De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Nijmegen. - Ik koos voor U dit ps., om U te danken voor de toezending van het stuk, en tevens voor Uw vriendelijke slot-woorden in Uw begeleidend briefje, die mij natuurlijk heel veel goed doen, en aansporen om vol te houden in den strijd. Zie s.v.p. Overzicht v/d Week in dit nommer.
S.v.H. - Het uitknipsel, dat gij mij zondt, behoort tot die dingen waarvan ik onlangs schreef dat ik mij dwingen moet ze te lezen - terwille van den plicht welken mij gebiedt te getuigen tegen onrecht en willekeur en wreedheid, nu ik in een veelgelezen orgaan daartoe de gelegenheid bezit. Immers, het is eenvoudig afschuwelijk, wanneer men bedenkt dat het hier-beschrevene dagelijks het lot is van honderde en honderde weerlooze dieren! Hebt gij het kloeke optreden gezien in Amerika, waar een aantal doktoren worden vervolgd - ik méén in Chicago - wegens het boven uit een hoog huis naar beneden werpen van een twintigtal honden! Doel: het nemen van proeven naar aanleiding van ruggegraatsverminkingen. Hulde den Amerikanen, die voor dergelijke ‘wetenschap’ danken, en haar gerechtelijk vervolgen. Mijn bloed kookt wanneer ik zulke afschuwelijkheden lees, en ik voel dan altijd een groote begeerte om zulke ellendelingen mijnerzijds eens te kunnen laten voelen wat zij zulke weerlooze slachtoffers hunner wreede invallen aandoen! Ik geloof er ook niets van dat dergelijke proeven der wetenschap waarachtig ten goede komen. Meer en meer gaan er uit de doktoren-wereld-zelve stemmen op, die het uitdrukkelijk loochenen dat de vivisectie noodzakelijk is, althans onder zoo veelvuldige vormen van verfijnde wreedheden en mishandelingen... Uw zin: ‘Ik zou dat ellendige wezen, dat zich man noemt op dit bijgevoegde plaatje, kunnen vermoorden’ is mij dan ook uit het hart geschreven. - Ik-ook denk er zoo over. En ik voeg erbij dat ik ook niet geloof daardoor in Gods oogen slecht te zullen zijn, want, als God bestáát, dan kan het niet anders of Hij moet al het verdrukte, weerlooze, door de menschen slecht-behandelde dubbel liefhebben, en Hij moet anderzijds die menschen haten, die Zijne schepselen aldus durven misbruiken. Voor mijn soort van geloof staat dat vast. - Wat nu de opname van het bewuste verhaal in de Lelie aangaat, ik heb een en ander terstond opgezonden naar de drukkerij, maar ik weet niet zeker of het plaatje kan worden afgedrukt, omdat het reeds is een afdruk. Zoo niet, dan heeft het verhaaltje, op zichzelf, natuurlijk geen zin. Zoo ja, dan plaats ik een en ander gaarne. Waar gij aan het slot van Uw schrijven zegt: ‘ik vind het in elk geval heerlijk dat U 't gelezen hebt, en dat U aan het adres van dezen intellektueelen, wetenschappelijken dierenbeul zult hebben gedacht: ‘onmensch’, daar zult gij reeds gezien hebben uit bovenstaand antwoord, hoe juist gij mijne gedachten hebt nagevoeld in dit opzicht. Ik dank U hartelijk voor de toezending.Ga naar voetnoot*)
Ellwig. - (Ik hoop dat ik Uw pseudoniem juist heb gelezen). Gij vraagt mij, in Uw briefje van 3 Juni l.l., of ik zoo vriendelijk zou willen zijn U nog eens te antwoorden, na Uw hernieuwde inlichtingen omtrent Uw plannen. Wel ik haast mij U mijn goeden wil te toonen door omgaand aan Uw verzoek te voldoen, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik nog steeds niet weet wàt U aan te raden. Zooals gij terecht schrijft, het is heel moeilijk iets van dien aard te vinden, en temeer omdat het bovendien, wat U zelve betreft, óók lang niet onverschillig is waar gij terecht komt in het buitenland. Gij loopt de kans, indien de eene of andere U geheel onbekende familie ingaat op Uw voorstel, leelijk te zullen worden beetgenomen, en te zullen worden geëxploiteerd misschien als een soort dienstbode. Zulke overeenkomsten, als gij er U eene denkt in het buitenland, worden inderdaad wel dikwijls aangegaan, maar meestal tusschen Fransche, Duitsche, en Engelsche menschen over en weer, omdat die drie talen zoo algemeen gesproken worden dat een Engelsche familie graag een Duitsch meisje in huis neemt, en omgekeerd, evenals dat ook 't geval is in Frankrijk ten opzichte van Engelsche en Duitsche familiën. Daarentegen begeert natuurlijk niemand in Frankrijk of elders Hollandsch te leeren, in ruil voor het U doen aanleeren der eigene taal, en, wat huishoudelijke hulp aangaat, de meeste buitenlandsche familiën | |
[pagina 816]
| |
weten zoo weinig af van onze zeden en gewoonten, dat zij, vrees ik, niet heel veel idee hebben in eene huishoudelijke hulp komende uit een hun zoo geheel onbekend land als het onze. Adverteeren is m.i. het eenige wat U overblijft. En, indien gij aanbiedingen ontvangt, heel nauwkeurig informeeren, door middel van onzen Consul, waar en bij wien gij terecht komt. - Ik moet er U ook nog bij zeggen dat, hetgeen ik persoonlijk in het buitenland zag van dergelijke betrekkingen, gewoonlijk heel weinig naar den zin was èn van de familie, die het jonge meisje had opgenomen, èn van deze laatste harerzijds. De familie heeft meestal aanmerkingen van allerlei aard, en het jonge meisje vindt dat men veel méér van haar vergt dan was afgesproken, dat men haar op eene vernederende wijze behandelt, enz. Zulke overeenkomsten, als gij bedoelt, welke berusten op wederzijdsch elkaar vertrouwen, zijn m.i. veel gevaarlijker en pijnlijker soms dan gewone dienstboden-huurcontracten. Want, als die contracten niet worden nageleefd, dan kan de dienstbode zich tot de wet wenden, terwijl daarentegen het jonge meisje dat, op goed geluk, in een zoogenaamde familieverhouding gaat in den vreemde, op voorwaarde van zich, zonder salaris, nuttig te maken tegen vrij kost en inwoning en het aanleeren van de taal des lands, geheel en al onbeschermd staat, indien die onderlinge afspraken en beloften niet worden nageleefd. - Gij noemt mij een som die gij zoudtkunnen besteden. Indien gij bedoelt ‘per maand’, dan is die som, geloof ik, wel zeker voldoende om samen ergens bescheiden en pension te gaan, b.v. in België of in Brittanje; indien gij U behelpt met een slaapkamertje te samen, en tevreden zijt met eenvoudige leefwijze en kost, dan geloof ik stellig dat gij in een dier tallooze kleine plaatsjes, die van pensions-houden leven, óók b.v. in Fransch Zwitserland, heel goed iets zult vinden voor U tweeën, en dan zou ik U dat veel méér aanraden dan Uw eigen plan. Want dan zijt gij vrij, en kunt daardoor samen, in allen eenvoud, recht veel genieten, en meteen de taal leeren ook. Indien echter de genoemde som moet strekken voor twee maanden, en voor alle uitgaven, reis en kleeding inbegrepen, dan wordt de zaak bedenkelijker. Kunt gij niet in dat laatste geval voor wat korter tijd gaan? Adverteeren in plaatselijke bladen zal het beste zijn. Informeer eens op het bureau van de Haagsche Courant, of van de Avondpost, beide in den Haag, welke bladen, in Fransch Zwitserland, of elders, zich het meest tot zulk een advertentie-doel leenen. Dat kost U slechts een brief naar de administratie van genoemde bladen, met postzegel voor antwoord. Gaarne verneem ik nog eens van U wat gij hebt besloten, en of Uw plannen ten slotte zijn gelukt? Uit dezen laatsten brief van U leid ik af, dat gij geen gediplomeerde verpleegster zijt, en ik betwijfel in dat geval of gij buitenlands in dat door U bedoelde opzicht zult slagen. - -
Piet. - Uw artikel heb ik opnieuw ontvangen, en terstond naar de drukkerij gezonden. De ‘menagerie’ is tegenwoordig - vermoedelijk door het buitenleven - drukker en opgewondener dan ooit. Benjamin wordt meer dan ooit bedorven door iedereen, en Frits begint daarom nu en dan eens zachtjes te huilen van jaloezie. Maar hij blijft nochtans te eenkennig om zich óók zoo op den voorgrond te dringen als zijn comediant-broertje, die zich den heelen dag aanstelt jegens alle vreemden op de straat totdat zij naar hem kijken en hem aanhalen. - Onze arme ‘Kaatje’ heeft als opvolgster eene ‘Rosita’. Zij, Kaatje, ligt in Menton begraven, en toen wij een nieuwe papegaai kregen wilden wij haar niet naar hare onvergetelijke lieve voorgangster doopen. Deze-óók is een lief, aardig, gezellig en bijzonder mak dier, maar zij spreekt niet half zoo veel en zoo duidelijk als ‘Kaatje’. En zij is verbazend boos op Benjamin, en zit soms voor hare tralies hem uit te schelden. Vriendelijk gegroet. Mignon. - Uw brief van 1 Juni heb ik heden ontvangen, en ik beantwoord hem onmiddellijk om U de zaak op te helderen. Toen ik Uw briefkreeg was Uw bijdrage reeds ter drukkerij, bestemd als feuilleton, en ik kon haar dus toen niet meer terugzenden aan U om de door U later opgegeven reden. Wat eenmaal ter drukkerij is wordt terstond afgedrukt. Indien ik uit Uw later mij gezonden brief had kunnen vermoeden, dat U aan dat artikeltje zóó veel was gelegen als nu blijkt, dan zou ik het bovenstaande U reeds eerder hebben meegedeeld. Nu spijt het mij natuurlijk zeer voor U dat gij U teleurgesteld gevoeld hebt, maar het is toch heusch buiten mijn wil en buiten mijn schuld ook geschied. Juist om U mijn goeden wil te toonen heb ik namelijk dat bewuste stukje terstond afgezonden naar de drukkerij, dus, vóór dat ik Uw langen brief kreeg met die lange uiteenzetting, welke gij nu korter herhaalt, en die ik indertijd terstond heb gelezen (den brief heb ik natuurlijk ook nog), maar waaruit ik niet heb begrepen, dat het U met de niet plaatsing als feuilleton van dat bewuste stukje zóó groote ernst was. Om U de waarheid te zeggen, heel eerlijk, heb ik integendeel daarin veel meer een beetje dépit gevoeld over mijn weigering om het stuk in de Lelie-zelve te plaatsen, en dientengevolge gedacht dat gij, bij nader inzien, U eigenlijk zoudt verheugen over de spoedige plaatsing mijnerzijds. Van ganscher harte geloof ik Uw verzekering dat er bij U geen ijdelheid in het spel was, en ik hoop dat gij mijnerzijds mijn verzekering zult willen gelooven, dat er geen onwil in het spel is geweest van mijn kant, maar integendeel slechts de goede bedoeling Uw werk zoo spoedig mogelijk te doen verschijnen, tengevolge waarvan het dus reeds was afgedrukt in het feuilleton-gedeelte alvorens ik Uw langen brief van 7 April kreeg. Intusschen blijf ik erbij, dat gij U m.i. een veel grootere uitwerking voorstelt van Uw bijdrage dan zij in dien vorm ooit zou kunnen hebben. Zij zou in geen enkel opzicht die beteekenis hebben gehad voor anderen die zij heeft in Uw oogen. Plaatsgebrek dwingt mij heel dikwijls tot weigeren van dergelijke stukken voor de Lelie-zelve aangeboden. Ik schreef U dit reeds dien eersten keer, en ik denk er nu nog juist zoo over als toen. Uw langen brief zal ik nog beantwoorden. Vriendelijk gegroet. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|