En dan ook is haar karakter-ontleding, althans wat de twee hoofdpersonen aangaat, eene uitstekende. Heel scherp-belijnd laat zij ons zien 't verschil van aard tusschen de twee zusters: Roolieve en Mies, en ook 't wáárom van dat verschil. Met vaste hand beschrijft zij de verzurende, verbitterende oudste, neven de mooie, coquette, van-zich-zelve zoo zekere jongere. De mannen daarentegen zijn vaag, veel minder-goed van 't werkelijke leven afgezien, de opzichter Loos, bestemd Roolieve's man te worden, geen eigenlijke rol spelend, en ‘Sander’, de verloofde van Mies, van wien we eigenlijk niets meemaken of beleven dat de krachtige, heftige passie voor hem van Roolieve verklaart. -
Echter, die liefde zelve is zoo eerlijk-uit-gebeeld! - Aan Dorothée Buys komt de groote verdienste toe van moedig en onversaagd te hebben uitgeteekend 't valsche, 't insinueerende, 't voor niets-staande van eene zichzelve misdeeld-voelende, daardoor op hare bevoorrechte zuster jaloersche vrouw - die liefjes doet, en huichelt, en glimlacht, terwijl hare ziel wordt opgegeten van nijd en booze bedoelingen.
De romans zijn zoo vele, zoo talloos-vele, van vrouwenhand, die als ‘heldin’ hebben de edele, fier-denkende, zich in hare eenzaamheid geduldig-schikkende, oudste zuster, of ook die haar schilderen als troost-zoekend en vindend in nuttigheid, in socialen arbeid, en kunst. Maar 't gebeurt weinig, o zoo weinig, dat een vrouw de eerlijkheid heeft te laten zien, onomwonden, hoe het er uitziet in de ziel van de ouder-wordende, zichzelve verwaarloosd-voelende, oudere dochter, wanneer zij dagelijks getuige moet zijn van het verlovings-geluk eener mooie, jongere zuster.
Roolieve Borgh is volstrekt geen onaangename feeks, integendeel de schrijfster maakt van haar een in veel opzichten zeer lief-en fijn-voelend meisje. Maar, zij is vrouw - en daarom heeft zij de ondeugden der gewone vrouw eigen, en waarvoor deze meestal niet wil uitkomen. Zij toont zich klein ten opzichte van 't mooie harer zuster, klein ten opzichte van de liefde van deze, valsch en intriguant. En 't gelukt haar dan ook de verloving te doen afspringen.
't Verhaal als zoodanig is heel-eenvoudig, heel-weinig-romantisch, ondanks den wat pretensieusen naam van Roolieve Borgh, dien de auteur gaf aan haar hoofdpersoon. Roolieve immers is slechts eene toespeling op haar naar den zin van haren vader te rood haar, waarom hij, in een bui van nijdigheid, zei: ‘Noem haar maar Roodliefje’. En de omgeving, waarin zij leeft, is wel eene van rijkdom, maar niet eenmaal eene van distinctie, omdat de vader meer is een rijkgeworden burgerman dan een gentleman, en de familie zich beweegt in de enge coterie eener kleine provincie-stad. Maar juist daarom, om dat heel gewone van 't verhaal, is het te échter. De twee zusters, Roolieve en Mies, moederloos, wonen met een jovialen, veel-zakendoenden, zich slechts oppervlakkig met hen bezighoudenden vader; de eene, Mies, raakt al heel spoedig na haar thuiskomst van de kostschool verloofd met een student, Sander, de andere, Roolieve, reeds vóór dien tijd verkeerende in die rustelooze, met het leven in het onreine-geraakte stemming, eigen aan onbegeerde jonge vrouwen tegen de dertig jaar, wordt, door dit engagement, van lieverlede dol op Sander, haar zusters aanstaanden man, ziet, met de scherpheid van blik der vrouw aangeboren als het hare eigen sexe geldt, zoowel de gebreken in Mies-zelve als hare tekortkomingen ten opzichte van Sander, en begint, van lieverlede, eerst onbewust dan bewust, er plezier in te krijgen die twee tegen elkaar op te stoken. - Hierin ligt 'm de bekoring, het talent van het boek. - Onmeedoogenloos-waar heeft Dorothée Buys uitgebeeld de half-vijandige, dan weer oogenblikkelijk-lievige verhouding tot elkaar der twee zusters, voortdurend kibbelend, en toch nu en dan heel zacht en meegaand voor elkander in spontane opwellingen van goedhartigheid. Want, dit is hare groote verdienste van schrijfster, zij overdrijft geenszins, en maakt van hare personen nimmer caricaturen; noch Roolieve, noch Mies zijn slecht of valsch of
boosaardig in overdreven zin. Beiden zijn heelgewone, dagelijks in het leven te ontmoeten, wel-opgevoede ‘jonge dames’ - die hare klauwtjes thuis houden in gezelschap, en zich dan volkomen correct weten te gedragen, en niets laten merken van wat er in haar omgaat, zoodat zij slechts nu en dan, onder vier oogen, uit haar slof schieten, om elkaar zoo nu en dan eens, op échte vrouwenmanier, boosardig pijn te doen. Waarbij de jongere, mooiere, natuurlijk steeds de zegepraal behaalt in het zeggen van vinnigheden, en de oudere, meer leelijke, daardoor steeds verbitterder en vijandiger wordt. - Totdat het engagement afraakt, en daarmede de hoop van Roolieve, dat Sander nu tot báár zal