een soort onverholen Schadenfreude: ‘Zie je wel hoe min ze was vandaag - - hoe zichtbaar zwakker ze wordt - - -.’
Ik voelde dat ik hem toen ging haten. - -
En toch kòn ik 't nog niet gelooven, dat het zoo was, dat mijn afgod was verbrijzeld. -
Het was zoo mooi, zoo heerlijk-volmaakt-mooi, die korte tijd van mijn geluk, toen ik hem liefhad, toen ik niet meer leefde dan in en voor hem, toen ik slechts wachtte op het moment mij hem te geven, hoe, op welke wijze, dat moest hij weten, dat was mij onverschillig - ik was bereid tot alles. - - Neen - neen - ik kon het niet aanvaarden nog, het vreeselijke, het onafwijsbare, ik wilde hopen tegen beter weten in. - - -
Als hij zich over Greta boog, haar betastte, bevoelde, met vaste doktorenhand - - als hij haar ondervroeg, vriendelijk, belangstellend, zijn stem verzachtend voor haar, omdat zij zoo zwak was, dan geloofde ik weer in hem, dan stond het voor mij vast dat hij zoo deed uit medelijden, uit eerlijke goedheid, uit plichtsbetrachting. - Ik begreep niet - - ik wilde niet begrijpen, dat het zijn routine was van arts, die hem zoo deed zijn werktuigelijk, als iets dat er nu eenmaal bij behoorde, bij zijn vak, waarbij hij zichzelf niets meer dacht; ik begreep niet, ik wilde niet begrijpen de huichelarij van het lief-zijn voor iemand wiens dood men in den grond van zijn hart wenscht - - uit egoïsme, uit eerzucht....
Maar ik moest begrijpen... hij zelf heeft er voor gezorgd....
Op een avond kreeg ik een telefoon-bericht van de hoofd-verpleegster, dat professor Nellesteijn Greta ineens had geopereerd, een plotseling ingrijpen zijnerzijds, als uiterste middel. - - En dat het bijzonder goed was afgeloopen. - - En dat ik haar den volgenden dag even mocht zien. - -
Ik was zoo blij - - zoo intens-blij voor het arme schepsel, dat immers zoo graag wou blijven leven, dat met zulk een waren doodsangst in hare jonge oogen die doktoren, die pleegzusters om haar heen kon liggen aanzien. Want het was voor hen allen een ‘interessant’ geval geworden, wanneer ze kwamen kijken, wanneer ze discussieerden; het gold niet hare redding, het gold enkel het ‘gelijk’. - -
En, in mijn naïveteit, was ik óók blij voor hem, Joost. Ik dacht dat het hem goed zou doen uit de spanning te zijn nu eindelijk, dat het hem aan zichzelf terug zou geven.
Ik lag dien heelen nacht wakker - - ik dacht aan hem - - aan onze toekomst. - -
's Ochtends, al heel vroeg, was ik bij haar. Ik mocht haar maar even zien. - - Ze lag met een verzaligde uitdrukking, pijnloos, maar heel uitgeput. - En ze zei zoo onbeschrijfelijk-dankbaar: ‘Nu word ik heel gauw beter. - - De professor zegt het’....
Toen moest ik weggaan - de zuster wenkte me. - - En op den gang kwam ik Joost tegen. - -
‘Weet je het? - - Zij is geopereerd’ - juichte ik bijna. -
Nooit, nooit vergeet ik dat moment.
Nooit vergeet ik die koude, boosaardige uitdrukking van zijn oogen, die me vol aanzagen, terwijl hij vroeg:
‘En nu geloof je óók dat ze beter wordt - - omdat die vent, die Nellesteijn, dat zegt?’ - -
Op dat moment brak er iets in me - - voorgoed - - iets dat nooit meer kon goed gemaakt worden. - - Op dat moment las ik onuitwischbaar in zijn oogen de verbeten woede, dat professor Nellesteijn 't gewaagd had, buiten hem om, zonder zijn opinie zelfs te vragen, ingrijpend op te treden. - Het deed er voor hem niet toe of die ingrijping noodzakelijk was, of zij misschien Greta kon helpen; het eenige wat voor hem bestond was zijn eerzucht van dokter, was zijn gelijk willen hebben à tout prix. -
Greta moest sterven - - om zijn eerzucht te bevredigen - dat las ik in die oogen. - -
En hij was niet blij om haar behoud - - maar woedend integendeel, omdat professor Nellesteijn daardoor gelijk kreeg, en niet hij.
Hij heeft gelijk gekregen toch - - niet professor Nellesteijn. - -
Twee vreeselijke, onvergetelijke dagen heeft die strijd op leven en dood geduurd, twee niet eindigende dagen, waarin die beide mannen hun prooi angstvallig bewaakten, niet omdat het menschenleven hun ook maar iets ter harte ging, maar enkel om de zaak - - om 't gelijk hebben. Twee dagen, waarin ik niet bestond voor hem, Joost, noch ik, noch zijn zuster, noch wie ook, waarin hij elk vrij moment gebruikte om Greta te bestudeeren, met zichtbare blijdschap te constateeren de slooping van haar lichaam, juist zooals hij die immers had voorspeld. - -
Twee dagen, waarin zijn bewegingen steeds kalmer, zijn woorden steeds rustiger, zijn gansche optreden steeds zelfverzekerder werd.... in het bewustzijn van zijn eindelijke zegepraal...
Twee dagen, waarin professor Nellesteijn, ziende dat hij het zou afleggen tegen den jongeren, den inferieur, gebruik maakte van zijn chef-zijn om zich, onverschillig, onder drukte-voorwendsels, meer en meer los te maken van het hem nu niet meer boeiende geval.
En hij, Joost, werd steeds liever, steeds