maar kan die, met den besten wil ter wereld, niet aldus plaatsen, wegens de groote uitvoerigheid. Gij moet haar tot minstens de helft ineenkrimpen. Tot dat doel zal ik te zijner tijd U het stuk terugzenden. - Wat mijn roman: ‘Ik zeg de Waarheid’, aangaat is Uw opmerking juist, dat hij dáárom bijzonder boeit en treft, omdat hij eerlijk is en waar; vele correspondenten denken er zoo over. En het doet mij natuurlijk genoegen dat van hen te hooren. Ik kan niet nalaten Uw heerlijke en behartenswaardige woorden, over het lot van het dier, hier over te nemen, opdat velen daaraan een voorbeeld nemen:
't Is zeer waar dat het in ons land, spijt het streven der dierenbeschermers, nog zeer treurig is gesteld met het lot der dieren. Zeker heeft U gelijk dat over 't algemeen de in menig opzicht hulpelooze dieren nog meer dan de menschen onze liefde, medelijden, en bescherming behoeven. Want zij zijn geheel aan de willekeur van den mensch overgelaten. Als men ziet wat honden worden door een menschlievende, of liever dierenlievende, behandeling, dan lijkt het of bij algemeenen liefderijken omgang met de dieren men ze alle zou zien opgroeien tot veel liefderijker wezens; 't lijkt of de onverschilligheid der menschen of hun verwaarloozing of mishandeling, de ontwikkeling der dieren tegenhoudt, terwijl het der menschen taak moet zijn - dat kan wel niet anders - hen te beschermen, helpen, leiden, en ontwikkelen.
Maar, wat te verwachten van de menschen, op den lagen trap van ontwikkeling waarop zij nog maar staan; zelfs, tegenover de medemenschen, hun naasten, bestaat algemeen òf onverschilligheid òf minachting, soms bij enkelen haat - zonder reden, alleen gevolg van eigen laag peil.
Elk dezer woorden van U is mij uit het hart geschreven. en ik zeg U er hartelijk dank voor in naam van het dier. Het is b.v. ten hemel schreiend, dat de duitsche kroonprins zich nog durft verheffen op zijn jachtavonturen als op iets dat hem nader brengt tot de natuur. Alsof niet juist in die door hem zoo opgehemelde natuur de door hem vermoorde dieren thuisbehooren, en recht hebben op een ongestoord vrij leven daarin. En het walgelijke in de menschen is dat zij zoo'n onbeduidend boek, omdat het is geschreven door 'n vorst, hemelhoog prijzen en oplikken en opvleien.... de zoogenaamde democraten vooraan! De Telegraaf gaf daarvan indertijd een walgelijk staaltje door geheele brokstukken - ik meen bij monde van den Berlijnschen Correspondent - eruit af te drukken. Totdat een paar flinke ingezonden stukken met zulk een kracht protesteerden tegen dit laf gedoe, dat de redactie waarschijnlijk begreep, in 't belang van haar zak, beter te doen die verontwaardigde abonné's te vriend te houden door verder te zwijgen over des kroonprinsen jachtavonturen.
Zeer waar is ook Uw opmerking, dat de groote menigte niet eenmaal met hare naasten onder de menschenwereld medelijden toont. Dat kan men 't best zien waar het arme kinderen en verlatenen en prostituées, in één woord alles wat weerloos is geldt. Voor de groote meerderheid van het menschdom is alleen eigen-ik een wezenlijke gedachte waard. Voor eigen-ik-alléén maken zij zich warm, voor eigen pijntjes, voor eigen verlies van een paar dubbeltjes, of over een gebroken vaas of schotel; voor eigen kleine en groote rampen vragen zij, op de uitvoerigste wijze, Uw belangstelling en Uw deelneming, Uw geduld en Uw tijd. Maar, wat er wordt van anderen, van al den ten hemel schreienden nood en ellende rondom hen in duizenderlei vormen, wat kan hun dat schelen, zoolang zij maar lekker eten en drinken, en gezond slapen, en hun societeit en hun avondjes hebben! - Geen wonder daarom, dat zij voor het dier evenmin een vinger uitsteken, zich ervan afmaken met te zeggen, dat het ‘maar een zielloos dier geldt’. Men behoeft maar te zien in de oogen van een paard, een hond, een kat, een hert, een ree, om te erkennen, dat dàarin ligt een wereld van intelligentie, van trouw, en van goedheid, waaraan het den meesten dommen botteriken, - die de groote meerderheid vormen van het menschdom, - ten eenenmale ontbreekt!
Uw P.S. beantwoord ik niet, omdat het een zaak geldt waarover wij nimmer in het openbaar correspondeeren op Uw verzoek. Ik stel intusschen steeds Uw mededeelingen dienaangaande zeer op prijs.
Homo - Slim. - Ten zeerste was ik verbaasd uit Uw schrijven te zien, dat ik U bij mijn vorige weigering heb ‘pijn gedaan’. Ik herinner mij die weigering zeer goed, maar juist daarom weet ik ook zeer goed, dat ik er niet aan heb gedacht U, in wat ook, pijn te willen doen. Gij waart een mij geheel onbekende correspondente, ik weigerde Uw stukje, voilà tout.! Indien ik U pijn deed, waarmee dan ook, dan is dat zoo absoluut onopzettelijk geschied, dat ik mij haast U mijne oprecht-gemeende-verontschuldigingen aan te bieden daarvoor. Zeer gaarne wil ik bij gelegenheid van U vernemen wat gij in dit opzicht precies bedoelt. Uw thans gezonden artikeltje wil ik wel opnemen; Uw stijl en Uw inkleeding zijn niet slecht, maar m.i. is Uw inhoud vaag van bedoeling. Intusschen is dit een bezwaar dat ik heb tegen alle dergelijke levensbeschouwingen; en, omdat ik weet hoevelen hierin anders er over denken dan ik, en wel steun vinden in zulke vage gedachten, ben ik dus bereid aan Uw stukje opname als artikel te verleenen. Gij vraagt op welken grond ik het vorige stukje weigerde; ik méén mij te herinneren dat ik het weigerde, omdat ik het veel minder-goed-gesteld vond dan Uw nu gezonden bijdrage. Nogmaals dus herhaal ik in alle oprechtheid dat ik U mijn éérlijke excuses maak voor de ‘scherpheid’ in mijn antwoord, waarover gij U, - op zeer vriendelijke wijze, - beklaagt, want ik stem U volkomen toe dat gij ‘niets gedaan hebt om scherpheid te verdienen’.
Vriendelijk gegroet, en gaarne tot Uw dienst.
Nel. - Ik ben blij dat gij Uw bezwaren mij te schrijven hebt terzijde gezet en mij Uw mij zeer welkomen brief zondt. Het is waar - wat gij schrijft - dat mijne correspondentie eene zeer uitgebreide is, die met den dag toeneemt, maar het is òòk waar dat mij dit feit genoegen doet en een groote voldoening geeft. Hoe meer menschen ik kan helpen, of raden, of kan opwekken tot iets goeds, hoe liever het mij is. En, ik verzeker U, als ik zulk een brief krijg als den Uwen, waaruit ik zie dat mijn woorden na werkten, en weerklank vonden, dat zij U de oogen open-