die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
B.K. - Uw brief (van 4 Juni hierheen, naar Bad-Nauheim, geadresseerd) heb ik zooeven ontvangen. Ik haast mij U dat onmiddellijk te melden, omdat gij enkel Bad-Nauheim op het adres hadt gezet zonder nadere toevoeging. Ik ben hier echter zoo bekend bij de post, dat ik dergelijke brieven met onvolledig adres reeds meermalen in orde heb ontvangen. Uit den inhoud van Uw schrijven zie ik intusschen eindelijk met innige deelneming wat er met U vroeger is gebeurd, want dat is mij tot hiertoe volkomen onbekend gebleven, omdat ik dien bewusten brief van U, waarin gij mij alles hebt opgebiecht, zooals gij nu schrijft, nimmer in handen heb gekregen. Ik zou U, ware dat wel het geval geweest, stellig dadelijk hebben geantwoord, enkel en alleen om U mijn hartelijke deelneming te zeggen. Want, wat en hoe ook Uw omstandigheden zijn - ik kan dat namelijk uit dezen brief nog niet heel duidelijk opmaken - nimmer zoude ik er aan denken iets anders dan medelijden en deelneming te voelen voor Uw geval, enkel en alleen dáárom, omdat gij een vrouw zijt. Ik heb geen flauw vermoeden gehad van hetgeen gij bedoeldet toen gij mij tot hiertoe hebt geschreven op zulk een wanhopige wijze. Maar, denkt gij nu werkelijk dat ik U, als gij toen bij mij waart gekomen, ‘buiten de deur zou hebben gezet?’ Zoo ben ik héélemaal niet. Wel wil ik U eerlijk zeggen dat ik Uw gevoel niet kan nàvoelen. Hoe het mogelijk is tegelijker tijd zoo bitter en wraakzuchtig te zijn als gij het zijt, en toch te blijven voortgaan op denzelfden voet, ziedaar iets wat geheel en al buiten mijn eigen karakter omgaat. Intusschen kan ik mij voorstellen, vooral na het feit dat gij mij meedeelt, dat er omstandigheden van bijzonderen practischen aard zijn die U tot deze verhouding blijven noodzaken. Daarom, om beter over een en ander te kunnen oordeelen, zou ik zoo graag willen, dat gij mij alles een beetje duidelijker wildet uitleggen. Het is
vreeselijk jammer dat die eerste biecht is zoekgeraakt. Wanneer hebt gij dien brief geschreven? Wanneer hem afgezonden? Hoe dit zij, in elk geval hoop ik dat gij de kracht zult vinden nogmaals alles uitvoerig te vertellen, want alleen dan kan ik U zoo antwoorden als ik 't zou willen. Nu durf ik niet duidelijker zijn, uit vrees U te zullen verraden. Ik waardeer ten hoogste Uw groot vertrouwen in mij, en ik verzeker U, dat ik een veel te ruim denkende persoonlijkheid ben, en eene die veel te veel zag in het leven, om niet in gevallen als het Uwe voor en boven alles medelijden, en teeder verlangen naar troosten en helpen-kunnen, te koesteren. Veroordeelen is zoo gemakkelijk. En - - - zoo liefdeloos. En - - - zoo eigengerechtig. Maar, zoo ooit, dan in gevallen als het Uwe geldt het fransche spreekwoord: ‘Tout savoir, c'est tout pardonner.’
Wat gij over mrs. Pankhurst schrijft is m.i. onjuist gezien. Zij wordt door de mannen nog veel te zacht integendeel behandeld. Zij verdient voor hare ruwe, baldadige en verachtelijke misdrijven de strengst mogelijke straf. Hoe men ook denken moge over vrouwenkiesrecht en over gelijkstelling met den man, nimmer zijn laaghartige misdrijven goed te keuren als daar zijn: het leggen van bommen, het vergiftigen van dieren, enz. enz. Daarom wordt dit leelijke en weerzinwekkende uitwas der vrouwenbeweging (de richting van mrs. Pankhurst en de haren) dan ook unaniem bestreden en afgekeurd door de overige overigens zeer actieve vrouwenkiesrechtvoorstandsters, ook ten onzent. Mij dunkt, met alle recht.
Nogmaals, omdat ik vreesde U te zullen verraden, heb ik niet duidelijker durven zijn, echter zult gij mij ten allen tijde bereid vinden U te antwoorden, en te helpen zooveel ik maar kan, met mijn troost en mijn goeden raad beide.
Een portret van mij zal ik te eeniger tijd in de Lelie geven. Ik liet dit voorjaar, op veler verzoek, een nieuw maken, maar het viel niet heel goed uit. Er zijn er wel in den handel, en in tijdschriften, maar die zijn geen van alle nieuw, noch gelijkend. Heb nog maar een beetje geduld. Uw woonplaats ken ik. Ik heb er lang-geleden, toen ik nog een jong meisje was, wel eens gelogeerd. Nu heb ik er geen relaties meer. Hartelijk, hartelijk gegroet.
Lot. - Uw brief behelst een vraag, die velen zal interesseeren, en die ik daarom hier herhaal; vooral omdat gij de beantwoording ervan van mij verlangt. Ik herhaal Uw eigen woorden:
Wij hadden het over de vrouw of het meisje dat, ongeweten door de wereld, toch een verleden heeft, ook al is ze, zooals de term luidt, slechts één keer ‘gevallen,’ 't zij uit eerlijke eigen volkomen overgave, of geheel uit liefde en opoffering voor den man die haar begeerde. Stel nu, dat dat alles voorbij is, gedoofd; of, hij heeft haar verlaten, en er komt een nieuwe liefde in haar leven, die haar een gelukkige, zonnige toekomst belooft. Zou zij den man, die haar tot vrouw vraagt, en die veel en eerlijk van haar houdt, dan die ééne episode uit haar leven moeten biechten?
Wat toont méér liefde voor hem, als zij hem dit verzwijgt, wetende dat hij het zich ontzettend aan zal trekken, en ze voor zichzelve weet geheel met het verleden afgedaan te hebben, en àlles voor hem te kunnen zijn, òf ze bekent het hem, daarmede de kans aanvaardend, dat, al maakt het uitwendig in hun verhouding geen verschil, hij haar toch met andere oogen aan zal zien, en een korrel zaad van wantrouwen in zijn hart is gekomen.
Reeds vóór eenige jaren heb ik mijn antwoord op deze Uwe vraag neergelegd in een boekbeschouwing over een roman van, indien ik mij niet vergis, Ossip Schubin, waarin deze schrijfster