Prostituée
door Johanna Steketee.
(Vervolg en slot van No. 51.)
Ik droomde....
Ik ijlde.
Toen ik ontwaakte, was ik in de gevangenis.
Ik begreep toen wel waarom.
Kindermoordenares.... o God.
Hoe zou mijn stiefmoeder, zoo zij dit hoorde - en zeker zou zij 't al weten, - zich hierover verheugen.
En toch heb ik toen, ondanks allen smaad en hoon, een goede daad verricht, - dat weet ik nu: immers, 'n arm, onschuldig wezentje verlost van een rampzalig bestaan.
De President van de Rechtbank sprak heel mooi over moederliefde. Ik kneep beide ooren toe, ik kon 't niet hooren.
En toch was er iets van meelij in zijn blik, dat me aantrok.
Ik voelde wel, dat hij me niet al te zeer veroordeelde.
Ach, hoe kon ik ook moederliefde koesteren in zoo-groote ellende?
Uit de gevangenis ontslagen, gelukte het me niet weer een dienst te krijgen.
Ik ging, zooals men dat noemt, het hellend vlak, den slechten weg op.
Ik kwam in een bordeel terecht....
Zes jaar heb ik 't daar volgehouden. Ze hebben van me gemaakt het wrak, dat ik nu ben, een ongelukkig, doodziek wezen, voortdurend bloed-opgevend en ellendig, onderhouden door de maatschappij.
Ongelukkiger kon het niet licht.
Een heer, die me laatst bezocht en mijn omstandigheden kende, vroeg me: - Waarom ik zelf geen eind aan mijn leven maakte, waar ik toch eens den moed had mijn kind te dooden?
Hij had gelijk met me die vraag te stellen, al klonk ze wat hard.
Ik bekende hem dan ook gulweg: - ‘Dien fatalen moed bezit ik niet voor mezelf. Ach, Meneer, zoo 'n klein wezentje is ook zooveel eerder dood, en een mensch, dat al zoolang heeft geleefd, als ik’.
Ik heb nu het gelukkige gevoel, alsof ik mijn kind een weldaad bewees door haar te dooden.
Maar de wereld veroordeelt mij erom. Dikwijls wordt mij hulp ontzegd, omdat ik jaren geleden deze daad bedreef. En het is merkwaardig, hoe bijna alle menschen, met wie ik in aanraking kom, weten van mijn moord en mijn gevangenisschap.
Ja, wèl verspreidt de laster zich snel.
Het is weer lente.
En nu kan ik weer eens opzitten. Dat is al het grootste geluk, waartoe ik 't nog brengen kan: een beetje zitten in de koesterende stralen der zon. Werken kan ik in 't geheel niet meer. En terwijl ik hier nu rustig zit, is toch de vrees in mij, dat ik weer eensklaps bloed zal opgeven.
Dat komt altijd onverwacht....
En ik ben er zoo bang voor.
Komt er bloed, dan is dit zoo'n groote massa. Dan komt dit nooit alleen, maar volgen de buien elkaar op, twee, drie weken achtereen.
En daarna ben ik dan weer zoo hopeloos zwak en uitgeput.
Alleen die afschuwelijke angst voor het weer losbrekende bloed, terwijl ik hier rustig zit en alles daar buiten gaat spreken van levens-vernieuwing, is al zoo verschrikkelijk.
Ja, de zon wekt het nieuwe leven van vogel, plant en bloem.
Mij koestert ze alleen maar een beetje, tot zachte troost in mijn groot verdriet.
Maar ik zou nu van het bordeelleven vertellen.
O, hoe schaam ik mij, als ik eraan terugdenk.
Maar, wèl-overdacht, heb ik me toch nog meer te schamen voor de menschen, die daar kwamen, omdat wat wij, arme meisjes, ze, nood-gedwongen, boden.
Hoe rot is niet de maatschappij, die zulke instellingen in stand houdt!
Hier buiten in het stille dorp, waarvan het arm-bestuur me ook een kleine ondersteuning geeft en waar ik een kamertje in een armenwoning heb, ziet men de zonde nooit zoo fel. Het is hier goed om de dood af te wachten.
Zoo de dood komt, dan ben ik bereid. Heel lang kan het toch niet meer duren.
Daarvoor heeft men mij slechts aan te zien.... wit als krijt en zoo mager.... de kinderen, als ze mij zien, schrikken terug....
O welk een bitter schijn-leven was het! Mooi te schijnen, vroolijk te schijnen, dat was de zaak, waar het op aankwam. En als dan eindelijk de ellende te groot is geworden om aardige bekoorlijkheid te kunnen voordoen, wèl, dan wordt men afgekeurd, weggejaagd.
Dan komt men in het gasthuis terecht. Daarna sleept men met een ongeneeslijke kwaal zijn verder leven voort.
Zoo is 't mij gegaan.
Was ik onzedelijk?
De meeste menschen zullen deze vraag beantwoorden met een volmondig ja. Zoo dikwijls immers hebben zij mij later hulp