men het schouwspel, dat onze Haagsche straten tegenwoordig gedurig opleveren, van een lange, forsche dame, die voortroeit, of voort waggelt, met de armen en de beenen beide zich vooruitwerkend, in een korten, kinderachtigen rok, waaruit een paar dikke beenen steken, met lompe schoenen beschoeiend groote voeten, terwijl de zware, breede romp, die door dit smakelooze onderdeel wordt getorst, is gekroond door een heel klein stukje hoed, versierd met een door den stormenden, hollandschen zeewind belachelijk op en neer gezwiepte veer, rechtop van achteren in de hoogte staande!
Indien zoo'n dame zich eens rekenschap gaf welk een aanblik zij oplevert voor anderen! - Al is zij in eigen oogen ook nog zoo ‘modieus’, zij levert een belachelijken, een wansmakelijken aanblik op! Tien tegen één is zij rood van inspanning daarbij, vanwege haar worsteling met den wind en haar te nauwen rok. En, tien tegen één, draagt zij, ongeacht die roodheid, blauw, groen, paarsch, alles door elkaar, op haar hoed, haar tailleur, haar japon!
En nu spreek ik nog niet eens van de gedrapeerde japonnen, welke breede heupen nog breeder maken; noch van de met alle regels van schoone lijnen in tegenspraak zijnde zucht om overal lapjes en verdiepingen aan te brengen, op rokken en tailles, die daardoor allen eenvoud, alle distinctie inboeten!
En toch, neen, het is niet waar dat zij, die aan al dezen nonsens niet meedoen, daarom ouderwetsch zouden moeten zijn, en niet up to date. Dáárin vergissen mijne correspondenten zich. Een vrouw namelijk, met juist oordeel, met goeden smaak, weet zich altijd zóó te kleeden, dat zij de mode aanpast aan haar eigen inzichten, smaak, figuur, individualiteit.
Om b.v. met het hoedenvraagstuk te beginnen. Voor wie even nadenkt kan het niet twijfelachtig wezen dat deze dwaze, overdreven-kleine hoeden niet anders kunnen zijn dan een overgangs-tijdperk, eene dra weer verdwijnende excentriciteit, - om de eenvoudige reden, dat hunne goedkoopte, hun gebrek aan garneering, gevoegd bij hunne voor jan en alleman, om die reden van opzichtigheid, juist zoo bekoorlijke aantrekkingskracht, hen voorbestemmen tot de meest-besliste vulgariteit, tot de prooi van het genre ‘iedereen’.
En, wat ‘iedereen’ draagt, geloof mij, is nooit chic, is nooit gedistingueerd!
De groote hoed, omdat hij veel garneering vraagt wil hij smaakvol zijn, dus, omdat hij daardoor duur blijft, zal, reeds om die reden, nimmer geheel verdrongen worden, te minder omdat hij daarenboven iedereen fiatteert, - wat een kleine hoed nimmer doet.
In afwachting daarvan echter bestaan er ook nu tal van andere modellen; aan één kant omgeslagen, middelmatig-groot-rond, eenigszins cloche-vorm, enz., enz., die allen niets gemeen hebben met het hierboven-bedoelde jan en alleman-genre, en die toch nieuw zijn, pas in den handel gebracht. Zij, die struisveeren bezitten, kunnen, speciaal het eerstgenoemde model, daarmede elegant garneeren, en zien er dan altijd ‘goed’, ‘gekleed’ uit, terwijl bloemen heden ten dage een niet dure en toch zeer smaakvolle garneering zijn voor ouderen en jongeren, en eene die zich op alle hoeden laat aanbrengen, en altijd flatteerend werkt, - wanneer men maar zoo wijs is in de keuze ervan rekening te houden met eigen gelaatskleur en met den tint van het toilet dat erbij gedragen moet worden, enz. Roodkleurige gezichten b.v. moeten geen roode bloemen dragen, noch hard-blauwe. Paarschwordende dames (in de warmte) doen verstandig als zij die tinten, en alles wat sprekend is, vermijden. Vooral ook doen zij goed nimmer paarsch te kiezen, ook al zijn zij reeds op den voor die kleur passenden leeftijd. Vale, groeterige en sproetige menschen moeten zich niet ontsieren met de weinig flatteerende tinten van bruin en beige. Enz. enz.
- Zij, die lang zijn, en een goed figuur hebben, kunnen uitteraard de drukkere, met breede revers gegarneerde, van de strenge lijnen wat min of wat meer afwijkende tailleurs dragen, maar een lomp, klein, dik, kort persoontje komt nimmer voordeelig uit in iets van dien aard, dat uit twee kleuren is saamgesteld, dat basques heeft, of gecompliceerde vestjes, of dito ruggen, enz. Lange rokken zijn aan te bevelen voor iedereen, die niet in de eerste plaats bezit een kleinen voet en een mooien enkel, en niet in de tweede plaats beschikt over een beurs welke haar veroorlooft zeer élégante laarsjes te dragen van zeer fijn leder, met daarbij behoorende à jour-kousen, in de kleur van de japon of van de laars.
Het is een goede zijde van den tegenwoordigen tijd, dat men heden ten dage veel minder slaafs zich behoeft te houden aan ‘de’ mode dan vroeger. Heden ten dage is