man had in geen enkel opzicht over verwaarloozing te klagen, hare jongens en kleine meisje kwamen steeds, dank zij eene uitstekende kinderjuffrouw, netjes, en de lessen kennend, op school, in één woord in redelijkheid kon niemand aanmerking maken op de wijze waarop Lydia als huisvrouw optrad. -
‘Ik doe mijn plicht - ik ben zéér voor plichtsbetrachting’ - voerde zij dan ook steeds in den mond. - Met dat al leek het mij steeds toe, dat het blauwe bloempje poëzie, dat ten slotte onmisbaar is in elk gezin, willen de leden ervan zich onderling gelukkig, vroolijk, opgewekt voelen, bij haar ten eenenmale werd veracht als ‘ouderwetsch.’
Ik heb dikwijls bij haar gegeten, altijd met Joost, zij schikte dat heel gewillig zoo voor ons.
En altijd had ik dan dezelfde gedachte:
Nooit, nooit zou ik zóó kunnen leven als zij, zoo koud, eigengerechtig, liefdeloos!
Terwijl ik overtuigd ben dat zij harerzijds van mij dacht:
Nooit zou ik zoo wiiloos, zoo onberedeneerd, zoo onbeheerscht, mijn liefde voor een man willen laten wortel schieten in mij. - - -
We werden daarom ook nooit samen intiem. Ze maakte dikwijls toespelingen, plaatste kleine wenken en hatelijkheden, maar ik deed steeds of ik niet begreep; zij was de laatste aan wie ik mij zou hebben willen uiten over liefde. - -
Er komt mij een avond bij haar in de herinnering. - - - Wij zitten samen in haar eetkamer, ik met mijn pelsmutsje op, in mijn blauwe Viyella-blouse, - want ik ben maar even komen aanloopen, om haar te vertellen dat het Greta weer minder goed gaat sinds gisteren, - zij bij de tafel, in haar gewone effen-blauw-serge japon, een naaimachine vóór zich, en hare vingers bezig een onderrokje daaronder te schuiven dat ze, afgedankt van haar eigen Meta'tje, verandert voor een arm protegéetje.
Toch wel lief in haar - denk ik, in een oogenblikkelijk-weeke stemming - dat zoo altijd bezig zijn met armen en ongelukkigen. - - Het theeblad staat, op de gewone ongezellige manier, in een hoek van de kamer gereed op het buffet. - - Haar man is in zijn studeervertrek, de kinderen werken vermoedelijk boven, onder toezicht van de juffrouw. - -
Alles ademt het plichtgetrouwe proza van haar koud dagelijksch bestaan, maar op dit oogenblik treft mij alleen het goedige in haar zoo bezig zijn voor anderen!
‘Ja, Joost zal wel weer gelijk krijgen’ - zegt zij, in antwoord op mijn mededeeling over Greta's verslechtering van toestand. - - ‘Joost heeft het zoo dikwijls bij het rechte end - hij is een knappe dokter.’ - -
Er is een soort triomf in haar stem, die mij pijn doet. 't Is alsof zij 't zóó aangenaam vindt dat háár broer, wegens zijn knapheid van arts, gelijk krijgt, dat een mensch die lijdt en sterft daarom haar koud laat. - -
‘En het ergste is, dat ik soms denk hoe hij-ook, Joost....
Neen, neen, dááraan dacht ik toen nog niet - toen niet - - toen geloofde ik nog in hem! Maar, omdat hare ongevoelige woorden mij pijn deden, daarom wilde ik terstond heengaan, - vergeten, alles, Greta, den twijfel over haar toestand, alles. - -
Zij hield mij terug. - -
‘Wacht nu nog even’ - - verzocht zij. - - ‘Dan kan je het nieuws óók vertellen aan Joost. Als hij het tenminste nog niet weet.! Ik wacht hem elk oogenblik.’ - -
God, o God! Dat was altijd voldoende voor mij, - die mogelijkheid van een ontmoeting met hem, - om mij over alle bezwaren, alle plichten, over alles, te doen zegevieren. -
Ik had werk liggen dat af moest dien avond, en ik was er van overtuigd, hoe hare aanmoediging tot wachten op haar broer insloot een zooveelste bewijs van haar alles-doorgronden. Maar, 't kon me niets schelen, niets - - - ik bleef. - - -
‘Ik heb hem laten roepen voor Meta'tje’, ging ze voort op haren zelfden, bedaarden, zakelijken, rustigen toon. ‘Het kind is zoo lusteloos, en eet zoo weinig. En de juffrouw zegt dat ze vanavond temperatuursverhooging heeft. Daarom vind ik het beter dat hij eens komt kijken’. - -
En ondertusschen speldt ze heel nauwkeurig een zoom aan het rokje - het rokje van kleine zieke Meta - en haar gelaat behoudt dezelfde over zichzelve voortdurend tevredene expressie!
Hoe is het Gods ter wereld mogelijk, dat ze daar zóó kalm kan zitten naaien,.... terwijl haar kindje ziek is, - dat ze door de juffrouw moet worden ingelicht over temperatuursverhooging, inplaats van dat zelve te constateeren....
Ineens is al mijn spontane sympathie voor hare naasten-liefde weg, zie ik enkel nog 't koude, koele in haar egoïste natuur. En ik val verontwaardigd uit:
‘Maar.... ben je dan niet ongerust.... niet vreeselijk ongerust....! Hoe kan je daaronder zoo kalm blijven zitten naaien....’
Zij glimlacht, op de haar eigene ingebeeld-superieure wijze, zegt, steeds vóórtnaaiend:
‘Lieve Kate, ik kan wel zien dat jij niet getrouwd bent. Als je-zelve kinderen hadt, dan zou je aan al die kwaaltjes en dagelijksche zorgen wel gewend raken, net als ik. Meta is nu eenmaal een zwak poppetje, dat zegt Joost ook....’
‘Juist daarom - omdat zij zoo zwak is -