De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 146]
| |
verloop heeft gehad en besloten is met eene danspartij, waaraan o.a. door de bekende barones Bertha von Süttner, ondanks haar jaren, zeer opgewekt deel is genomen.’ 3o. ‘De Regeering zal 28 Augustus a.s. in den avond van den dag der opening van het Vredespaleis een groot feestmaal voor 120 à 130 genoodigden in de Ridderzaal [Groote zaal op het Binnenhof] aanbieden aan de alhier op dat oogenblik vertoevende vreemde gasten, waarbij Carnegie en echtgenoote; aan de gezanten alhier geaccrediteerd en vormende den Raad van Beheer van het Arbitrage Hof, en aan verdere hooge Nederlandsche autoriteiten.’ 4o. ‘De Nationale Vrouwenraad voor Nederland zal ter gelegenheid van het Vredescongres Vrijdag 22 Augustus a.s. des middags 12 uur in Restaurant van der Pijl een lunch aanbieden aan de ten congresse aanwezige leden van andere vrouwenraden, waaronder barones Bertha von Süttner, en de bekende propagandiste voor vrouwenkiesrecht Mej. Rosika Schwimmer.’ (zie punt 6). 5o. Bezoek aan Delft. ‘In den avond vereenigden de deelnemers aan het Congres zich aan een gemeenschappelijken maaltijd.’ 6o. ‘Onder presidium van Mevrouw van Biema - Hijmans heeft hedenmiddag het bestuur van den Nationalen Vrouwenraad voor Nederland, enz. (zie punt 4). Ik weet niet of er een enz. zal komen, maar mij dunkt, dat het genoeg is om ook een spotlach op de lippen te brengen, en dat is jammer, want de vredesbeweging is ernstig en waardig, al zijn de vergaderingen wel eens woelig en stormachtig, - ‘of laat ik (Henri Lafontaine) liever zeggen levendig.’ Die ‘levendige’ zittingen zullen wel haar oorzaak vinden in de vele voorzichtigen, omzichtigen, gereserveerden en angstigen die vreezen de gevoeligheid der regeeringen en der diplomaten te prikkelen. Terecht herinnerde de welsprekende redenaar in zijn geestige repliek op des Burgemeesters welkomstwoord aan de buitengewone reserve, waarmede den oproep ter eerste Vredesconferentie is beantwoord, en hij scheen ook in dat welkomstwoord een naklank van die reserve gehoord te hebben, waarom hij den Burgemeester de verzekering geven wilde ‘dat de congressen vast besloten waren heel zoet te zijn,’ welk zoet den Burgemeester wel heel zuur in de ooren zal hebben geklonken. Ook sprak de Burgemeester er van, dat de vredesmannen niet te vlug hun ideaal moesten trachten te bereiken, waarop de Heer Lafontaine hem het ‘ook niet te langzaam’ tegenwierp. De Burgemeester van 's Gravenhage sprak overlegd, koud, optimistischGa naar voetnoot1), en het is te begrijpen, dat de idealist Lafontaine daartegenover stelde heel het arsenaal zijner sarcastische invallen; ‘luid gelach’ en ‘de hilariteit’ onder de rede van dien Heer moet den Burgemeester, die een les wilde geven, wel een harde wederles zijn geweest. De N.R. Ct. van 20 Aug. 1913, Ochtendblad B. laat dat lesgeven goed uitkomen, als in het verslag gezegd wordt: ‘Ge ziet, burgemeester, hoezeer wij rekening houden met de goede lessen, welke gij ons gegeven hebt.’ Ik meende dit vooral te mogen vooropstellen, nu de ‘Courrier de Schéveningue’ (2e Supplément) zegt: ‘M. le Jhr. van Karnebeek (de Haagsche Burgemeester) a, dans une superbe péroraison, vanté les bienfaits du mouvement pacifiste.’ De geestige repliek van den Heer Lafontaine toont echter aan, dat die Heer er anders over dacht. De verslaggever van het Scheveningsche ‘Kurhaus’-blad schijnt voor de repliek niets te gevoelen; hij zegt: ‘M. Henri Lafontaine, président du Bureau de Berne, lui, (den Burgemeester) a répondu.’ Bij ‘de pers’ klinkt het Hosannah even lang als het Vive le Roi volgt op: le Roi est mort. Toch is de invloed van ‘de pers’ bij de groote massa niet te misduiden, omdat het reçu is, dat iedere persoonlijkheid(?) zijn eigen courant leest, en niet verder ziet dan de neus van de redactie lang is. Daarom misschien heeft het vredescongres dan ook aan ‘de pers’ de eer aangedaan haar ter sprake te brengen. De Heer Lafontaine dankte spottend de pers voor hare indirecte medewerking om de aandacht op den arbeid der Vredescongressen te vestigen; ‘de journalisten houden van iets sensationeels’, en de ‘levendige’ zittingen trekken het meest hun aandacht. Bij het spreken ‘over de Fransch-Duitsche toenadering’ werd door Prof. Quidde uit München geconstateerd, ‘dat de volken van beide landen geen oorlog willen, doch dat de publieke opinie vergiftigd wordt door de Chauvinistische pers.’ | |
[pagina 147]
| |
Aan het eind der zitting kwam de ‘groote pers’ ter sprake in eene vrij langdurige discussie over eene resolutie, waarin o.m. de wensch wordt uitgesproken, dat het Bureau te Bern en de Vredesvereenigingen zich in voortdurende verbinding zullen stellen met de groote nieuws-agentschappen en de ‘groote’ Pers; dat de centrale organisaties der Vredesbeweging in alle landen gegevens zullen uitwisselen over de gezindheid der Persorganen jegens die beweging, en dat aan de plaatselijke bladen door de locale vereenigingen zooveel mogelijk, voor de beweging nuttige berichten zullen worden aangeboden. Mej. Melin stelde bij het debat, waarbij overigens van instemming met de resolutie bleek, een wijziging der resolutie voor in dien zin, dat niet alleen gesproken zou worden van de ‘groote’ Pers, doch dat de plaatselijke groepen worden uitgenoodigd aan de pers de berichten van het Bureau te Bern te doen toekomen. De heer Semenoff (St. Petersburg) stelde eene wijziging van de resolutie voor in dien zin, dat het Bureau te Bern telegrafisch de centrale organisaties voor den vrede zal inlichten over bij het bureau ontvangen berichten over dreigende oorlogen. Met die wijziging werd de resolutie aangenomen. Men verzucht: ‘als de diplomaten en politici wilden luisteren,’ en men geeft hun de schuld der oorlogen en der tot aan de tanden toe gewapenden vrede, maar de eigenlijke schuld draagt ‘de pers’. Indien zij niet toejuichte, b.v. de gereserveerdheid van den Burgemeester van 's Gravenhage in zijn ‘ijzige’ rede; indien zij niet zulk een rede een hoog roemen van de vredeszaak noemde; indien zij meer en meer deed weerklinken de stemmen der naties die tegen den oorlog zijn, en protesteeren tegen de onrustbarende stijging der bewapening onzer regeeringen; indien zij vasthield aan het beginsel ‘point d'argent, point de Suisses’; indien zij alleen regeeringen steunde, die den vrede handhaafden; indien zij het militarisme slechts als een parade-zaak beschouwde, en alles verzwijgen wilde wat vóór den oorlog spreekt, wat er toe leidt, toe brengt, toe opzweept, dan zou de geestdrift van het zoogenaamde nationaliteitsgevoel, van averechtsche vaderlandsliefde, - vaderlandsliefde, die de zonen slacht of verminkt, het land verwoest, de geldmiddelen uitput, - vanzelf verdwijnen, en het vredebegrip van de onderste lagen uitgaande, opstijgen naar de politici, die nu aan de eene zijde loenschen naar hun vorsten, en aan de andere zijde naar de regeeringen, welke machtsuitbreiding kunnen brengen en daardoor hun verzekert ambtsverhooging en fortuinvermeerdering. Laten de politici toch eens indenken, wat de Westminster GazetteGa naar voetnoot1) zoo juist schreef: ‘Al wat de Europeesche volkeren kunnen winnen aan physieke kracht of tucht door militairen dienst, gaat voor hen verloren door den langen diensttijd en door de belastingen, die de hoeveelheid en aard van hun voedsel verminderen. ‘Zelfs wanneer men den militairen dienst uit een physiek oogpunt zoo hoog mogelijk op voert, moet deze zijn doel missen, omdat hij den instructeur verplicht de physiek-zwakken te weigeren, die vermoedelijk degenen zijn, die het meest de physieke oefening noodig hebben. Men zou op veel betere wijzen den physieken toestand van een volk kunnen verbeteren voor een twintigste van de kosten, die thans in Europa voor militaire oefeningen worden uitgegeven. Indien wij dan een oogenblik aan Europa konden denken als aan één volk, zouden wij zien hoe het zichzelf de handen bindt en zijn eigen doel bederft, want het zoekt den vrede te waarborgen en dreigt ernstig zijn beschaving te vernietigen.’ Vergelijk nu met die ware woorden eens, wat o.m. de Haagsche Burgemeester sprak, en gij, lezers, zult beseffen, dat van de politici vooreerst geen vrede voor de volkeren is te verwachten. ‘Uw taak is een zware,’ zoo voegde hij het congres toe. ‘Hoewel de moderne levensvoorwaarden den volkeren toestaan tot elkander te komen en elkaar te begrijpen, is tegelijkertijd dat internationale contact, dat onophoudelijk individueele of gezamenlijke belangen [grondbezit] de aanhoudende oorzaak tot nieuwe botsingen. In een gecoördineerde gemeenschap in welke elk rechtssubject terecht naijverig is op zijn souvereiniteit en zich, met het oog op zijn waardigheid, zekere gevoeligheden niet kan ontzeggen, zijn de omstandigheden in den grond van de zaak niet geschikt om de verwezenlijking van het streven van het pacifisme te vergemakkelijken.’ Dus,Ga naar voetnoot2) - met het oog op dat alles, - ‘gij behoort voorzichtelijk voort te schrijden.... De illusie, de overdrijving en de overhaasting | |
[pagina 148]
| |
zijn geschikt om den loop van den vooruitgang in de waagschaal te stellen.... Men moet weten af te wachten.... Thans geldt het zich te onthouden van alles wat nadeel zou kunnen berokkenen aan haar [de internationale gemeenschap] ontwikkeling.... Moge thans uw Congres door gematigheid en wijsheid uwer beraadslagingen eer aandoen aan het monument [het Vredespaleis] in welks schaduw gij te zamen zijt gekomen... Vergeet niet, dat het plechtige uur, dat het uurwerk der internationale ontwikkeling verkondigt, u roept tot een ernstige en bevoegde betooging, welke het verheven doel van uw streven waardig is.’ Stroomen ijs-water. - Gelukkig kwam daarna de champagne! A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. 's Grav. 25/8 1913. |
|