kent, weet men, dat daarin niets is van Christus, dat daar alles indruischt tegen Gods bevelen, dat Jezus niet onder de geloovigen woont.
Het gaat om aardsche grootheid.
Daarvoor moeten de volgelingen offeren, omdat zij weten dat geld wereldlijke macht is.
Ziehier een kort overzicht der inkomsten.
Buiten de geheime legaten, de zoogenaamd vrijwillige giften bij het doopen, de huwelijken, het aannemen, het Paschen-houden, de uitvaarten, maandstonden en jaargetijden, de kerkgangen der jonge moeders, de jaarlijksche bezoeken; buiten het verkoopen en verhuren der plaatsen; buiten de missen, die bijna alle geld opleveren, wordt er in elken dienst, er zijn er drie, vier, of vijf per dag, tweemaal gecollecteerd voor de armen en des Zondags bijna altijd ‘met open schaal’ voor de kerk, St. Pieters penning, het bouwen van een kerk of ander doeleinde. Dan zijn er nog de geldelijke offers waarmee men het vasten kan afkoopen en de offerbussen, die overal aangebracht zijn. Als men nu weet, dat de huwelijken, uitvaarten, maandstonden en jaargetijden in klassen zijn verdeeld en een eerste klas uitvaart 500 gulden bedraagt, is men zoo ongeveer op de hoogte der bekende inkomsten van een kerk.
Wat wordt er nu gedaan voor de armen in tegenstelling met het bovengenoemde? - daargelaten nog, dat andersdenkenden en afvalligen geheel zijn uitgesloten.
In de katholieke gedeelten van ons land heeft men de treffendste voorbeelden. In Limburg, waar geestelijkheid en de grooten der aarde de macht onder de bevolking vormen, zooals nog voor honderd-vijfentwintig jaar, is de armoede zoo groot, vooral onder de heidebewoners, dat iemand uit de noordelijke provinciën daar zich geen voorbeeld van maken kan.
Hoe is het leven nu der priesters, staat de boetedoening op hun gezichten te lezen?
Maar voor die armen is er volgens hen een toekomstig paradijs; wat een hemel op aarde betreft, die is alleen weggelegd voor de uitverkorenen, dat heeft de menschjes-God zoo gewild.
Is het leven der priesters ook maar in een enkel opzicht in Jezus' geest?
Welke geboden van den grooten Meester worden er nagekomen, als daar zijn:
‘Bemint uw vijanden’. ‘Doet goed aan hen, die u haten. Zegent hen, die u vloeken.’
Nergens toch is de haat grooter, dan onder de dienaren der kerk.
Christus-overleveringen zijn daar om door de Gods woord-verkondigers te worden gebezigd als dogma's, als hulpbronnen waaruit geput wordt om de ‘Beminde Christenen’, als de massa heet, die in vrome aanbidding tot hen opzien, vooral in den tegenwoordigen tijd, te bewerken, maar waar niet naar geleefd wordt.
Waar de haat hen niet heeft weerhouden om op lage wijze hun vijanden te verdelgen, daar heeft hij hen ook niet afgeschrikt om met anderen samen te gaan in de politieke knoeierijen, om te komen op de ladder der macht; een haat, die voortsproot uit een volk dat revolutie eischte, in kerkelijken zin, om den druk, die eeuwen hen had doen bukken onder het juk van geestelijk gezag; een kerkelijke revolutie, berustend op idealisme, maar die wederom schipbruik leed op de klippen van het menschelijk realisme.
Het laat mij volkomen koud, watzij zullen bereiken in de toekomst, hoe ver zij 't zullen drijven met hun wereldlijk gedoe van bekrompen, kleingeestige, minderwaardige menschjes, maar wat mij niet onverschillig laat, is hun schermen met een godsdienst, die zij niet naleven, een schermen ook met een God, die, als Hij bestaat, oneindig ver zal staan boven die menschen die van Hem willen maken in hun eigenwijze bekrompenheid, een opperwezen, die gebeden verhoort van zondaars en huichelaars.
Wat straks de kroon zet op hun triomf ‘als de gebeden door hun God zijn verhoord’, dat is, dat het kabinet dan zal zijn een toevluchtsoord voor onbehuisden in de wijdste opvatting, voor drenkelingen op de sociale, liberale en andere levenszeeën.
Dan zal de liefdadigheid, hoogste uiting van liefde eerst beginnen op groote schaal en zullen de velen voor wie de levenszon bijna onderging, voor wie de strijd te moeilijk was, de reddende hand toegestoken worden, ten aanzien van duizenden, die het mooi en edel vinden en niets in hun hoofd krijgen, dan gedachten van jubel over zooveel menschlievendheid.
Kunt gij u een denkbeeld vormen belastingbetalenden, wat er al niet met uw geld wordt gedaan?
GEERTRUIDA.