De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 818]
| |
een parallel moet trekken tusschen onze kiesrechtvrouwen en die van Engeland. De dochteren Albion's toonen zich nog erger anarchisten dan de gevreesde ‘Anarchisten van den daad.’ Hun vernielzucht kent paal noch perk; moord en doodslag ontbreken nog slechts aan hun program. De ‘suffragettes’ bevooroordeelen mij dus geenszins, nu hier sprake is van onze kiesrechtvrouwen. Nu dan mijn oordeel. In de eerste plaats trok mijn aandacht de plaat. Aanschouwen geeft meestal een sterken indruk en ik las dan ook met instemming het op- en onderschrift. Een oud moedertje, weduwe, met bitter-denkend gelaat drukt volkomen het opschrift Duldend Lijden uit. De tekst luidt: ‘Ook ik heb mijn vingers krom gewerkt en cent bij cent op zij gelegd om mijn mans pensioen te verzekeren, en nu hij mij door den dood ontrukt is, mag ik van de bedeeling leven. Is dat billijk en rechtvaardig?’ Die tekst is welsprekend. Indien ik echter de macht had zou ik verder willen gaan. Ik zou iederen man, en iedere vrouw op hun 65en of hoogstens 70en levensjaar willen toeleggen 300 gulden pensioen, zoodat de hoogste nood zou kunnen voorkomen worden, en werklui, oud-beambten, voor zoover zij geen pensioen hadden, kleine winkeliers, en allen die van zichzelf geen fondsen of renten genoten, een rustigen ouden dag zouden hebben. Ik treed niet in bijzonderheden; ik ontwerp geen wet, maar ik vraag slechts de aandacht voor het denkbeeld. Er is voorloopig slechts sprake van pensioenverzekering voor den man, en nu wordt door de redactie-Commissie van het Maandblad de vraag gesteld: ‘Zouden de vrouwen in de Kamer niet beter voor arme weduwen gezorgd hebben?’ Zoo oppervlakkig geoordeeld zou men geneigd zijn volmondig ja te antwoorden op die vraag, maar in de werkelijkheid kon dit ja wel eens neen blijken te zijn. Indien aan de vrouw het kiesrecht werd geschonken, zou iedere vrouw tot een der politiek-godsdienstige partijen in den lande behooren, zich er onder scharen, of er toe bewerkt (gedwongen) worden; dan zouden de vrouwelijke afgevaardigden, niet minder dan nu de mannen, ministeriëel stemmen, of met de onderdrijvende partij pruttelend berusten in wat de meerderheid besloot, en zelfs bij evenredige vertegenwoordiging der vrouw, in de 2e Kamer - laten we aannemen, dat de mannen in 't geheel niet meetelden, - zouden wij het partij-vuur niet minder zien vlammen, dan het reeds nu 't geval is. Zeker, de vrouw is veelal zachter gestemd; het gevoelsleven uit zich sneller en intenser, maar toch is 't ook waar, dat, indien eenmaal de hartstocht bij haar loskomt, zij zich ongebreideld vertoont. Dit is mijne aanteekening bij de plaat, welke zelfs uit kunstoogpunt sympathie verdient. Prikkelend-opwekkend is het woord van het ‘Hoofdbestuur der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht aan de Mannen, burgers van Nederland!’ Zij worden opgewekt om met de Juni-verkiezing, - nu laten we het maar zeggen, - ‘de regeering omver te werpen’; ik ben er niet tegen, maar lieve, beste Dames, wat zult ge dan gewonnen hebben? Zijt gij overtuigd, dat de linkerzijde (uit haar concentratie-plan bleek het niet) al dadelijk uwe wenschen zal tegemoet treden? De concentratie bestaat evenals de coalitie uit drie partijen. Vergeet niet, dat de drie laatste elkaar slechts voor de leus in 't haar vliegen, en de drie andere te liberaal zijn, om elkaar niet met alle kracht te bestrijden, en één deel ervan (de conservatieve nuance), als zij haar kans schoon ziet, zich niet zal ontzien, om, samengaande met de kerkelijke partijen, U het kiesrecht te onthouden. Ik heb niet te veel gezegd, want hoor maar eens hoe de concentratie-candidaat voor Utrecht zijn luiden met een kluitje in het riet stuurt. Mevr. Heyn vraagt dien Heer: ‘of hij bij de grondwetsherziening een mogelijk voorstel van een concentratie-ministerie tot invoering van Vrouwenkiesrecht zou steunen.’ De Heer Ter Spill antwoordt: ‘dat ieder concentratie-lid zal steunen de voorstellen die een concentratie-ministerie zou doen.’ (Utr. Ct. v. Vrijd. 23/5 1913). En als nu dat Ministerie eens niet het Vrouwenkiesrecht voorstelt, wat dan? Doch bovendien, gesteld dat vrouwen 't kiesrecht verkrijgen, wie harer zal gekozen worden? Er zullen kiesvereenigingen voor vrouwen worden opgericht, en het zal weer net worden als bij de mannen. Eén enkeling, zelfs geen 40, kunnen invloed uitoefenen. Buiten de kiesvereenigingen om te stemmen is morsen met stemmen. Wat zal er dus in hoofdzaak veranderd | |
[pagina 819]
| |
worden als de vrouw medekiest? Niets hoegenaamd. De duizenden zullen aangroeien tot tien duizenden, maar de partijverhoudingen zullen blijven; en de leiders zullen u, vrouwen, drijven als nu wij mannen gedreven worden. Deze bedenkingen zien ook op het opstel helpt ons allen!, eveneens tot de mannen gericht, die opgeroepen worden om met de Juni-verkiezingen slechts op de voorstanders van vrouwenkiesrecht te stemmen. Het eigenlijke doel waarom men mij het Propaganda-blad ter lezing gaf, heeft zijne uitwerking niet gemist. Waar ik eerst de gehuwde vrouw zou willen uitsluiten van het kiesrecht, ben ik nu vrijwel tot een tegenoverstaand gevoelen gebracht. Waar gewezen wordt op de belangen van keuken, huis en kinderenGa naar voetnoot1) zal men het mij zeker niet euvel duiden, dat ik nu de ongehuwde vrouw uit het kiezersgilde wil weren. Zij heeft niets te maken met keuken, huis en kinderen, en als die drie zaken alleen door de vrouw dienen overwogen en bediscussieerd te worden, dan dienen de eenloopende vrouwen, tenzij zij door haar beroep, - minnen, bakers, enz., - aangewezen zijn, buiten het kiesrecht te staan. Ik vrees echter, dat, indien de gehuwde vrouw zich in de politiek begeeft, het huisgezin er door zal lijden, en ‘keuken’, ‘huis’ en ‘kinderen’ groot gevaar loopen verwaarloosd te worden. Bovendien wat een politieke praatjes en beraadslagingen zullen er in huis plaats vinden tusschen man en vrouw, welke den huisvrede in gevaar kunnen brengen, om tenslotte wellicht tot echtscheiding te leiden. Nu reeds nemen de kiesrecht-vergaderingen, propaganda-tochten en meetings veel tijd in beslag, wat zal het dan zijn, indien eenmaal het vrouwenkiesrecht is verkregen, en vrouwenkiesvereenigingen, met den aankleve van dien, in de plaats zullen treden! Och, beste dames, laat dat vervelende gedoe toch alleen aan de mannen over. Let eens op de vele thuisblijvers onder ons, en waarlijk die thuisblijvers van de stembus zijn nu juist niet de domme gemeente of behooren zij tot de ‘kleine luiden’. Heeft men intellect dan laat men zich niet drijven en dwingen en gaat men draven om enkelen op 't kussen te helpen, en de vooraanzittinge te geven. Daarvoor moet men juist onontwikkeld zijn. Het zal met u, beste dames, eenmaal precies hetzelfde gaan. Eenmaal! Zeker, want ik ben innig overtuigd, dat men ten slotte aan uw verlangen gevolg zal geven. De strooming is er, en wie houdt den stroom tegen? Van uw standpunt kan ik begrijpen dat gij er heil in ziet. Ik acht dat verlangen naar vrouwenkiesrecht, als een begeerd stuk speelgoed door een kind; is 't eenmaal in zijn bezit, dan vaak werpt hij het weg of ziet er niet meer naar om. Onder het motto: ‘Van de geesteskultuur der vrouwen hangt de wijsheid van de mannen af’ (Sheridan) wordt gezegd ‘dat 't niet meer aangaat de vrouw buiten het maatschappelijk leven te houden’. Ik zou zoo zeggen, dat hier gepredikt wordt tegen iets, wat niet meer bestaat, en al ware dit zoo, zou de vrouw dan meenen, dat, indien het kiesrecht voor haar openstond, zij op eenmaal mede zou leven ‘het maatschappelijk leven?’ Gelooft het toch niet. Zoudt u meenen dat uwe dienstbode, uwe werkvrouw, uwe dagloonster, uwe fabriekarbeidster, enz., enz., op eenmaal dat wijde ‘maatschappelijke leven’ zouden omvatten, er in opgaan, en dat leven verbeteren, leiden of idealiseeren? Veeleer geloof ik, dat zij slechts klanken zouden hooren, en geen zin, en klankloos mede zouden stamelen in het choor der beweging in dat maatschappelijk leven. Laat ik tenslotte, om niet te wijdloopig te worden, even den verderen inhoud memoreeren. Ten eerste onder het motto: ‘Een zaaier ging uit om te zaaien’ een warm pleidooi voor ‘de vrijmaking der vrouw’, en tegen de schromelijke onrechtvaardigheid, dat het mannelijk deel over de belangen van het vrouwelijke deel beslist. - Leuze: alleen vrouwenkiesrecht zal alles goedmaken, en dat fortuintje is ook in overeenstemming met de ‘Goddelijke Wetten’, zooals in een tweede opstel wordt betoogd. Ten derde een brief over de zaak aan de vrouwelijke studenten, die we mede gaarne het epitheet geven van ‘lieve Meisjes Studenten.’ Er zullen onder haar wel lieve, en zelfs wel heel lieve loopen. Tenslotte kleinere stukjes, gedachten en gedichten, en ‘uit’ is het Propagandablad. Nu, ik mag zeggen: de schrijfsters hebben zich dapper geweerd, en indien ik ‘Premier’ ware zou ik ten minste een jaar als proef, heel de vrouwelijke bevolking van Nederland kiesrecht geven! Maar, immers een premier kan dat niet en zelfs niet een heele regeering. Alleen de 2e Kamer kan de poging wagen, want het is wagen. De 1e Kamer is er im- | |
[pagina 820]
| |
mers ook nog, en om dat lichaam te beïnvloeden moeten de Provinciale Staten ‘om’. Heere, Heere, wat moet er nog een watertje over Gods akkertje loopen! De Bilt, huize ‘Kouwenhoven.’ 21 Mei 1913. |