waren er dan ook zooveel kinderen. Wij zouden er feestelijk voor bedankt hebben als wij vader en moeder geweest waren.
En 't was in dien tijd, dat onderling werd aangevangen over geslachtszaken te praten. Men vertelde van onzen overgang tot vrouw.
In dien tijd was het ook, dat men navorschte, hoe kinderen in de wereld kwamen. En 't is me of 'k nog de stem hóór van ééne onder ons, die de geslachtsdaad van vader en moeder voor beslist onmogelijk verklaarde: dan waren er bij hun zooveel kinderen niet, als vader en moeder met bewusten wil ze in 't leven konden roepen.
Zoo nu en dan stroomt door het kind-meisje een wonder gevoel. Wat het is weet ze niet Vragen durft ze niet. Als verschrikking staat nog voor haar dien morgen of avond, dat ze trillend naar moeder ging, om te zeggen wat geschied was. Om in vreeze en beving een uitleg te vragen van dat onbegrijpelijke. Zooveel moois was toen in haar geknakt.
In plaats van haar te doordringen van het mooie natuurwonder wat in haar geschied is, wordt gezegd: te verbergen en te zwijgen. Als een soort schande leert men 't haar bezien. En in treurige verworpenheid sluipt ze weg den eersten tijd voor anderen. Het mooiste: het vermogen tot vruchtdragen is gekomen en er wordt over gesproken alsof de grootste ellende daar was. Soms wordt door mannen in het voorbijgaan een ruw woord geuit. Gelachen wordt om haar gezicht. Vernederd voelt ze zich. Is dan haar schande iedereen bekend? Jubelen moest men er om: dat ze vrouw was. Gezegd moest worden aan broers om zus te ontzien. Geen lijden in 't verborgen. Geen ruwheid, geen smaad.
En dan toch ineens op partijtje, dansles, dat hevig-zalig gevoel.
Zou dat liefde zijn?
Zijn anderen ook zoo? Bang is men voor zichzèlve. Laat in Godsnaam niemand iets merken.
Zwijgen.... zwijgen....
En van toen aan begon de verkrachting van onze natuur. 't Is niet de schuld van ònze moeder. Ook zij is slachtoffer geweest. De jaren hebben haar leeren berusten en die berusting heeft ze aangezien voor iets wat goed was.
Het is zooals ik eens ergens anders schreef: het jonge meisje is van haar jeugd af geleerd en gedwongen haar natuur te verloochenen, geen aandacht daaraan te schenken.
Zoo groeit ze op in de heilige overtuiging, dat alles wat met den scheppingsdrang van den mensch in verband staat ‘niet netjes’ is.
Dat is niet haar schuld; ook niet die harer moeder. Het is de opvoeding van geslacht op geslacht; het is het gebrek aan moed bij de vrouw om eerlijk te zijn, ook voor zichzèlve.
En heel hevig voel ik het ónrecht in me, tegenover ons vrouwen gepleegd, en toch weet ik: straks zal ik mijn dochters evenzoo behandelen. Een tikje meer vrijheid misschien. Doch het juk zal ik ze òpleggen. Omdat ik moet. Onverbiddelijk. We rukken en trekken wel aan den ketting, maar zich vrij maken? Dat durft slechts één enkele sterke, moedige vrouw, maar ten koste van veel.
Een enkele durft slechts de publieke meeningen te trotseeren, totdat ze ten slotte toch overwonnen wordt. Vrouw-zijn beteekent slavin zijn.
***
Ook dan komt ze in ons: de liefde. Even zien staan. Even groeten. Even praten. Maar dan dat wreede: schande wordt het genoemd. Gedienstige kennissen brieven getrouwelijk over, als ze gezien hebben in eenvoudig-teeder samenzijn: de twee.
‘Denk er om, dat geen man je vragen zal, wanneer je geloopen hebt met een ander.’
En iederen dag striemt fel, àlles wat zoo prachtig door je gevoeld werd. O, 't misdadige van dat gedoe. Maar wie durft er tegenop?
Wie durft vragen met ferme stem: Waarom dit alles? Verstik in ons niet het mooie! Maak onze toekomst niet duf en dor! Hoe kunnen we eens, geliefde, vrouw en moeder worden, wanneer niet in ons de liefde tot vollen bloei mag komen?
Maar angstig, ook soms innerlijk opstandig, loopen we mee in de rijen der ‘nette’ meisjes en vrouwen.
Ik ben bitter nu. De verwijten van Bas Veth tegen ons zijn, oppervlakkig gezien, billijk, maar dat wij zoo zijn hebben we te danken aan den man. Ach die zalige jeugdliefde. Loopen doet men niet meer, neen we hebben vleugels of worden gedragen. Weelde is in èn om ons. Gaarne zouden we ons lichaam geven aan hem dien we lief hebben. Maar de meeste meisjes hebben daar toch niet zoo een groot verlangen naar, dat ze niet jaren kunnen wachten op den geliefde.
Dan achter onzen rug informeert vader naar de toekomst van het jonge mensch. Wij doen het niet. En dan héél duidelijk