| |
| |
Hoofdartikel
Naar het Oosten van Europa.
III.
De stad Buda-Pest.
In tegenstelling met Weenen, dat de stad van den Donau heet, maar het niet is, noemden wij Buda-Pest de werkelijke stad van dezen grootvorst van Europa's stroomen. En inderdaad, dat is de Hongaarsche Metropool. Zij is dat niet alleen, omdat men over de rivier daar in Buda-Pest zulk een schitterend uitzicht heeft; omdat zoowel aan den kant van Ofen als aan den kant van Pest dat uitzicht wonderschoon en zoo goed als oneindig is; omdat juist de grootschegebouwen aan deze beide zijden door den meesttijds woesten stroom nog zooveel te trotscher naar voren komen. Zij is dat niet uitsluitend, omdat deze rivier, die eeuwen achtereen Ofen en Pest heeft gescheiden en ze grootendeels nog scheidt in natuurlijken zin, die beide deelen tegelijkertijd verbindt, gemeenschappelijke belangen doet gevoelen, voor het oog van den bezoeker dadelijk tot één maakt. Zij is dat niet voornamelijk, wijl
| |
| |
daar midden in dien stroom gelegen is het lieflijk Margarethen-insel, naar men wil vroeger met het oude Buda vast verbonden, ook nu weer van den oever af bereikbaar, thans met zijn paden en met zijn aanleg een parel bij deze schoone en rijke stad. Maar zij is dat, omdat geheel de stroom invloed heeft gehad op de vorming van de stad, omdat men aan beide zijden van deze stad het karakter van dien stroom terugvindt in de gebouwen, welke daar zijn opgericht, omdat - en dit vooral aan de Pester zijde - geheel het meer moderne gedeelte van den aanleg zich heeft gegroepeerd rond den aanleg langs den stroom. Wat Buda-Pest is, dat ziet men aan den Donau; wat in Buda Pest leeft, dat leeft aan de kaden, die den Donau begrenzen. Zeker, daar achter heeft zich geheel de moderne stad, die een weelderige stad is met gebouwen vol pracht en pleinen van groote afmeting, gevestigd, maar wat de historie bracht zoowel aan Buda als aan Pest, dat ligt in de onmiddellijke nabijheid van den Donau.
En daarboven, hoog opgaand als tegen den rots, verheft zich aan de Ofener zijde de inderdaad vorstelijke burcht van den vorst van het land. Die burcht is daar als een schildwacht, die in den avond zijne zwarte omtrekken in de zwartste duisternis nog doet zien, in elk geval gevoelen; is daar als eene herinnering aan den strijd, die zoo menigmaal is gestreden tegen de Turksche heerschappij, in de jaren, dat ternauwernood Weenen een bolwerk voor het Christendom mocht heeten, in die jaren, die ons nu een fabel mogen voorkomen. En iets ter rechterzijde van dien burcht verheft zich een trotsch en indrukwekkend standbeeld, verheft zich de gestalte van de monnik Gerhardt, die liever dan zijn Christelijk geloof ontrouw te worden, zich door de ‘ongeloovigen’ langs de rotsen in den stroom liet werpen. Het gouden kruis, dat hij hoogopgericht voor zich uithoudt, schittert van verre in de zon en bevat niet minder een teeken van de macht, die er uitgaat van de idealen, als de maarschalkstaf, die het standbeeld van Eugenius van Savoye voor den keizerlijken burcht toont, herinnert aan de macht, die eenmaal het huis van Habsburg over geheel Europa kon doen gelden.
Er valt een groot verschil op te merken tusschen datgene wat gelegen is aan de eene zijde van den stroom en aan de andere zijde. Pest is de groote en de moderne stad; Ofen of Buda, dat langs den stroom een soort van verlengstuk vindt in het oude Buda, dat overblijfselen toont uit den Romeinschen tijd, is het meest historisch gewijde van de Hongaarsche hoofdstad. Pest is de zetel van de grandiose luxe, die de Hongaarsche monde ten toon weet te spreiden; is het deel van het vermaak, van de groote magazijnen, van het uitgaan naar theater en opera, van het levendig stadsverkeer; Pest is een en al beweging en opgewektheid, de groote stad van vroolijkheid en lichte kleuren. Ofen heeft het sombere, het bijna neerdrukkende van geheel de Hongaarsche vlakte, het is het meest Hongaarsche deel van de hoofdstad, dat men zich denken kan; indrukwekkend van afmetingen en van macht, bezwarend van stilte en in den bouw zoo goed als in niets herinnerend aan het moderne van het Westen. In Ofen bevinden zich in de directe nabijheid van den vorstelijken burcht de verschillende departementen der regeering; hier, waar oorsponkelijk het gezag van den Hongaarschen Staat was gevestigd, zetelt de uitvoerende macht, terwijl daar aan den overkant in het grootsche gebouw, dat het Hongaarsche volk zichzelf stichtte ter herinnering aan zijn duizendjarig bestaan, de beide huizen van het Parlement de wetgevende macht uitoefenen, als men althans wetgeven kan noemen het ongeordende vergaderen temidden van kabaal en geschreeuw, dat zoowel het Huis der Heeren als het Huis der Afgevaardigden in dat gebouw doet. In Buda is het alles rust, deftige en ambtelijke rust; daar gaan de soldaten in de schilderachtige Hongaarsche kleeding op en neer voor de departementen; daar wordt de stilte, die er heerscht op de pleinen voor die departementen slechts nu en dan verbroken door 't getrappel van twee vurige paarden, voor een rijtuig gespannen; daar is de kazerne, waar in het Hongaarsch de bevelen worden gegeven
en het onderricht wordt verstrekt. Daar is het deel, hetwelk tot het oudste van het Hongaarsche Rijk behoort; daar zijn de Hongaarsche Koningen gekroond; daar hebben zij gewoond, hun schitterend hof gehouden, hun niet geringe macht uitgeoefend. In Pest daarentegen kent men geen stilte: daar kan geen der spannen voor een der talrijke rijtuigen, die er met snelle vaart over de geplaveide straten worden getrokken, de stilte komen verstoren. Daar leeft het moderne, het drukke leven en het verkeer; daar is handel, daar zijn de gebouwen, die aan de moderne geldmacht en aan de uiterlijke eischen van het
| |
| |
tegenwoordige commercieele leven hun ontstaan danken. Voor een deel langs de kaden van Pest, voor een deel op de pleinen, die in aansluiting aan deze kaden zijn gevormd, vindt men enkele der handelspaleizen, welke Buda-Pest heeft als een bewijs hoezeer ook de Hongaarsche industrie en economie zich ontwikkelen, hoezeer in bijna elk opzicht Buda-Pest mag medeijveren met de mooiste en fraaiste steden van geheel Europa!
Maar niets doet hier het historische gevoelen of ook maar een oogenblik aan dit historische denken. Het historische, dat toch ook in geheel het Hongaarsche volk zoo machtig leeft, dat vinden wij slechts aan den overkant, dat vinden wij in en om den vorstelijken burcht, dat vinden wij in de opgangen naar dien burcht. Het kasteel met zijne talrijke uitbouwen ziet als het ware neer op de dusgenoemde Christinenstadt, die daar aan den voet ligt en die weinig in deze schitterende omgeving past. Slingerwegen voeren van dien kant met vrij scherpe stijging tot den burcht op en eerst dan ziet men er, met een sterke herinnering aan het Neurenbergerslot en aan de kasteelen in Frankrijk, welk een enorme steenmassa dit slot uitmaakt. Oorspronkelijk stond hier de burcht, die door Koning Matthias Corvinus werd gebouwd, welke na de verwoesting door de Turken vanwege Keizerin Maria Theresia zooveel mogelijk naar de oorsponkelijke plannen in eere werd hersteld. Doch ook deze bouw onderging in 1849 bij de belegering der vesting ontzettende verwoestingen en slechts aan eene algeheele restauratie, die bijna met vernieuwing gelijkstond, is het te danken geweest, dat thans het gebouw weer zoo schitterend voor ieders oogen verrijst. Daartoe hebben ook in groote mate bijgedragen de verbeteringen, waarvan de laatste jaren getuigen zijn geweest; zoo is juist dat forsche deel van vier verdiepingen hoogte, waarvan de grondmuren tot aan den voet van den slotberg midden in de Christinenstadt reiken, aan den bouw van 1893 te danken geweest en heeft dit het slot met niet minder dan een driehonderdtal zalen en vertrekken aangevuld. Tegelijk werd het middelste en het noordelijke deel geheel afgebroken en een nieuw deel, dat tot aan de Georgeplatz reikt, daarvoor in de plaats gesteld; tegelijk werd ook de grootsche rijweg aangelegd die tot den burcht direct opwaarts voert. Betrekkelijk zelden is het slot bewoond, vrijwel geregeld eens per jaar komt er Frans Jozef om in de rijk geornamenteerde
troonzaal het Hongaarsche Parlement te openen. Schooner echter nog dan deze troonzaal is de Habsburgsche zaal, beroemd vooral om de vier standbeelden in Cararisch marmer, die Frans Jozef I, Koningin Elisabeth, Koningin Maria Theresia en Koning Karel III uitbeelden.
Wel in dit paleis in het bijzonder treft de overweldigende pracht, die geheel de Hongaarsche rijkshoofdstad kenmerkt. Het is een pracht, waarvan men duizelt; niet een pracht van onvergankelijke kunstwerken, maar een pracht van goud en luxe, die overal elders den parvenu zou verraden doch hier in zoodanige grootsche afmetingen proportioneel blijft, dat men wel het overweldigende gevoelt, maar er toch niet door wordt doodgedrukt. Die gangen en trappen, die als gebouwd zijn voor menigten; het verguldsel in de verschillende zalen en in de corridors, dat even overvloedig rijk is als het goud in de Operazaal; deze luxe van schilderwerken en beeldhouwkunst, die misschien niet geheel van den eersten rang is, doch niettemin voortreffelijk werk toont, het is als een opeenvolging van rijkdom in land en volk. Wanneer men zich de danszaal en de galerij der buffetten, die aansluiten bij de groote garderobe en de trap in den nieuwen vleugel denkt, hoe deze zijn moet op den avond dat Frans Jozef daar een galafeest geeft aan zijn trouwe Hongaarsche onderdanen; wanneer daar deze edellieden in hunne schilderachtige en rijke nationale dracht vertoon maken en de dames zich getooid hebben met al wat zij bezitten aan paarlen en edelgesteenten, dan moet dit een indruk zijn, die niet licht te evenaren is en dan kan men zich begrijpen dat velen, die sceptisch denken wat de werkelijke macht der Oostenrijksche Habsburgers betreft, minder sceptisch gezind zijn ten opzichte van de krachtsontwikkeling, die zij zouden kunnen toonen, wanneer zij zich een enkel oogenblik Hongaarsch Koning alleen gevoelden. Men schrijdt van de eene zaal in de andere, de eene al prachtiger en ruimer van opvatting dan de voorgaande, en men bewondert er naast het nieuwe gedeelte vooral de Matyaszaal, de Stephanuszaal, de Hunyadi- en de oude eetzaal der Hongaarsche Koningen en men denkt zich wat daar niet is afgespeeld de eeuwen, dat de groote vensters van dit slot uitkeken op den bruischenden Donau!
Geheel in aansluiting met de afmetingen van den burcht is bovendien zijne omgeving.
| |
| |
Aan den officieelen voorkant, die zich wendt van den Donau af, de ruime Hofburgplatz, die door drie der vleugels van het paleis begrensd worden, een elegante jachtbron te aanschouwen geeft, aan den achterkant de uitgestrekte tuinen, waartoe een grootsche trap vanuit het front van het paleis toegang geeft, en die met slingerpaden afloopen tot vlak bij den Donau. Hier staat het ruiterstandbeeld van Eugenius van Savoye, dat trotsch te zien is reeds van verre vanaf den Donau, en staande voor dit standbeeld geniet men wel het schoonste uitzicht, dat men zich in Buda-Pest denken kan.
Aan den voet der tuinen strekt zich de Donau zelf met zijne kaden uit; aan den overkant ziet men het mooiste gedeelte van Pest en ziet men dit deel der Hongaarsche hoofdstad in geheel zijne ligging als Metropool van het Oosten; rechts reikt de blik tot aan de eerste uitloopers der Karpathen en links wendt hij zich den stroom af naar het lieflijke Margarethen-insel, dat aan geheel de omgeving misschien eene oppervlakkige maar toch ook wel eigenaardige bekoring geeft.
Alles daar aan de Ofener zijde herinnert aan de geschiedenis van Hongarije; alles spreekt er van het verleden gelijk daar aan de Pesterzijde het heden aan het woord is. Meer modern is slechts de tunnel, die overigens reeds in 1845 werd geprojecteerd en die in aansluiting op de Kettingbrug, een der voornaamste verbindingen tusschen de beide stadsdeelen, onder de Slotberg doorvoert en eene directe verbinding geeft met Christinenstadt en met de dusgenaamde opperste Waterstad. Op het plein voor dezen tunnel ziet men het eerste der Hongaarsche ministeries, overigens uiterlijk wel het eenvoudigste, het Ministerie van Handel; en vanaf dit pleintje voert een funiculairbaantje, dat eene stijging van bijna 50% heeft, rechtstreeks naar de Georgplatz, die het gebouw van het Ministerie-presidium, geheel nieuw opgetrokken, en het ietwat ouder Honved-departement omsluit. Daarnevens beginnen zich reeds de nieuwe gedeelten van den Hofburg te toonen, in aansluiting met de stallen van den Koning en met het paleis van den aartshertog Jozef. Van hier over de dusgenaamde Paradeplatz naar de Dreifaltigkeitsplatz is slechts een enkele stap; het plein heet naar de zuil die er is opgericht ter herinnering aan de bevrijding van Pest aan het einde der 17e eeuw. Het ontleent zijne voornaamste beteekenis aan de aanwezigheid van de eenvoudige en juist door haar eenvoud indrukwekkende Matthiaskirche, welker beteekenis door haren tweeden naam van Krönungskirche voldoende duidelijk wmrdt aangegeven. Het is in deze kerk, die door Koning Bela IV in Gothischen stijl werd gebouwd en die door den dapperen Matthias Corvinus is gerestaureerd, in deze kerk, die onder de Turksche overheersching Moskee was, dat bijna alle Hongaarsche Koningen zijn gekroond; het is ook hier geweest dat in 1867 Frans Jozef en zijne gemalin de Hongaarsche wijding ontvingen. Van haar eenvoud is door de herstellingen der laatste jaren veel verloren gegaan; de reine Gothische stijl is zooveel mogelijk hernieuwd geworden
en dank zij het initiatief van den tegenwoordigen Koning is in 1898 het stoffelijk overschot van den grooten Koning Bela met zijn gemalin Anna van Antiochië met vorstelijken praal bijgezet geworden. Dat men er is in een gebouw met nationale beteekenis, het is onnoodig het te vermelden, want dit toonen de schilderingen aan den wand meer dan voldoende; alle hebben zij in religieus contact betrekking op datgene wat iedere Hongaar met trots uit zijne geschiedenis weet te verhalen.
Onmiddellijk achter de Matthiaskirche volgt die eigenaardige bouw in zeer romantischen stijl, die Ofen karakteriseert en die zeker nergens ter wereld wordt teruggevonden. Langs de oorsponkelijke vestingmuren zijn hier bastions, arkaden en torens gedeeltelijk aangelegd, gedeeltelijk naar 't oude bewaard, die telkenmale over den Donau naar de stad aan den overkant de meest schitterende uitzichten veroorloven. Het is een aanleg vol afwisseling, tegelijkertijd trotsch en schilderachtig, die geheel dit deel van Ofen typeert en den bezoeker met werkelijken bewondering vervult. De dusgenaamde Fischerbastei is het meest bekende deel van dezen bouw, die zich ook in het midden daarvan uitstrekt; van hier voert een monumentale trap tot het verdere deel van Ofen en brengt ons op de Albrechtstrasse. Daar staat men recht tegenover het ruiterstandbeeld van den heiligen Stephanus, den eersten Christelijken Koning van Hongarije, dat in zijn weldoende rust een monument van kracht en van geloof in zich sluit; onder aan den monumentalen trap vindt men de bron van den met den draak kampenden George. Aan den anderen kant staat het bronzen gedenkteeken van Hunyadi, als krijgsman afgebeeld, de afsluiting van dezen op zichzelf staanden
| |
| |
bouw, die schatten moet hebben gekost niet alleen voor den aanleg, maar om daarvoor alle terrein vrij te krijgen, dat er voor noodig was. Doch schitterend is dan ook het effect, hetwelk hier is bereikt.
De tweede kerk, welke Ofen telt, is de garnizoenskerk, die ten tijde van de Turksche heerschappij de eenige Christelijke kerk van geheel de vesting was; de derde en meest karakteristieke is wel de burchtkapel, die een der grootste Christelijke schatten van Hongarije bewaart, de rechterhand van den heiligen Stephanus, welke er als relequie elken tweeden Zondag in Augustus aan het publiek wordt getoond en welke dan met groote praal naar de Matthiaskirche wordt gedragen. Hier bevindt men zich tegelijk op het privaat gebied van het Habsburgsche huis, en het is in deze kapel, dat de graftomben van den Paladijn Jozef en zijn familieleden zijn. Onmiddellijk bij de kapel sluit zich trouwens aan de bewaarplaats der Hongaarsche kroningsinsigniën, die onder bewaking van een bijzondere Kroonwacht staan en die temeer kostbaar zijn wijl zij bevatten den kroon en het zwaard van den heiligen Stephanus, den rijksscepter, den rijksappel en den kroningsmantel. Aan de andere zijde van de groote poort, die tot dezen vleugel toegang verleent, bevindt zich de opgang tot het dusgenaamde en thans voor het publiek geheel opengestelde Koningin Elisabeth-Museum, dat wel het sterkst sprekend bewijs is van de vereering, welke vooral de Hongaren aan de zoo noodlottig om het leven gekomen gemalin van den tegenwoordigen Keizer toedragen. Het Museum is betrekkelijk klein, wat te begrijpen is, wanneer men bedenkt dat over het algemeen van een zoo kort geleden overleden vorstin niet al datgene wordt tentoongesteld wat wel het geval is wanneer het leven dier vorstin, ook door den dood harer verwanten, geheel geschiedenis is geworden. Maar er spreekt piëteit uit de rangschikking van het Museum zelf, hetgeen op Hongaarsch initiatief is geschied en waarvoor Frans Jozef heeft afgestaan de dierbaarste herinneringen, die hem aan zijne gemalin hebben verbonden. In dit Museum vindt men vele portretten, die als het ware het leven van deze vorstin, dat werkelijk niet een en al geluk en
zonneschijn is geweest, in hare vroeg reeds verouderde trekken weergeven, vindt men enkele harer handschriften, en vindt men vooral vele relequieën in den vorm van voorwerpen, die zij dagelijks gebruikte of die haar bij bijzondere gelegenheden als souvenir werden geschonken. Men vindt er tevens in een afzonderlijk gehouden deel ingericht haar werkkamer gelijk deze was in het Hongaarsche slot en haar schrijftafel, versierd met al dat datgene wat tot op het laatste oogenblik in hare meest onmiddellijke nabijheid was. Voor hem of haar, die in deze vorstin de tragische figuur ziet welke zij door de omstandigheden van haar leven is geworden, doch die zich haar ook herinnert als de ridderlijke en vorstelijke verschijning welke zij in alle opzichten was en welke bij de Hongaren eene herinnering naar Maria Theresia deed wakker roepen, kan zich begrijpen hoe juist zij hier meer dan in het stijve en vormelijke Weenen met zijne bezwarende Oostenrijksche etiquette zich thuis moest gevoelen; hoezeer meer dan aan Keizer Frans Jozef zelf, aan haar de herinneringen vele zijn. Elisabeth was meer Hongaarsch dan Oostenrijksch vorstin en zij heeft dit nooit verborgen gehouden; het is daarom misschien ook niet het minst, dat met zoo groote en werkelijke vereering de Hongaren aan hare nagedachtenis hulde brengen.
(Wordt vervolgd.)
|
|