ een waardeerende.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|