zagen, neen, niet mij aanzagen, maar gluurden heen door 't ìnzetstuk van m'n japon, - dat te zien kwam, omdat ik mijn mantel had opengezet voor de warmte. -
- - Ik hoorde hem nog iets zeggen van: ‘Ongepaste haast’ en ‘Moeten leeren voortaan te luisteren als hij mij iets te zeggen had.’ - -
Maar 't kon mij niet schelen. - Zonder de andere heeren te groeten liep ik dóór, gejaagd. Ik zag aan hun gezichten dat ze 't wel begrepen wat ik had, voor een deel me 't gunden, omdat ik ‘een trotsche freule’ ben in hun oogen. - -
Ik zal daar wel den langsten tijd gewerkt hebben, tot mijn straf, - dat voelde ik heel duidelijk op dat oogenblik. - - Maar, in mijn afschuw van dien vent, kon 't mij niet schelen. En ik voelde mij veilig; blij, omdat Evert nu naast me liep, de man dien ik sinds jaren kende, dien ik vertrouwde, achtte. -
‘Toe, ga mee naar m'n kamer’ - zei ik impulsief - - ‘drink 'n kopje thee met me - 't is nog tijd genoeg vóór 't eten.’ - -
O, als hij toen had gewild, had gedurfd. - - Wie weet! - -
Als hij toen ware meegegaan, en me had aangezien met zijn goeie, lieve, zachte oogen - - zóó had aangezien als een vrouw wil aangezien worden van den man, die haar begeert. - -
Als hij toen den moed had gehad mijn polsen vast te grijpen, en me te zoenen, te zoenen, warm en lang, hartstochtelijk te zoenen! - -
Wie weet - - misschien! - Misschien ware ik toen bezweken, in m'n behoefte aan steun, in m'n verlangen naar den meerderen, in m'n gevoel van geënerveerdheid. - -
Als hij toen, alleen met me op mijn kamer, mij gezegd had: ‘Kate, ik houd van je, en ik zal je leeren van mij te houden. - - Ik zal je leeren wat liefde is.’ - -
Wie weet.....
Maar, in plaats daarvan antwoordde hij, verschrikt, bijna beschaamd voor mij om mijn gebrek aan vormen, correct-beleefd:
‘Ik zou graag genoeg willen - Katelief. - Maar dat kàn immers niet. - - Dat geeft geen pas. - We moeten toch rekening houden met wat de menschen ervan zullen zeggen.’ -
‘Dat geeft geen pas. - - We moeten rekening houden met wat de menschen ervan zullen zeggen.’ Daarmee heeft hij ineens de betoovering gebroken, de muren tusschen ons, die hij had kunnen omtrekken zoo hij had gedurfd, nog hechter gemaakt. - -
En nu, - heelemaal zooals 't wèl pas geeft, zooals het wèl behoort volgens de vormen, - heeft hij zich gewend achter mijn rug om tot tante, omdat het immers niet comme il faut is mijzelve ten huwelijk te vragen, heeft tante opgedragen, door die gouden-brochegeschiedenis, den weg voor hem te effenen, heeft tante zijn schriftelijk aanzoek toebetrouwd. - -
En morgen zal alles ‘correct’ besproken worden, - van 't engagement, en van de visites, en van de receptie, en dat tante natuurlijk mee moet rijden bij de contrabezoeken, omdat het voor ons-beiden-alleen ‘geen pas zou geven.’ - - -
Tante kijkt door de deur. - - -
‘Kom je aan tafel, kind?’ - vraagt ze vriendelijk. - En dan, als ik opspring, haar voorbij wil gaan, voegt ze mij terloops toe:
‘Mooi hé, - die broche?’ - - -
Of ze weet wat in het briefje staat? Ze vermoedt het in elk geval. Zij en tante Helena zijn immers een en al toespelingen en glimlachjes. - - -
Bij tante Helena gaan die echter gepaard met een zekere zuurheid, omdat de fransche dominee op wien zij reeds eenigen tijd aast niet over de brug komt, niettegenstaande hij een zeer rijke partij aan tante zou doen. (De man toont karakter te hebben). -
Mijn zenuwachtig lachen wordt natuurlijk verkeerd uitgelegd.
‘Wat ben je nerveus vandaag!’ - zegt tante, met een veelzeggend glimlachje. - -
‘Heusch niet - tante - dat verbeeldt U zich.’ - -
‘Ja wel - - je bent wèl nerveus - geen wonder-ook’, beäaamt tante Helena. -
Háár, de tweede vrouw van mijn overleden oom, die hare christelijkheid er in zocht haar stiefkind achteruit te zetten op alle mogelijke manieren, háàr kan ik niet uitstaan. Was haar eerste werk niet, na ooms dood, diens mooie eigen-gebouwde huis te verkwanselen, niettegenstaande zij heel rijk is; heeft zij zich indertijd niet ‘bekeerd’ om de christen-manieren van een mooien afgescheiden dominee, en is haar heele weduwschap niet één azen op man nommer twee, onverschillig wien ze maar krijgen kan! En daarbij is ze zoo vulgair, zoo weerzin wekkend-vulgair, 't grootste contrast met ooms lieve eerste vrouw dat men zich kan denken. - En dientengevolge zeg ik uit de hoogte:
‘Wat weet U af van mij, en mijn karakter - - en van wáárom ik nerveus zou zijn of niet.’ - -
- - Tante Helena kijkt alsof ze zeggen wil:
‘Wat verbeeldt je je wel. Je bent nog niet mevrouw Van der Voort; there is many a slip between the cup and the lip; (maar dat laatste kan ze niet in 't Engelsch denken, want die taal verstaat ze niet), en ‘tante’, - zooals ik mijn ongehuwde tante steeds noem, - komt er tusschen:
‘Wat ben je toch altijd dadelijk scherp,