als weidegrond voor karbouwen, welke aangelegenheid door den controleur zou geregeld worden. Daarop schreef Q. den controleur op welke wijze deze quaestie geregeld moest worden, maar beide brieven bleven onbeantwoord. -
Kort daarop sprak Q. den controleur, die hem mededeelde dat hij geen tijd had kunnen vinden zijn brieven te beantwoorden en de stukken der aanvraag met een afwijzend advies aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur waren doorgezonden, omdat buiten het perceel gelegen rijstvelden gebrek aan water zouden hebben indien het aangevraagd perceel ontgonnen werd. Van Buitenzorg kwam dan ook spoedig het Regeeringsbesluit dat de aangevraagde 3000 bouws wegens hydrologische bezwaren moesten geweigerd worden.
Resultaat: voor de tweede maal een nuttelooze uitgave van f 1500.-, hetgeen vermeden had kunnen worden indien de controleur, zooals trouwens de bepalingen voorschrijven, instede van een besluit tot grenskapping te zenden, Q, vooraf had ingelicht dat er hydrologische bezwaren waren. De loop van deze zaak toont ten duidelijkste, dat de controleur bij zichzelve heeft gedacht dat het maar het beste is buitenlanders, die de vermetelheid hebben erfpachtsgronden te vragen op Ned. Indisch grondgebied, voor f 1500.- erin te laten vliegen.
Q. won omtrent deze zaak rechtskundig advies in, en deed den advocaat de vraag of het raadzaam zou zijn den controleur bij de Regeering aan te klagen en eene vergoeding te vragen voor de geleden schade; de advocaat adviseerde dat dit geheel nutteloos zou zijn, daar de regeering per sé afwijzend zou beschikken op zulk een verzoekschrift, daar in het oog van de regeering een ambtenaar tegenover een particulier toch steeds in het gelijk wordt gesteld.
Behalve de hierboven aangehaalde perceelen door de Regeering afgewezen, werden nog twee theeperceelen aangevraagd waarvan de erfpacht tenslotte werd verleend, zij het ook na eindelooze tegenwerking hier uitvoerig wordt medegedeeld, al is het alleen om het feit te bewijzen dat de Regeering er wel degelijk op uit is buitenlandsche aanvragers zooveel mogelijk tegen te werken, waardoor de bewering van den Gouverneur-Generaal dat in Indië een open deur politiek wordt gevolgd, eenvoudig als een mystificatie is te beschouwen.
Nadat de stukken van de hierboven bedoelde erfpachtsaanvragen herhaaldelijk naar Batavia waren opgezonden geweest en om ons onbekende redenen voor de zooveelste maal naar het Gewestelijk Bureau ter behandeling werden teruggezonden, begaf Q. zich naar dat bureau om eens te informeeren wat daarvan wel de reden kon zijn. Op dat bureau werd Q. te woord gestaan door den Secretaris, die hem de vraag deed of hij wel bekend was. met den inhoud van het bepaalde bij § 3 van Staatsblad No. 265 van 1911, waar onder anderen vermeld is dat gronden, kennelijk slechts aangevraagd met speculatieve doeleinden, direct kunnen geweigerd worden. En op grond daarvan eischte de Secretaris dat Q bewees dat hier geen speculatie in het spel was. Uitdrukkelijk teekenen wij hierbij aan en vestigen er vooral de aandacht op, dat terzelfder tijd in liet gewest door Nederlanders minstens 20.000 bouws in erfpacht waren aangevraagd, maar dat van die aanvragers niet werd geëischt dat zij zouden bewijzen geen speculanten te zijn. - Het is maar al te duidelijk dat men het bepaalde wilde toepassen eenig en alleen omdat Q. gemachtigde was van een buitenlander, in de hoop een motief te vinden om de gronden te kunnen weigeren. -
Ten einde raad begaf Q. zich naar Batavia, om advies in te winnen van den advocaat, tevens gemachtigde van zijn lastgever. Deze stelde daarop een request op gericht aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur van het gewest waar de gronden waren aangevraagd, waarin hij bewees dat hier van speculatie geen sprake kon zijn en droeg Q. op dit verzoekschrift persoonlijk aan het Hoofd v. Gew. Bestuur te willen overhandigen. De inhoud van dat stuk bleek afdoende te zijn, men erkende dan ook dat hier geen speculatieve doeleinden beoogd werden, zoodat het balletje door den Secretaris opgeworpen om de gronden wegens speculatiegeest te weigeren niet opging. Maar nu vragen wij ons af wie betaalt de onkosten van Q.'s noodelooze reis naar Batavia en te rug; het zou toch niet meer dan billijk zijn dat de Regeering den Secretaris dwong die onkosten te vergoeden.
Indien men nu vermeent dat Q. verder geen meerdere tegenwerking zou ondervinden vergist men zich, want geruimen tijd na zijn. terugkomst van Batavia vernam Q. dat de aanvragen toch nog groote kans hadden geweigerd te worden, omdat Q.'s lastgever - na ruim 20 jaar in Indië te zijn geweest - zich tijdelijk in Europa bevond; men wilde thans beweren dat Q.'s lastgever geen inge-