De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.Onze ‘critiek’ in de pers.
| |
Hoe critiek tot stand komt en... wat er achter zit.In de Telegraaf komt voor 'n ellenlange ophemeling van een boekje - dat ik niet las - geschreven door Cornelis Veth (ophemeling ongeteekend). Van diezelfde Telegraaf is de ‘criticus’ op litterair gebied.... Cornelis Veth. Commentaar overbodig. Hetzelfde feit kan men, ook wat andere couranten en tijdschriften betreft, gedurig nagaan. De uitgever echter drukt later zoo'n eerlijke(!) recensie af in zijn prospectussen, met de plechtige bijvoeging: De ‘Telegraaf’, of welk Blad dan ook.... En het publiek is de dupe.... En verdient trouwens ook niet beter, vanwege zijn onnoozelheid in dit opzicht. Heel vermakelijk, in verband met een en ander, is de onderstaande meedeeling in de zooeven door mij-ontvangen Telegraaf, in de rubriek ‘Letteren’. | |
Bernard Canter.De Mededeelingen van den Nederlandschen Journalistenkring bevatten het volgende ingezonden stuk: Hooggeachte collega's, In September van dit jaar herdenk ik mijn 25 jarig jubileum als auteur en journalist. Te dezer gelegenheid heb ik een droom verwezenlijkt, welken ik jaren in stilte gekoesterd heb. In September verschijnt mijn eerste bundel ‘dramatische werken in verzen’, bevattende een treurspel, een blijspel en een tooverspel. Als uitgever fungeert Valkhoff en Co., te Amersfoort, welke firma de groote welwillendheid heeft gehad de exploitatie van dezen bundel op zich te nemen. Ik zou mijn collega's in de pers zeer erkentelijk zijn, indien zij op deze ‘jubileumsuitgave’ in hun bladen, door aankondiging, of zoo zij daartoe aanleiding zouden vinden, door bespreking, de aandacht van het groote publiek wilden vestigen. Een andere dan deze herdenking van mijn kwart eeuw werkzaamheid is, door omstandigheden, buitengesloten. Met collegiale groeten, BERNARD CANTER, lid van den N.J.K. sedert 1890. Zóó, o onnoozel publiek, gaat het toe achter de schermen. Zoo wordt vóóraf ‘de critiek’ geïnsinuëerd tot een gunstig oordeel over een nog te verschijnen verzenbundel van een collega, die daarbij een beroep doet op zijn a.s. 25-jarig jubileum, en zich beteekenisvol teekent als lid van den journalisten-kring sinds 1890. Zijn Telegraaf-vriend-collega begaat de kolossale onhandigheid en domheid van dit natuurlijk slechts voor de mededeelingen van den Journa- | |
[pagina 186]
| |
listenkring (die het groote publiek niet leest) bestemde ingezonden stuk over te nemen onder de letteren-rubriek. Van je onhandige vrienden moet je het hebben! - In zijn haast om Bernard Canter honig om den mond te smeren (er volgt onder aan het berichtje namelijk reeds een éérste opvleierijtje over het ‘heugelijke nieuws’) heeft deze collega hem een grooten ondienst bewezen, door zijn ‘collegiaal verzoek’ aan zijn a.s. ‘critici’ aldus wereldkundig te maken. Teekenend voor de toestanden onzer ‘onpartijdige’ critiek! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
[pagina 187]
| |
‘Gerritje’ anonym schold, op, dan is Verkade ‘er naast’ omdat het Handelsblad dezen prijst, enz., enz. En óók, dan komen de confidenties, dan kunt ge zwart op wit lezen hoe een jongen van 16 jaren belast wordt met de ‘critiek’ van een groot blad, hoe een ander groot blad den eersten den besten jongen aan de ‘critiek’ zet, enz. enz. En ook hoe die ‘onafhankelijke’ critiek zich afdoend laat beïnvloeden door lieve briefjes van heeren en dames. Heb ik nu geen gelijk, Publiek, dat ik U in de hoogste mate dom en onnoozel noem, wanneer ge met een geleerd gezicht leest en napraat wat kinderen van 16 jaren, pas uit de provincie-gekomen, jochies, enz., enz., op hoogen en gewichtigen toon komen vertellen, ongeteekend, in de rubriek kunst of letteren of tooneel, over kunstenaars, boeken, gedichten, tooneelstukken, enz., bijna zonder onderscheid in een woord over menschen die, - hoe weinig of hoe veel ze ook beteekenen mogen - toch in elk geval altijd nog méér presteerden op geestelijk gebied dan zulke ‘critici’ zelf. | |
III.
| |
IV.
| |
Anonym-geschrijf ontmaskerd.Eene trouwe abonnée der Holl. Lelie zendt mij een door een meneer Silvius onderteekend couranten-uitknipsel over mij, waarbij zij de volgende opmerkingen maakt, die ik woordelijk citeer uit haren brief:
Haarlem 9-2-'13. Hooggeachte Freule Lohman. Als trouw abonnée van de Hollandsche Lelie, die mij onder alle tijdschriften het liefst is, | |
[pagina 188]
| |
vooral om den toon van waarheid en onpartijdigheid in de artikelen van Uw hand, veroorloof ik mij U ingesloten een uitknipsel uit de Stads-Editie van de Opr. Haarlem. Courant van 8 Febr. te doen toekomen. (Silvius is Bernard Canter). Zooals U ziet slaat deze heer den bal geheel mis, maar, daar hij journalist is, en nog wel een die hatelijk wilde wezen, zult U zich daarover wel niet verwonderen, noch ergeren. Het zal U trouwens wel duidelijk wezen dat U dit artikel te danken hebt aan de ongunstige recensie in Uw blad van ‘De Sphinx’. Nietwaar, Canter is het knechtje van den Heer van Riemsdijk, auteur van ‘De Sphinx’, tevens directeur-hoofdredacteur van de Opr. Haarlemmer. Is 't niet verschrikkelijk in de journalistiek, dat, wat eerlijke critiek moest wezen, vaak niet anders is dan: òf een partijdig oordeel, soms een lucht geven in de meest hatelijke en ongezonde termen aan de grieven die men heeft tegen de(n) geen wiens (wier), werk men critiseert, òf een zoo misselijk gelik, dat je den Criticus wel zoudt willen trappen Hierbij zij mijnerzijds het volgende opgemerkt. Ik heb nooit in de Holl. Lelie geschreven over ‘De Sphinx’, weet ook niet, dat de schrijver daarvan is de heer van Riemsdijk, zag nooit het stuk in quaestie, maar veronderstel dat mijne abonnée bedoelt eene ongunstige recensie van de hand van een anderen medewerker. Wel echter heb ik indertijd in de Telegraaf zeer beslist afgekeurd het, naar ik mij meen te herinneren, insgelijks door den heer van Riemsdijk geschreven stuk, waarmee Bouwmeester het land afreisde voor zijn afscheidsvoorstelling. Dat de heer van Riemsdijk eigenaar is van de bewuste Opr: Haarl: courant verneem ik eveneens voor het eerst uit den brief mijner abonnée, evenzeer als het feit, dat de zich noemende Silvius één is met Bernard Canter. Ik herinner mij dat ik een bezoek heb gehad, voor een paar jaren, van een ouden Israëliet, die mij met alle geweld een zeer duur boek, dat hij colporteerde, wou verkoopen, - waarop ik niet inging. Indien ik mij niet zéér vergis, stelde deze oude man zich toen voor als de vader van Bernard Canter. Misschien is daarom ook tusschen deze weigering indertijd mijnerzijds en het anonyme geschrijf des heeren Silvius eenig verband? Overigens, onze journalisten en critici, van dit naamloos slag, komt zoo geregeld, bijna zonder uitzondering, voort uit zulke kringen, dat ik mij in den naam kan vergissen (ofschoon ik er bijkans zeker van ben). Hoe dit zij, in elk geval is de voormelde heer, die zich in het openbaar, als hij iemand persoonlijk aanvalt, verbergt achter 't pseudoniem Silvius, en blijkt te zijn achter de schermen Bernard Canter, een besliste leugenaar opzettelijk, wanneer hij in het bewuste stukje durft schrijven: Niet abonnés krijgen de correspondentie slechts in 't blad; betaalt men echter f 4.50 's jaars, dan stuurt de freule u, ook al zijt ge haar volslagen onbekend, een particulieren brief. Dit is een pertinente leugen, gelijk Bernard Canter zeer goed kan weten, daar de redactrice nimmer particulier antwoordt, noch aan abonnés, noch aan niet-abonnés, en zichzelve het recht voorbehoudt slechts bij uitzonderings-gevallen op dien regel uitzondering te maken. Ik zou overigens noch van dezen leugen, noch van het onbeduidende stukje notitie hebben genomen, ware het niet dat de in den begeleid-brief door mijne abonnée meegedeelde feiten een heel aardig kijkje geven op de ‘eerlijkheid’ van de pers, wanneer men haar beziet achter de schermen, en op de ware beweeggronden, die tot dergelijke anonym-uitgesproken leugens aanleiding geven. - - - - - - - - - - - - - - Dit was het stukje van 19 Febr. j.l., waaraan ik thans nog het volgende toevoeg: Ik kan me begrijpen, dat Bernard Canter 't niet plezierig vind aldus aan de kaak te zijn gesteld. Anonym leugentjes opdisschen namelijk is zoo recht-je-ware voor zulke journalisten van zijn slag, maar, o wee, als dan de ware naam en de ware aanleidingen achter de schermen tot dergelijke anonyme leugentjes worden openbaar gemaakt! Dat is dan 'n heel onaangename schoon zeer wélverdiende tuchtiging! Nu, hij is de éénige niet dien ik de waarheid heb gezegd; er zijn heel wat ‘grootheden’ in den lande van zijn beroep, die woedend op mij zijn, omdat de Holl: Lelie, bij monde harer redactrice, hen aandurft, niet anonym, maar met haar eigen naam er onder! Daar is b.v. - ik doe maar een enkelen greep uit velen - Johan de Meester, de recensent van de Nieuwe Rotterdammer, wiens vulgair product ‘Geertje’ ik durfde afbreken naar verdienste in de Telegraaf en in het Soer. Handelsblad, en wiens weerzinwekkend opgevlei van van Deyssel, in het sinds ter ziele gegane tijdschrift | |
[pagina 189]
| |
Woord en Beeld, insgelijks door mij naar behooren is bespottelijk gemaakt; daar is deze van Deyssel-zelf, wiens belachelijke-vervelende voordracht ik indertijd in de Telegraaf geeselde, en over wiens overige prullaria ik meermalen in de Holl. Lelie den staf brak; daar is de kleine Querido, insgelijks in datzelfde Telegraaf-artikel en in het Soerabayasch Handelsblad door mij aan de kaak gesteld, wiens onsmakelijke pers-producten door mij herhaaldelijk zijn uiteengerafeld voor wat ze waard zijn; daar is van Nouhuys, dien ik indertijd in de Holl. Lelie heb durven afkeuren om zijn waanwijzeonnoozele, bekrompene zoogenaamde recensie van Georgette Leblanc, daar is de verwaten Herman Robbers, dien ik reeds jaren geleden, door een uitvoerige recensie in het Soerabayasch Handelsblad, op zijn plaats zette, - - daar is.... maar ik kan deze kolommen niet vullen met een opsomming der namen van al de zeer-velen, die razend op me zijn, omdat ik den moed heb eener eigene en onafhankelijke opinie ten hunnen opzichte. Die allen namelijk, in dat kleine, kinderachtige, burgerlijke, ijdele, elkaar opvleiende, en elkaar noodig hebbendeGa naar voetnoot*) wereldje van ‘kunstenaars’, zijn ten hoogste gegriefd over het tot hiertoe in Holland nog nie-dagewesene feit, dat er eene is opgestaan, - de redactrice van een zeer veelgelezen en zeer bloeiend orgaan, - die hen kalmweg den rug keert, haar eigen weg onafhankelijk gaat, en hun de waarheid zegt, niet-anonym, en geheel zonder aanzien des persoons. Konden zij zoo eene maar tot zwijgen brengen! Geen vuil is hun te min om mij mee te werpen; geen steen te dik om er mij mee te gooien! Helaas, het lukt niet! De Lelie bloeit en groeit van jaar tot jaar meer, en mijn freuleschap - iets wat tot mijn groot vermaak nog extra hunne burgerjongens-jaloezie opwekt - kunnen ze me óók niet afnemen! Ik heb nu eenmaal een dubbelen naam, en ik blijf dien dragen, n'en déplaise hunne vruchtelooze spijt daarover; en ik heb, in den loop der tien jaren gedurende welke ik de Lelie redigeer, reeds meer dan één hunner ‘kunst’-organen zien oprichten en weer te gronde zien gaan, terwijl ondertusschen de Holl. Lelie steeds krachtiger wortelt, en overal, zoowel hier te lande als in de Koloniën, wordt gelezen sinds ik in haar schrijf zooals ik 't doe, terwijl mijn romans gretig worden verslonden, en dientengevolge gáárne uitgevers vinden - - (iets waarin deze ‘kunstenaars’-critici, door mij aan de kaak gesteld, niet altijd zoo gelukkig zijn als ik). O woede tengevolge van dit alles op mij van mijne ‘kunst’-broeders en dito-zusters! Welke woede - van ergernis en machteloozen toorn, - van tijd tot tijd, regelmatig, uitbreekt in schimpen en lasteren en mijn goeden naam bekwijlen! Zij geven mij daardoor te méér lust voort te gaan met hen aan de kaak te stellen, zoo dikwijls zij 't verdienen! Want, gode zij dank, ik heb hen niet noodig, noch hunne ‘protectie’, noch hunne recensies, noch de opname van mijn werk in hunne bladen. Ik heb mij mijn eigen weg gemaakt: een voorspoedigen, met succes gekroonden weg. Ik ben die ik ben. En dat is - Ibsen heeft het zoo meesterl k aangetoond in zijn ‘Volksfeind’ - de grootste misdaad die er bestaat in de oogen van ‘men’. Maar ook, - gelijk hij het die Volksfeind zoo magnifique laat zeggen - wie dat weet te zijn: zichzelf, die is ‘de sterkste man der wereld!" ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
V.
|
|