vanzelf allerlei grappen; zooals b.v. een soort gaan doodliggen en andere poses van dien aard; ik heb hem, zooals ik reeds meermalen in de Lelie vertelde, uit medelijden gekocht, van een paar vagebondjes in Menton, die hem mishandelden. Dus weet ik niet waar hij vandaan kwam, noch wie zijn ouders waren, en ik vermoed, daar hij zoo bijzonder ver is in dergelijke zelf-verzonnen grapjes, dat hij misschien is geboren in een rondreizend circus, en dat zijn moedertje daar wellicht optrad, met mijn Benjaminnetje onder het hart, in welk geval hij van haar die gave tot kunstenvertoonen ‘met de moedermelk’ zou hebben ingezogen. Nimmer nog zag ik namelijk een hond, die zoo van-zelf, zonder dat iemand hem het leerde, uit eigen beweging tracht de aandacht te trekken, nu door deze dan door gene pose, door pootjesgeven, enz. Dientengevolge echter doet hij dat alles ook geheel en al uit zijn eigen beweging, en nimmer op een commando. Zoo ook blaft en knort hij op een zeer eigenaardige wijze wanneer hij iets verlangt, of ook, als er een trommeltje op de tafel staat; dan klopt hij daar tegen met zijn pootje, overtuigd dat een trommel iets eetbaars bevat. Doch wanneer men hem zou vragen: hoe spreekt de hond, of iets dergelijks, zou hij 't niet begrijpen. Het is ook mijne overtuiging, evenals de Uwe, dat het aanleeren van kunstjes meestal gepaard gaat met hardheid; in elk geval vind ik ze an und für sich dikwijls wreed. Zoo b.v. het bekend kunstje, dat een hondje moet wachten op zijn eten totdat zijn meester of meesteres hem dat toestaat, door een bepaald teeken of woord uit te spreken. Het hindert mij altijd wanneer zoo'n dier dan met een of ander lekker hapje wordt begeerig gemaakt, en hij een heelen tijd moet wachten eer het hem eindelijk wordt uitgereikt.
Het staaltje van dierenliefde, dat gij meedeelt, las ik met gemengde gevoelens. Op zichzelf beschouwd namelijk vind ik het door U meegedeelde feit hoogst sympathiek, maar ik zou wel gewild hebben dat gij eerst bij die dame hadt geïnformeerd wat hare verdere plannen waren met het arme dier. Immers, er is een zeker soort van dierenbeschermers (speciaal in Den Haag), die het zich te goeder trouw tot plicht rekent elken zwerveling of verminkten hond of kat onmiddellijk pijnloos te doen afmaken. Ofschoon ik de gedachte die bij dit systeem voorzit in veel opzichten billijk, (het is ondoenlijk alle verlaten dieren te redden, en het is dus beter ze maar terstond uit hun verlatenheid te helpen door een pijnloozen dood dan ze bloot te stellen aan mishandeling, honger, ziekten na verwaarloozing, enz.), toch wil het mij voorkomen dat men te ver gaat wanneer men zonder nader onderzoek, en zonder met den leeftijd of den toestand van het verlaten dier in quaestie eenige rekening te houden, het per-sé terstond doodt. Daartegen komt mijn natuurlijk gevoel op; het wil mij een onrechtmatig ingrijpen toeschijnen in de wetten der natuur zelve te dooden vóór de tijd daartoe daar is. Zelve heb ik meermalen zwervende honden kunnen helpen aan een thuis, en zwervende katten ook. Het afmaken mag niet zijn het begin, maar moet blijven het einde. Ik ken eene zeer trouwe en lieve dierenvriendin, die er evenzoo over denkt als ik, die zelve steeds meerdere honden uit medelijden tot zich neemt, en bij anderen uitbesteedt, en die eerst als de nood dwingt overgaat tot het doen afmaken. - Dat overigens de dame in quaestie het oprecht méénde met hare dierenliefde, dat toonde zij door het arme bloedende dier in haar armen te nemen, en daardoor haar toilet bloot te stellen aan de ‘viezigheid’ van het bloed. Dien ellendeling, die het overrijden op zijn geweten heeft, gun ik dat hij-ook te eeniger tijd
bloedend op de straat ligt.... en dan geen helpende hand vindt om hem op te rapen.
Ja, dat geloof ik met U, dat men de waarheid eerst dan leert hoogschatten, als men ziet hoe leeg en hol alles is op deze leugen- en kunst- en koolwereld. - En ook, eerst als men zóó ver is, is men waarlijk gelukkig, want eerst dan is men heelemaal zichzelf, en haalt de schouders op voor al de kunst en kool om ons heen. - Ik schrijf dit in verband met Uwe zoo vertrouwelijke mededeelingen omtrent de eigen ervaringen die Uzelf brachten tot deze levensbeschouwing; ervaringen welke, zooals gij terecht schrijft, in heel veel opzichten overeenstemmen met de mijne. Het spreekt van-zelf dat ik U zou verraden, ging ik op een en ander hier uitvoeriger in, maar toch moet het mij van het hart, boe hetgeen gij mij schrijft over dien stand en dien kring waartoe gij behoordet en over de daarin heerschende vooroordeelen, geheel en al overeenkomt met mijn eigen indruk daarvan. Men moet dat alles zelf hebben ondervonden om het te kunnen beoordeelen; het is een weg van leed en van ontgoocheling, maar toch is het een die leidt tot geluk, omdat het een vrijmakende weg is, vrij van vooroordeel, stands-ideeën, enz. Inderdaad, zoo iemand, dan ik zeker, ik die als vrouw iets dergelijks doormaakte, kan U van a-z navoelen, en ik waardeer het hoogelijk dat gij mij hebt geschreven op zulk een vriendelijk-vertrouwelijke wijze, en hoop van harte dat gij zult voortgaan dat te doen. Met veel dank en een hartelijken groet.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting Red: Ged.