had ik het rolletje eens nieuwsgierig in de hand gehouden.
‘Moeder, wat zijn dit toch eigenlijk voor papieren?’
‘Brieven geloof ik, kind!’
‘Van U?’
‘Welneen, daarvoor zijn ze veel te oud. Wèl van familieleden! Ik weet eigenlijk zelf niet, waarom ik ze bewaar, en toch kan ik er niet toe komen om ze te verscheuren! Je Grootmoeder had ze altijd, in ditzelfde kabinet, in een laadje liggen! Misschien kan ik er daarom niet toe komen om ze weg te doen: zij was er aan gehecht, en bovendien, 't eet geen brood, en neemt haast geen plaats in!’
Ik had het bandje er reeds afgeschoven en las het jaartal, dat onderaan stond: 1829!
Hemeltje, wat een antiquiteiten! Sommigen met zulk echt fijn, kriebelig schrift, en dan van die sierlijke krullen aan de hoofdletters!
Wat een stadhuiswoorden, gericht aan een:
Waarde Neef! 't Was om te kraaien! - Ik had echter geen geduld, om ze geheel te doorworstelen, en zag dus kalm toe, hoe Moeder, na de plank in het ouderwetsche kabinet afgestoft te hebben, ze weer netjes in de doos pakte, en hun oude plaatsje hergaf.
En nu, uit piëteit jegens mijne Moeder, heb ik ze ook nog niet kunnen vernietigen! Nooit heb ik ze weer ingekeken, ook al zijn ze reeds sedert vele jaren onder mijne berusting gekomen!
Maar nu, dezer dagen, toen de oude doos mij weer in handen kwam, is ineens mijn nieuwsgierigheid boven gekomen! Ik wil ze toch eens inzien, deze eerbiedwaardige geschriften, eerbiedwaardig door hun ouderdom: en ze dan misschien per slot toch maar aan de vergetelheid prijsgeven. Die nà mij komen zullen nog minder betrekking hebben op hetgeen een vroeger geleefd hebbend familielid te vertellen had aan den een of anderen onbekenden achter-achter-neef.
Eigenaardig toch die geur, die uit oud papier tot ons opstijgt! Het doet denken aan droge verwelkte rozebladen, evenals het zacht geknister, wanneer de hand het aanvat! Onwillekeurig komt ge onder de bekoring, en ziet gij ze in gedachten voor U, de meisjes en jonge vrouwen uit dien tijd met haar groote, ronde babyhoeden, onder de kin vastgestrikt, haar gebloemde japonnen, glad lijfje met wijde pofmouwen en de dunne gekleurde sjaal aanvallig om de schouders geworpen! -
En de heeren, met hun hoogen cylinderhoed, de toegeknoopte jas met groote knoopen, de kuitbroek gespannen, waar de fijne zijden kousen zoo mooi onder pasten! En dan de zijden doek, hoog om den hals geknoopt, wat hen vanzelf al een statig voorkomen gaf! - Statig, soms wellicht in tegenspraak met een blozende wang, een' guitige tinteling van het oog, een licht dons, dat zich op de bovenlip vertoonde! - En dan de stok met gouden knop, - voor den ouden van dagen om op te steunen, voor het jonger geslacht om in elegante beweging mee te dandineeren! Want de hoofsche eerbiedige taal, waarmee de verloofde zijn bruid aansprak - de eerbied, die in woord en manieren de echtgenoot jegens zijne wederhelft in acht nam, belette immers toch niet, dat er een warm hart klopte onder het gebloemde vest, dat het jonge bloed stroomde onder de goed verzorgde huid! Groote gezinnen waren geen zeldzaamheid, en in het vereenigd houden van zonen en dochteren om zich heen, waren onze voorvaderen specialiteit! -
Verschillende papieren leg ik ter zijde; ik heb ze vluchtig doorgezien, en weet, dat ze niets interessants bevatten. De meesten zijn van zakelijken aard, handelend over commissies, en de levering van het een of ander. Die kunnen met een gerust geweten straks de papiermand in! Slechts twee dichtbeschreven velletjes strijk ik nauwkeurig op tafel glad, want het papier wil telkens de zoo lange jaren gewend zijnde houding hernemen: houdt men het bovendeel vast, dan komt het ondergedeelte in een wip naar boven gerold - en omgekeerd is het precies evenzoo!
De onderteekening luidt:
Uw neef: Evert van Es.
En nu concentreer ik mijn volle aandacht op het voor mij liggend papier, en begin te lezen: