‘Zoo! - - De freule is wel goed van eindelijk terug te willen komen. - - -’
‘Ik heb U toch vacantie gevraagd; en U hebt me verlof gegeven’ - - zei ik, en kleurde. - -
Zijn oogen gingen over me heen. Zóó als de oogen van een man plegen heen te gluren over een vrouw die hij begeert. - Ik zag, ik voelde, dat ik hem beviel. - -’
- - - ‘U ziet er uitstekend uit - heel wel’ - - antwoordde hij, en, ineens van toon veranderend, bijna familiaar - ‘dat reisje heeft U goed gedaan.’ -
‘Vindt U? - - Ik had het ook wèl noodig.’ - -
Toen keek hij weer strakker - - er kwam iets loerends in zijn blikken. - -
‘Ja, dat schijnt zoo’ - viel hij uit boosaardig. - ‘Daar heb ik ook van gehoord. - - Dat U 't wel erg noodig had - - wel noodig. - -’
‘Ik begrijp U niet’ - verzekerde ik, heel oprecht.
‘Och kom - begrijpt U me niet - - och wezenlijk - begrijpt U me niet? - - -’ Hij lachtte valsch. -
Aldoor keek hij me daarbij aan, bijna onbeschaamd. - Ik stond tegenover hem, hij zat aan zijn bureau, ik was aan de andere zijde - en ik voelde een onmachtigen lust hem een slag om de ooren te geven, hem toe te voegen: Ploert.
Maar ik moest denken aan mijn betrekking, aan mijn toekomst, aan mijn gedunde financiën. -
Zoolang het bleef bij insinueeren en praatjes, kon ik trachten die te negeeren. -
‘Neen, ik begrijp U niet - heelemaal niet’, herhaalde ik - - ‘U hebt me iets geschreven óók dat ik niet begrijp. - Ik kwam juist om U daarvan opheldering te vragen - U schrijft dat mijne gedachten elders schijnen te zijn dan bij mijn werk.’ - -
Ineens flikkerde er iets in zijn oogen van een wild-opvlammende jaloezie. Heel dicht boog hij zijn kop naar me toe, vlak onder de lamp over zijn bureau.
‘Freule de Brienne,’ begon hij, stokkend: - - ‘U zoudt het zoo goed bij me kunnen hebben, zoo heel goed, ik ben 'n heel gemakkelijke patroon - als men maar 'n béétje verkiest zijn best te doen.’ - -
‘Ik doe mijn best - - dat weet u wel - en ik heb het heel goed bij u. - - Ik ben heel dankbaar.’
Ik zei het toonloos, instinctmatig naar de deur terugwijkend, om een uitweg vrij te houden. -
Hij zag dat hij niet opschoot op die manier; - - zijn gezicht kreeg toen weer de koele berekenende overmacht-uitdrukking.
‘Zoo, dat is heel vleiend voor me, dat U zoo dankbaar zijt’ - herhaalde hij zijn woorden, honend bijna. ‘Maar ik moet U waarschuwen dat ik dan ook van U verwacht, dat U die dankbaarheid wat meer zal toonen. ‘Niemand kan twee heeren dienen, - ik geloof dat U tot een familie behoort die U véél bijbelteksten geleerd heeft’, smaalde hij geestig er tusschen door. - ‘Houdt U die tekst als 't U blieft wat méér in gedachten, en geeft U er zich rekenschap van, dat men onmogelijk kan opgaan in philantropie van gevallen meisjes opzoeken, en wat er bij behoort, en tegelijk zijn een goed ijverig journaliste. Of het een of het ander.’ -
Hij had zijn pen gegrepen, als om door het daarmee doen eindigen van ons onderhoud zijn onderdrukte woede te beheerschen.
Ik zag zijn vingers trillen van jaloezie en drift. -
‘Wat er bijbehoort!’
Ja, nu begreep ik hem, zijn brief, en zijn hatelijkheden, - - alles begreep ik nu. -
Hij-ook heeft - terwijl ik weg was in het Zuiden, - gehoord van mijn geschiedenis met Greta en Joost, van mijn door ‘men’ reeds vooruit uitgemaakt engagement - -
En hij is jaloersch, woest jaloersch. - -
Omdat ik Joost heb liefgehad, daarom zal ik voortaan moeten boeten in mijn werk, worden genegerd, en misschien te eeniger tijd uitgestooten. - -
Zonder antwoorden ga ik naar de deur. - Als hij-zelf me niet bedankt, zal het wel zoover komen dat ik mijnerzijds het hem moet doen. Dat zie ik al vooruit.
En wat dan? - Wat dan? -
Ik huil niet gauw. Maar ik ben nog zenuwachtig van de reis, en van de vermoeienis, en van het weerzien van de kamer waar ik ‘hem’ het laatst zag, en van het lange, pijnlijke wachten hier op het bureau, onder al die vijandelijke kleinzielige mannetjes en vrouwtjes. - -
En er komt een nevel voor mijn oogen. -
‘Freule de Brienne?’ - - roept de chef mij terug, zakelijk, uit de hoogte.
Zwijgend sta ik weer aan zijn bureau. -
Ik ben overtuigd dat hij ziet hoe ik moeite heb niet te huilen. -
Dat ontwapent hem, maakt hem murw. -
‘U schijnt wat zenuwachtig’ - zegt hij vriendelijk wordend ineens. - ‘U bent zeker wat overspannen. - Ik wilde U maar zeggen dat U zich niet behoeft te overhaasten met dit artikel, waarvan ik U sprak. - - Overmorgen is vroeg genoeg.’ -
Hij geeft mij de hand - - over zijn bureau heen. - Zijn oogen kijken me aan, half medelijdend, half om vergeving vragend omdat hij zooeven zoo wreed was. - -
Ik voel me zoo verlaten, zoo alleen, zoo ellendig, dat zijn plotselinge vriendelijkheid