Een Christelijk Kamerlid!!!
Met de behandeling van de Ziektewet in de Tweede Kamer, kwam heer Aalberse er tegen op, om uitkeering te geven aan de ongehuwde moeder. Wegens buiten-echtelijke bevalling, in strijd met de goede zeden, moest zulk een vrouw uitkeering geweigerd worden, vond hij. De zorg voor haar moest overgelaten worden aan kostelooze klinieken en - aan naastenliefde! (Als zij hieraan overgeleverd ware, dan zou het er, dunkt me, al heel slecht voor haar uitzien!)
Volgens hem was een ongehuwde moeder zulk een onzedelijk individu, dat zij maar aan haar lot moest overgelaten worden!
Ik zal 't hier slechts over de ongehuwde moeder hebben en niet over de mannen en over de ziekten, die hen, schuldig òf onschuldig, tot onzedelijken bestempelen en aan wien dan uitkeering kan worden geweigerd. Ik heb 't alleen over de christelijkheid van den heer Aalberse, die, gelukkig, door bijna allen niet gedeeld wordt; integendeel werd er hulde gebracht aan Minister Talma voor zijn humaan optreden.
Hoe waar is het, wat deze daar opsomde, dat er velen rondloopen, die tengevolge van onzedelijkheid ziek zijn en waar nooit iemand over praat, die geacht en geëerd worden in de maatschappij, waar ze voor buigen als knipmessen, in 't kort, waar iedereen achting aan toedraagt. En zou men nu een vrouw, die gevallen is, wie weet hoè 't gebeurde en onder welke omstandigheden, wie weet óók, of de man daar niet de schuldigste van was, maar laten wij dat alles nu eens dáár laten, - zou men nu zulk een vrouw aan haar lot overlaten? Ik zou haast zeggen, dat die vrouw meer moed bezat, dan de velen, die de bevalling voorkomen, want immers, de maatschappij met al haar conventies zorgt er wel voor, om zoo eene het leven moeilijk te maken? Och, de mannen kunnen zoo gemakkelijk praten, zij kunnen alles doen wat ze willen, geen haan die er naar kraait, maar een vrouw, als die zich eens een beetje te vèr waagt buiten haar fatsoenskringetje! Vooral dat fatsoen, dat zoo menigmaal zoo onfatsoenlijk is!!
Juist òmdat er zulk een ongelijkheid bestaat tusschen de twee geslachten, juist dáárom moet men zachter gestemd worden tegenover zulk een geval als dat van de ongehuwde moeder. Is 't niet al erg genoeg, dat juist zij altijd daarvoor aan 't kortste eindje trekt?
En vindt de heer Aalberse 't niet ontzettend onrechtvaardig om zoo iets voor te stellen, terwijl er reeds premie is betaald? Dan bedenke hij ook, dat in den toestand van de ongehuwde moeder er twee schuldigen zijn, de man óók!!
Dat Minister Talma's speech toegejuicht werd, bleek ook uit de plaat in ‘de Telegraaf’ van 13 April. Zij stelde voor: een jonge vrouw en moeder met een kindje aan de borst, op de knieën zittend op den grond. Achter haar Minister Talma en de heer Aalberse; deze laatste heeft een kolossalen steen in zijn handen, waarop staat: ‘Geen recht op uitkeering voor ongehuwde moeders.’
Het onderschrift luidt:
Talma tot Aalberse: Zoo ge u zonder zonden weet, gooi dan dien steen op haar!
Die is ráák, nietwaar?
Christelijk is afgeleid van Christus en moet dus een christelijk mensch ook de leerstellingen van Christus eerbiedigen; deze heeft den menschen wel gansch andere voorbeelden gegeven volgens den Bijbel, dien ze wel kennen!
Wat werd er veel gesproken over 't begrip ‘onzedelijkheid’ in de Tweede Kamer!
Is nu de daad van die vrouw, welke haar tot ongehuwde moeder stempelde, zoo ontzettend onzedelijk? Ik geloof, dat dikwijls het huwelijk, het wettige huwelijk, onzedelijker kan zijn, dat daarin veel meer onzedelijke handelingen gebeuren, dan het zich op een oogenblik spontaan geven van een vrouw aan een man. Het is de band van