die Dolly - - enfin - - Je weet heel goed wat ik bedoel. - -
U bedoelt dat ze geleefd heeft met een man, dien ze heel liefhad - - -?’
‘Je moest liever het woord “liefde” niet toepassen op zulke onzedelijke oneerbare handelingen’ - vermaande Oom. -
Het werd me te machtig. - -
Nu viel ik uit: ‘O, en dan was 't zeker wèl liefde toen Uw Mary dien man trouwde, dien ze eerst heelemaal niet hebben wou, enkel uit berekening. - En al die menschen uit onze kringen, die zich dagelijks verkoopen voor geld, of om getrouwd te wezen, dat mag alles wel, dat is alles heel zedelijk, en heel eerbaar - als 't stadhuis er maar bij te pas komt - maar, als je bij ongeluk houdt van een man die al getrouwd is en je hem geeft, dat mag niet, dan ben je een slet.’ - -
Oom hief afwerend de hand op. - -
‘Ik verzoek je zulke woorden niet te gebruiken in mijn tegenwoordigheid,’ deed hij preutsch. - ‘Laat me bij deze gelegenheid je maar meteen eens ronduit zeggen hoe diep tante en ik en de overige ooms en tantes ook het betreuren, dat je er zulke loszinnige denkbeelden op nahoudt. - - - Tot hiertoe is dat nog alles bij theorieën gebleven, maar, ik moet je waarschuwen hoe er ons geruchten zijn ter oore gekomen over je omgang met die - - die - - dame.’ - -
‘Uw bedoelt met “die dame” Uw en mijn nicht Dolly de Brienne?
‘Ze is niet van onze familie’ - stoof oom op, nijdig. ‘Ik weet heel goed dat die oue de Brienne die pretentie maakte. Maar 't is niet waar.’ - -
‘U en hij hebben toch anders éénzelfden grootvader gehad’ - sarde ik. ‘Maar 't is waar - neef de Brienne was niet van adel, - - dat maakt verschil’. -
‘Meneer de Brienne’ - oom legde den klemtoon op meneer - ‘heeft altijd in heel andere kringen verkeerd dan wij. Misschien is het daaraan te wijten dat zijn dochter zulke vrije levensopvattingen heeft. - Het oordeel over haar komt niet ons toe. Maar, dat wil ik je alleen maar zeggen, dat ik een gedrag als het hare hoogelijk af keur, hóógst onzedelijk vind - en niet kan tolereeren dat mijn nichtje zoo'n omgang heeft.’ -
‘Maar, als Dolly wel tot Uw kring behoord had, dan zou U 't wèl tolereeren, zelfs heel chic vinden, dat ik zoo'n vriendin heb....’ riep ik, woest wordend. ‘Heel den Haag kent de schandaaltjes van Uw kring op zijn duimpje; er komen elke week op tante's jour allerlei getrouwde vrouwen en getrouwde heeren, die openlijk precies zoo leven als Dolly, die zich door een amant laten onderhouden, en die evengoed als Dolly naar 't zuiden gaan, of naar een badplaats, met hun ami of amie. Maar voor al die viezigheid, die heelemaal niets heeft te maken met liefde meestal, doen U en tante de oogen dicht, alleen omdat het geldt ministers en diplomaten en jonkheeren en graven en freules.’
‘....Ik ben niet gewoon over zulke dingen te discussieeren’, sneed Oom af. - ‘Ik heb je nu mijn meening gezegd. - - Je moet het zelf weten. Adieu’.
Ik gaf hem geen antwoord.
Ik was te nijdig.
- - - - Joost heeft me lief gegroet. En ik heb den anderen kant uitgekeken.
Zijn zuster kwam ik op straat tegen. Zij harerzijds deed of ze mij niet zag.
Dat is dus alles uit. - - Uit.
En op het bureau gaat alles zijn gewonen gang. De baas is er blijkbaar van op de hoogte, dat het uit is. Dat schijnt hem te kalmeeren. Hij is lief tegen me, toeschietelijk, vriendelijk, hij geeft me veel werk, maar hij overhaast me niet. En hij betaalt goed.
Als 't nu zoo maar kan blijven. - -
Waarom zou dat niet mogelijk zijn, een vriendschap, tusschen een man en een vrouw, zonder meer dan dat? - -
Dikwijls nu praat ik met hem, geef hem 'n raad, mijn opinie over 't een of ander van zijn zaak. - - Hij zijnerzijds lokt me uit met hem openhartig te zijn, mij vrij over alles te uiten.
Nog altijd heb ik dat gevoel van weerzin bij elke aanraking van zijn hand of zijn vinger. Nog altijd voel ik angst als hij me aanziet op die eigenaardige manier, die me als ontkleedt. - -
Maar ik ben nu zoo alleen, zoo héél alleen. - - Er is nu niemand meer in mijn leven. -
Daarom klem ik mij vast aan zijn vriendschap. - Er zijn koele, stugge, on vrouwelijke vrouwen die genoeg hebben aan eigenik. -
Ik behoor er niet toe. - -
Ik heb behoefte aan liefde - - of aan een surrogaat daarvan. - -
Soms, als ik 's nachts wakker lig, denk ik aan lang geleden, toen ik een kind was. -
Toen ik op vaders knieën zat, en, reeds groot meisje al, en het zoo prettig vond tegen hem aan te leunen. - -
‘Jij bent aanhalig’ - zei hij dan wel eens lachend - ‘jij hebt behoefte aan zoo iets omdat je een meisje bent.’ - O zóó, als toen je een kind was, heel-vertrouwelijk tegen iemand aanleunen, hem alles zeggen, alles, voelen dat je verstaan wordt, dat er iemand is die je heel, heel liefheeft! -
Ik ben bang voor de duisternis van de nacht. -
Dan is het als een groot graf waarin je ligt, en waarin al de schimmen van het ver-