door de natuur en voor de natuur, en de bleekgezichten willen ons dwingen hunne wegen te volgen.
Ze willen ons in de steden opvoeden, ver van onze bergen en dalen, ze willen ons zwarte jassen aantrekken en kleeden met witte dassen, hooge boorden, lastige manchetten, ze willen ons stijve hoeden opzetten, die onze hoofden pijn doen en nauwe schoenen aanpassen, die onze voeten knellen en dan willen ze ons leeren, dat we in zonde geboren zijn en dat, wanneer we niet aan een menschgod gelooven, we voor eeuwig verdoemd zijn.
Hoe treurig stemt dat alles den Indiaan!
Ze denken aan hun treurig lot, hun laatste stukje grond wordt hun misschien nog ontnomen en nu komen de christenen hun eene leer prediken, die de Indianen wanhopig stemt.
Ze hebben van die christenen vernomen, dat ze de wereld, waarin ze leefden, moesten minachten en dat ze al hun heil hiernamaals te verwachten hadden.
Zonnigoog vervolgde, dat hij liever ging sterven dan christen worden, want, zei hij, het is beter waar te sterven dan onwaar te leven.
Zonnigoog zou onwaar tegen zichzelf zijn, indien hij christen werd.
Zonnigoog vroeg, waar ik vandaan kwam. Ik zeide, dat ik van Nederland kwam, een land, dat ver van hier verwijderd ligt.
Waarnaar streven de bewoners van Nederland? vroeg Zonnigoog.
De Nederlanders streven naar waarheid in testamenten, leerstukken, in de eeuwige verdoemenis, in kerken, in wereldverachting en in menschenvergoding.
Een van degenen, die een grooten maar tevens verderfelijken invloed op de Nederlanders heeft uitgeoefend, is Calvijn.
Wie is Calvijn? vroeg Zonnigoog.
Calvijn was de chef der Calvinisten, die in het begin der zestiende eeuw te Genève in Zwitserland leefde en daar eene hervorming op zoogenaamd godsdienstig gebied heeft ingevoerd.
Verder heeft Calvijn zich zeer verdienstelijk gémaakt in het levend doen verbranden van den naar waarheid zoekenden Michaël Servetius, die geneesheer en theoloog was. En niet alleen heeft Calvijn den geleerden Servetius doen verbranden, maar hij heeft die misdaad begaan met voorbedachten rade.
Zeven jaren voórdat die gruweldaad op aangifte van Calvijn is bedreven, had deze aan een vriend geschreven, dat, indien Servetius ooit te Genève zou komen, hij deze stad niet levend zou verlaten.
En zijn er vele Calvinisten in Nederland? vroeg Zonnigoog.
Zeer vele, was mijn antwoord.
Zoolang als de waarheid getrapt, veracht, bespot en verraden wordt, zoolang zullen er nog Calvinisten in Nederland zijn.
Treurig voor Nederland! zei Zonnigoog.
Dan zijn wij, Indianen, toch gelukkiger ondanks alle rampen, die ons overkomen, want wij erkennen de natuur als onze opvoedster, waarin wij eene bron gevonden hebben, die oneindig is, en waaraan we eeuwig onzen dorst kunnen lesschen.
Zoo hebben wij een reden tot vreugde, die het meerendeel der Nederlanders niet bezit en die vreugde geeft ons eene kracht, die ons alle moeilijkheden doet overwinnen, zoo sprak Zonnigoog.
Voorwaar, Zonnigoog, gij zijt een held! We reikten elkaar de hand en vervolgden ieder onzen weg, terwijl ik vurig wensch Zonnigoog nog menigmaal te ontmoeten.
O.G. THODEN VAN VELZEN.