Benjamin heeft in dat opzicht wezenlijk merkwaardig veel blijken gegeven van takt en verstand in zijn omgang met Frits, die in het begin niets van hem wilde weten. Hij, Benjamin, geeft Frits in alles toe, en laat hem steeds den voorrang, alleen waar het liefkoozingen geldt wil hij nommer-een zijn, en dringt hem op zij. Frits daarentegen speelt op zijn manier over hem den baas, en dringt hem uit zijn mandje, of van zijn kussen onder mijn schrijftafel. Vroeger, in mijn ouderlijk huis, had ik een heel mooi hondje, dat zich! kenmerkte door hare aristocratische manieren, en dat zich met nommer twee, een plebejer, een schat van een dier, die eenige jaren later kwam, nimmer familiaar maakte. Ging deze in haar mandje liggen, dan kwam zij ons beduiden dat zij er niet eerder in wilde teruggaan vóórdat het kussen zorgvuldig was omgekeerd. Enz. Door hen aldus met geduld en liefde aan elkaar te gewennen, zult gij van Uw honden hoe langer hoe meer vreugde beleven, maar, zoudt gij overgaan tot hen te slaan dan sta ik U er voor in, dat gij hen van U vervreemdt, en er valsche, schuwe dieren van zoudt maken. - Vriendelijk dank voor Uw mislukt bezoek. Ik was uit, maar onze Marie heeft U, - naar zij mij zeide - bovendien meegedeeld, dat ik niet ontvang voor geheel-vreemden zonder vooraf kennisgeving van het doel van hun komst, omdat ik het met den besten wil ter wereld niet zou kunnen volhouden steeds klaar te staan daarvoor. Ik heb het, als ik hier in den Haag ben, overstelpend druk, en met mijn werk, en met andere dingen.
Fraternité. - Vriendelijk dank voor Uw begeleid-briefje. Ik waardeer Uw belangstelling in de Lelie, waarvan Uw stuk blijk geeft, ten zeerste. En niet minder stel ik Uw goede wenschen op prijs aangaande mijn nog lang voor de ‘Lelianen’ zullen werken.
Hope. - Ik antwoord U omgaand, enkel om U te zeggen dat ik dol-dol-veel van U houd voortaan. Toen ik Uw brief ontving, durfde ik eerst nauwelijks verder lezen, want ik dacht: ‘Daar heb je het al, zij heeft hem laten afmaken’. En dat zou ik zoo vreeselijk hebben gevonden, omdat ik-zelve zoo'n dergelijk geval heb gehad met een vroegeren hond van mij, en dus weet dat schurft kan genezen. Maar toen kwam ik aan Uw besluit om flinkweg met hem naar zijn vaderland te reizen, en aan het daarop gevolgde verrukkelijke, goede einde van Uw verhaal, en toen kreeg ik een gevoel alsof ik naar U en Uw hond toe zou willen gaan, om U te zeggen hoe blij ik ben voor U beiden. En ik weet ook zeker zoo gij in den Haag woondet, dan zou ik mij niet bedenken, en bij U komen. Want er zijn zoo weinig menschen die wezenlijk iets over hebben voor 'n hond, en die het niet te veel is hem in ziekte te helpen. En gij hebt daarenboven noch de verre reis buitenslands en de onkosten geschroomd, noch U laten weerhouden door de vrees te zullen worden gehoond of leelijk-aangekeken om het onappetytlijke uiterlijk van het arme dier. - Nu, de uitslag heeft U heerlijk beloond! En wat zal hij nu van U houden! Er is niets dat zulk een innigen band legt tusschen dier en mensch dan het den eersten verzorgen in zijn hulpeloosheid van ziekte! Ook al weer iets dat ik weet uit ondervinding, omdat het zoo is gegaan tusschen Benjamin en mij. Hij hangt zoo hartstochtelijk aan mij omdat wij, en ik in 't bijzonder, zoo véél met hem doormaakten in 't eerste jaar van zijn bij ons zijn, en hij toen, tengevolge van de ondervonden mishandeling, steeds lijdend was, en b.v. alleen dan verkoos te eten als ik hem op mijn schoot nam, en met zoete woordjes overreedde om uit mijn hand heele kleine stukjes aan te nemen.
Maar nu wil ik U vertellen van mijn armen, lieven, jong-gestorven ‘Moosje’, die óók schurft opdeed, volgens den veearts op straat door een anderen hond aangestoken, en die door dezen veearts is genezen daarvan. Hij, de veearts, zeide terstond tot mij: zelf kunt U dat niet doen, want, wordt het middel niet heel krachtig ingewreven, dan helpt het niet, en, daar het zeer bijtend is, zult U dat niet volbrengen, omdat de hond zich zal verzetten. Toch heb ik het gedurende een week geprobeerd, omdat ik hem uitbesteden zoo vreeselijk vond voor het verwende dier. Echter, 't werd erger, en, in zijn eigen belang, volgde ik toen den raad van den veearts, en vertrouwde hem toe aan een door dezen mij aanbevolen man, - bij wien hij, na ongeveer 4 weken te zijn behandeld, inderdaad volkomen herstelde. De veearts beweerde: In Utrecht, op de veeartsenijschool, hadden ze hem stellig zonder pardon dadelijk afgemaakt, want schurft heet ongeneeslijk, maar U ziet dat het met den noodigen goeden wil, en, als men er bijtijds bij is, nog wel kan herstellen. - ‘Moosje’ heeft nog een paar jaar daarna geleefd, volkomen gezond; hij stierf later aan een acute ingewandsziekte.
Wat nu Uw verontwaardiging aangaat wegens de door Uw veearts begane vergissing, welke veearts schurft constateerde terwijl daarvan geen sprake was zooals in Keulen bleek, vindt gij dit zoo veel erger dan het zich vóórtdurend vergissen van andere doctoren? Ik zou zeggen dat er voor een veearts nog veel meer verontschuldiging bestaat dan voor een menschen-arts, omdat de laatste zijn patiënten kan ondervragen naar hunne verschijnselen en gevoelens, terwijl de eerste geheel en al is aangewezen op zijn eigen diagnose. En, dat weet gij toch immers met mij, dat niets onbetrouwbaarder is dikwijls dan de diagnose van ook den meest-bekenden professor of dokter. Daarom kan ik nog niet dadelijk inzien dat hier sprake is geweest van kwadetrouw en winstbejag zijdens Uw veearts. Natuurlijk, gij kent hem persoonlijk, en kunt dus beter beoordeelen in hoeverre gij reden hebt tot deze beschuldiging dan ik het kan. In het algemeen gesproken echter stel ik zijn vergissing op eenlijn met die van honderd andere artsen, bij menschen en dieren beiden. - Om bij de laatsten te blijven, ik heb een in andere gevallen zeer bekwamen veearts gehad, die onzen Frits voor kinkhoest behandelde, dwong tot eten, enz., totdat hij zóó ziek werd dat ik ten slotte een anderen dokter liet halen, welke laatste inplaats van kinkhoest een maag-aandoening vaststelde, alle voedsel verbood, en hem daardoor ook inderdaad genas. Zoo gaat het zoo dikwijls, ook met ons menschen. Maar ik geef U volkomen toe dat, zoowel waar het de menschen als de dieren geldt, heel dikwijls verregaande onver-