De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 767]
| |
zonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr-:-rubriek thuisbehooren. Mevr. C.L.T.G. te B. - Ik maak U mijn oprecht compliment over de uitstekende verandering, die U gaaft aan Uw stuk - dat ik thans gáárne aanneem. Ook van Uw aanbod mij het boek ter kennismaking te zenden wil ik in dank gebruik maken. Indien gij zoo vriendelijk wilt zijn het, aan mijn adres, te zenden aan den uitgever der Lelie, den heer L.J. Veen, Keizersgracht 485 Amsterdam, dan zal deze zich met de verdere doorzending belasten. Ik herinner mij niet meer het lot van dat, zoo lang geleden, door U ingezonden manuscript, wil U echter met alle genoegen de beschikking erover teruggeven, waar gij mij meedeelt er copie van te hebben gehouden. L.B. te D. Uit Uw brietje vooronderstel ik dat gij geen abonné zijt, noch lezer, want anders zoudt gij wel weten dat ik ‘eerste pennevruchten’ niet bij voorkeur mondeling in ontvangst neem, maar ze schriftelijk wensch te ontvangen, niet uit onwil maar uit tijdgebrek. Mocht dit antwoord wel onder Uw oogen komen, wil dan zoo vriendelijk zijn mij Uw pennevrucht toe te zenden aan mijn adres den Haag 64 Hugo de Grootstr:. Gij ontvangt dan per Lelie-corr:, niet particulier, antwoord, en moet dus daarnaar uitzien. Geef tot dat doel een pseudoniem op, anders neem ik, evenals nu, Uw voorletters. Komt daarentegen dit antwoord niet onder Uw oogen, dan is het Uw eigen schuld. Want m.i. heeft het geen zin een Blad, dat men kent noch leest, wèl te willen lastig vallen met inzendingen. - Liberté. - Ik ben het niet eens met Uw artikel, en geloot óók dat het veel ergernis en tegenkanting zal wekken. Toch is er veel waars in. Vindt gij daarom goed dat ik het onveranderd plaats, maar met een noot van mij eraan toegevoegd, waarin ik mijn eigen persoonlijk standpunt uiteenzet, ter voorkoming van misverstand? Speciaal dat gij het christendom de schuld geeft, komt mij voor een dwaal-opvatting uwerzijds te zijn. Ik verneem dus nog Uw antwoord? Louis II. - Met alle genoegen wil ik aan Uw verzoek voldoen. Gij zoudt mij echter zeer verplichten indien gij-zelve mij een opgave zoudt willen zenden van de copie die ik nog van U heb, omdat gij en Uw zuster beiden behoort tot de medewerkers in hetzelfde genre. - Ik neem U Uw verzoek niets kwalijk; het is niets onbillijk of onredelijk, - waar ik zooveel copie heb, en mij door allerlei omstandigheden moet laten leiden soms, - dat ik nu en dan eens word ‘herinnerd’ door iemand aan zijn of haar aangenomen bijdrage(n). Ik dank U zeer voor het door U voor mij uitgeknipte citaat, dat al bijzonder toepasselijk was op het Overzicht v/d Week, voor dit nummer bestemd, maar dat wegens plaatsgebrek in de a.s. Lelie verschijnt. Zooals gij terecht schrijft, niets is belachelijker dan zich een critiek van dezen of genen aan te trekken, maar... niets maakt deze heertjes dan ook zoo woest, dan wanneer men hen, en hun oordeel, met schouderophalen voorbijgaat, zooals ondergeteekende dat doet. - Het gaat mij inderdaad bijzonder goed; gij zult dit misschien reeds gezien hebben in een der vorige Lelie's, waarin ik het dankbare artikel schreef gedateerd 1sten Pinksterdag, Bad-Nauheim, en getiteld: Vrede. - Inderdaad, wanneer men mij hier ziet rondloopen en ziet wandelen, dan is iedereen - en met recht - een en al lof voor professor Schott, hier in Bad-Nauheim, die mij weer zoover bracht, nadat mijn toenmalige arts had verklaard verleden jaar dat een terugreis naar Holland zelfs niet meer mogelijk was, omdat ik in den trein zou sterven, en dat mij niets restte dus dan mij per zieken-auto naar het op een half uur afstand van hier gelegen kleine Universiteits-stadje Giessen te laten vervoeren, waar zijn ex-leermeester en vriend mij dan ‘misschien zoover zou brengen, dat ik den geheelen winter verder zou kunnen liggen.’ - Wij hadden voor dit plan zoo weinig lust, dat wij daarop professor Schott te hulp riepen, die mij in veertien dagen weer op de been hielp, - nadat ik vanaf 1 Aug. had te bed gelegen. En ik verzeker U dat daarover, in dit kleine plaatsje, en waar ik zoo bekend ben, in al die vele weken heel wat medelijdend was gepraat, tot onze Marie, enz., zoodat mijn eindelijk herstel - Oct. - voor professor Schott een welverdiende hulde is geworden. Ik vernam met bijzonder veel genoegen, dat gij-ook instemming hebt gevoeld met mijn artikel over de ‘auto-bandieten’; het treft mij namelijk dat zoovele menschen van zeer verschillende richtingen en denkwijze mij juist met dat artikel sympathie betuigen. Dat bewijst hoe er een gerechte verontwaardiging is gewekt door deze ‘terechtstelling’, en hoe zij, die, als ik, den moed hebben openlijk te protesteeren, bij velen instemming en steun vinden. De toekomst komt dat, willen wij hopen, ten goede. Vriendelijk dank voor Uw goede wenschen.
Anna te Hilversum. - Zoo mogelijk antwoord ik U even per post. Dit is maar een woord om U te danken voor Uw instemming met het autobandieten-artikel, en voor Uw lief schrijven. - Ik hoop dat het U goed gaat?
Bettina. - Ook U hoop ik particulier te antwoorden; ik heb namelijk reeds sinds eenigen tijd het voornemen gehad U te schrijven, naar aanleiding van dien laatsten keer toen ik U niet kon ontvangen ten mijnent. Maar ik geef U in elk geval langs dezen weg even kennis van de goede ontvangst van Uw brief, en ik dank U voor het mij daarin toegezonden uitknipsel. De rest hoort gij particulier. | |
[pagina 768]
| |
B.K. - Zooals U ziet antwoord ik U zoo spoedig mogelijk, om U heel hartelijk te danken voor Uw lief schrijven, dat natuurlijk voor mij van heel veel waarde is. Want, - zooals ik reeds meermalen heb gezegd, in alle oprechtheid, - waar ik eenerzijds een steun ben voor mijne lezers, daar zijn zij het, door hun sympathie en hun belangstelling, evenzeer voor mij. Toen ik de redactie van de Holl: Lelie overnam was dit zulk een geheel ander blad dan het nu is, zoo beteekenloos en onbeduidend, dat ik mij mijn uitgebreiden lezers- en vrienden-kring geheel en al heb moeten veroveren persoonlijk door mijn werk en het geven van mijn geheele persoonlijkheid, enz. Dat mij dat zoo goed gelukken zou als het geval is, heb ik nimmer durven denken, en het Blad is mij een heerlijke gemeenschap geworden met velen in den lande. - Gij schrijft dat ik U nog niet heb geantwoord op Uw laatsten brief, maar, daarin vergist gij U. Gij moet dat antwoord hebben overgeslagen, of wel, er zou een brief van U zijn zoekgeraakt? Ik heb U namelijk geantwoord dat gij aan Uw begeerte Uw hart aan mij uit te storten moest voldoen, en dat U dit zeer zeker zou helpen en verlichten, omdat ik U inderdaad volkomen kan navoelen in al die dingen. - Hebt gij dat dus niet gelezen? Waart gij maar bij mij gekomen. Ik zou U misschien toen inderdaad hebben kunnen helpen. Maar ik vrees dat gij nog lang niet zijt op het punt van berusting. Dat lees ik namelijk in Uw moedelooze woorden. Nog altijd echter zegt gij mij niet duidelijk Uw leed - al kan ik het vermoeden. Ik ben overtuigd - dat juist schreef ik U óók in die vorige correspondentie - dat gij er verlichting in zult vinden mij alles uitvoerig te vertellen. Doe het; gij zult zien dat het U goed doet als gij U uit. - Ja, de gedachte aan de onrechtvaardigheid om ons heen, in allerlei opzichten, is ook mij zoo dikwijls een pijnlijk bezwaar om in een goddelijke liefde te gelooven. Maar, op mijn eigen leven - zooals gij dat doet voor mij - mag ik dat niet toepassen. Zeker, ook-ik heb langs vele donkere en moeilijke wegen moeten gaan dikwijls; maar, waar gij b.v. schrijft over mijn ernstige ziekte verleden jaar, daar moet ik toch óók erkennen, dat er zoo oneindig veel reden is geweest, juist toen, tot grooten dank en tot groote beschaming, wanneer ik mijn eigen lot vergelijk met dat van duizenderlei stumpers, zieken, zwakken, armen, eenzamen, om mij heen. Dat gij toen voor mij dat gedaan hebt wat gij schrijft, en wat ik hier niet wil noemen omdat ik niet weet of het U aangenaam is, trof mij diep. Ik vind het een groot blijk van liefde, en ik dank er U thans nog voor. - Laat mij nu nog eens spoedig weten of gij die vorige correspondentie, die ik bedoel, niet hebt gelezen, en of gij deze thans hebt ontdekt? Wilt gij? Daarmede zult gij mij zeer veel genoegen doen. En ook met een uitvoerig schrijven. Hartelijk dank voor dezen brief nogmaals.
L. te Z. - Ik kan U niet genoeg waarschuwen - indien het in Uw voornemen ligt hier in Bad-Nauheim een badkuur te doen - voorzichtig te zijn in de keuze van Uwen dokter, want, gelijk het gewoonlijk gaat, wordt er op het punt aanbevelingen, door artsen onderling, ontzettend geknoeid dikwijls, maar gij zoudt, indien gij op goed geluk zelve kiest, evenzeer kunnen vallen in verkeerde handen dan wanneer gij U laat raden door een hollandschen arts, dien gij-zelve verdenkt van partijdigheid. M. i. is dat laatste bijna zonder uitzondering het geval. Bad-doktoren namelijk reizen in den winter Europa af om zich, door middel hunner collega's, door professoren, enz., een praktijk in het buitenland te verschaffen. Op die wijze heeft in Holland een arts hier gevestigd zich reeds voor jaren een grooten Hollandschen practijk verworven - ik weet overigens niets dan goeds van hem, maar ik weet óók hoe lichtvaardig hij indertijd werd aanbevolen door artsen die niets van hem wisten toen - zoo is, op dezelfde wijze, een hedendaagsche jongere collega van hem thans bezig Holland te ‘bearbeiden’ in den winter. En, heel curieus is hetgeen men daarbij hier in Nauheim van juist dézen arts weet achter de schermen. Hij staat namelijk op de Kurlijst als hebbend zijn spreek-uur van 7-9 uur des ochtends. En ondertusschen is hij des nachts steeds in Frankfurt waar hij eene betrekking heeft die hem dwingt daar des ochtends te zijn nog, en hij komt dientengevolge eerst om, kwart vóór tien terug uit Frankfurt iederen morgen. Gij zult mij vragen hoe een dergelijke knoeierij mogelijk is? Wel eenvoudig, omdat men op zijn spreekuur vooraf moet worden ingeschreven en er dan waarschijnlijk aan hen die zich in die twee uren van 7-9 uur zouden willen inschrijven (hij heeft ook een middag-spreekuur) zal worden wijsgemaakt, dat hij verhinderd is, of dat er reeds te velen vóór zijn, of een dergelijke noodleugen. Terwijl, voor het geval dat men hem 's nachts noodig heeft, een op hem gelijkende bloedverwant-dokter in zijn plaats optreedt. Deze laatste heeft mij dat zelf verteld en zeide, toen ik tot hem opmerkte dat het toch niet aangenaam is, juist in een ernstige benauwdheid, 's nachts, een anderen arts te krijgen: ‘Dat merkt de patiënt toch niet; juist omdat hij dan veel te ziek is, en wij zoo op elkaar gelijken.’ Zoo wordt openlijk gesmokkeld, want iedereen kan deze dokter, - die heet van 7-9 uur spreekuur te houden in Bad-Nauheim - elken ochtend om kwartier voor tien zien terugkomen uit Frankfurt. De groote invloed dezer dokters-familie maakt vermoedelijk dat zulk eene knoeierij openlijk wordt toegestaan op de kurlijst. Want immers, de meeste slechts kort verblijvende Kurgasten, en zij die slechts bij uitzondering hulp behoeven des nachts, weten natuurlijk niets af van dat verblijf in Frankfurt, en ik heb reeds meer dan een hunner het feit met evenveel verbazing als verontwaardiging zien vernemen door toevallige omstandigheden. Daarom zult gij m.i. het beste doen eerst als gij hier zijt met eigen oogen uit te zien naar een arts, tenzij gij vooraf kunt informeeren bij vrienden of kennissen die iemand weten te recommandeeren uit eigen ondervinding. Den naam van dengene die mij verleden jaar heeft behandeld, op een wijze die mij ten slotte deed overgaan tot de hulp van professor Schott, zal ik U gaarne particulier, per briefkaart, meedeelen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|