| |
| |
Hoofdartikel
Naar het Oosten van Europa.
(Vervolg van No. 33).
II.
De stad Weenen.
Er zijn vele wegen om naar Weenen te komen; vele niet alleen in dezen zin, dat men door verschillende landen kan gaan, maar vele ook zoo, dat men daarmede Weenen heel anders nadert, naarmate men van dezen of genen weg gebruikt maakt. Wanneer men den weg door Noord-Duitschland neemt, door Saksen en vervolgens door Bohemen gaat, is men vooral in dit laatste land reeds eenigszins afgeweken van het gewone Europeesche karakter en schijnt het binnenkomen in Neder-Oostenrijk een terugkeer tot bekende en vroeger geziene streken. Graat men daarentegen onmiddellijk meer zuidwaarts en van Frankfort door Beieren naar de Keizerstad, dan ziet men haar meer in haar karakter van uiterste bolwerk van het Westen tegen de vlakten van het Oosten, en beschouwt men haar ook het meest in hare historische beteekenis. Men kan dat nog verder uitstrekken door vanuit Beieren een kleinen omtoer te maken door Tyrol en vanuit dit meest geliefde kroonland van Keizer Frans-Jozef, vanuit Ischl of Gastein in dan ietwat noordelijke richting te gaan en zoo Weenen te bereiken. Tenslotte is 't misschien het beste wat men kan doen om door Beieren
| |
| |
den weg te nemen over Passau of Linz, daar scheep te gaan en langs den Donau de Keizerstad te naderen, welke overigens aan de rivier niet het meest schitterend gelegen is. Doch deze vaart, hoezeer ook aantrekkelijk en hoezeer ook aanbevelenswaardig voor een ieder, die het mooiste en het beste van dat zoo weinig bekende Neder-Oostenrijk wil leeren waardeeren, is slechts te doen in den zomer, is al spoedig in den herfst onmogelijk, omdat er dan op dat traject geen booten met eenigszins voldoende snelheid varen.
En toen wij den laatsten keer naar Weenen gingen, was het dan ook per trein, dien wij 's avonds in het oude en nimmer voldoende geprezen Neurenberg hadden bestegen, om er midden in den donkeren nacht mede te gaan langs Regensburg, een aantrekkelijke plaats voor ieder, die van het oude houdt, bekend als de zetel van de door den postdienst rijk geworden prinsen von Thurn und Taxis; langs Passau, waar de Oostenrijksche douane met arendsblikken komt inspecteeren; langs Linz, waar men het werkelijk Neder-Oostenrijk binnengaat. Vanaf Linz slingert de trein zich met tal van groote en kleine bochten, die hem niet zoozeer van den Donau doen afwijken als men geneigd zou zijn te denken, door de vrij dicht met bosschen bezette streek; vooral wanneer men het voorrecht heeft in een laatste compartiment met een raam aan de achterzijde, dat geheel de baan doet overzien, gezeten te zijn, ziet men van dezen aantrekkelijken weg de waarde en is het bovenal een vriendelijk landschap, dat uit geheel dezen weg spreekt. Men vindt er weinig plaatsen van beteekenis; meest zijn het onaanzienlijke, maar daarom niettemin vriendelijk uitziende, dorpjes. St. Valentin is wel het grootste, ook al omdat het 't kruispunt is met den trein naar Budweiss en omdat het overigens tal van uitstapjes veroorlooft in de schluchten en de klammen, welke hier in de omgeving gelegen zijn. Na St. Valentin is het Pochlarn, dat met het door Baedeker natuurlijk vermelde baanrestaurant eenige aandacht vraagt. En dan komt men tot Melk, bekend door het groote Benediktijner stift, waar het riviertje de Melk overschreden wordt en waar de baan zeer nabij den Donau komt, op hetzelfde oogenblik dat men aan den anderen kant het prachtig gelegen slot Artstetten van den troonopvolger Aartshertog Frans Ferdinand ziet liggen. Dan gaat men den niet langen, maar met zeer veel moeite tot stand gekomen Wachberg-tunnel in en geniet daarna wel het mooiste oogenblik van geheel de reis tusschen Linz en Weenen; en van den uitgang van
dezen tunnel tot aan Pulten, vanwaar men snelt naar Leobersdorf midden door het karakteristieke boerenland, heeft men tal van kasteden en overblijfselen van kasteelen, welke er aan herinneren hoe machtig deze streek vroeger is geweest. Het meest imposante van deze alle is waarschijnlijk wel het overigens geheel vervallen slot van Hohenegg; het meest merkwaardige ongetwijfeld Schallaburg, dat een prachtigen hof heeft in renaissance-stijl. Het is een reis, waarbij men zich werkelijk niet behoeft te vervelen en waarbij men alleen reeds aangenaam wordt bezig gehouden door de afwisselende kijkjes, die men op den kronkelenden spoorweg achter zich werpt.
Het kleine Pulten ligt niet meer dan een uur van Weenen verwijderd, doch tal van tunnels, kleine en minder kleine, gaan wij door, alvorens wij in het eigenlijk gebied der onmiddellijke Weensche omgeving komen. Dat bereiken wij eerst, wanneer wij de hoogten van het Wienerwald zien, waar wij ook de bronnen van Weenen vinden. Wij gaan dan langs Purkersdorf, langs Haydedorf, waar niemand minder dan de groote tegenstander van Frederik den Grooten, de ijzeren veldmaarschalk Laudon begraven ligt, langs Huteldorf en langs Penzing, om daarna Schönbrunn aan onze linkerhand te hebben en spoedig te worden opgenomen in de huizenzee van Weenen. Wij komen in Weenen aan het niet meest gunstig gelegen station aan, aan het Westbahnhof, dat ook, wat de entree der stad betreft, niet den besten indruk van Weenen schenkt. Maar tenslotte is Weenen altijd weer Weenen of wij aan dit, dan wel aan dat station aankomen; wij bemerken spoedig dat er een logische gedachtengang is in de behandeling door al degenen, waarmede de reizigers in een vreemde stad in aanraking komen. Het bedrag, waarmede wij onzen witkiel betalen, heeft invloed op diens keuze of hij een rijtuig met een of twee paarden dan wel een taxi voor ons zal bestellen; en het voertuig, waarmede wij voor ons hotel komen, heeft niet minder invloed op de beleefdheid van het daar bedienend personeel. Over het algemeen is het rijden in Weenen met de, zelfs in den winter, geregeld opengehouden rijtuigen met twee paarden, die het op dikke gummibanden over het asphalt voorttrekken met een snelheid, welke slechts door de vurigheid der paarden in Buda-Pest wordt overtroffen, een te groot
| |
| |
genot dan dat men nader erop behoeft aan te dringen om toch vooral een zoodanig rijtuig, en niet een ongelukkig voertuig met één paard, te nemen. Voor Weeners van rang en stand schijnt het eenigszins eene behoefte zich door twee paarden te laten trekken, want men heeft ons meermalen verzekerd dat dit inderdaad gewenscht is, wil men zijn aanzien eenigermate behouden.
In een impressie van Weenen van een toerist, die terecht kon beweren wel wat meer van de wereld gezien te hebben dan zijn eigen stadje op het platteland, doch die nimmer nog het asphalt van de Keizersad onder zijn voeten had gehad, lazen wij eenmaal, dat Weenen zich voor hem in niets anders onderscheidde van andere groote steden dan dat hij er de eigenaardigheid had opgemerkt dat men bij de koffie, die er veel en goed gebruikt wordt, een oneindig aantal glaasjes water krijgt, welke alle door dengeen of degene, die de koffie besteld heeft, ook worden leeggedronken. Inderdaad bestaat dit gebruik, al is het niet van zoodanige grootschen aard, dat men er den indruk van iets bijzonders uit kan afleiden, maar er is toch werkelijk wel meer in Weenen, dat aandacht vraagt en recht heeft op aandacht. Weenen is een groote stad en onderscheidt zich in zooverre niet van andere groote steden dat het wel het meest imponeert door den mooien aanleg zijner straten, door geheel den bouw van de stad. Maar daarin is toch ook iets karakteristieks, dat Weenen dadelijk onderscheidt van Parijs, van Londen en van Berlijn. Van een overdaad van het groote en indrukwekkende dat altijd weer treft in Berlijn, hoezeer men dit nieuwe Parijs ook roemen mag en roemen kan, valt in Weenen niets te bespeuren; het behoort er op deze wijze, en niet anders. Van de dicht opeengedrongen centra die Londen geeft, van de macht van geld en handel en koloniaal bezit die uit geheel deze wereldstad van altijd overwegende beteekenis spreekt, heeft Weenen evenmin iets; van het uiterst smaakvolle elegante, maar tegelijkertijd toch ook wel levenslustig-oppervlakkige dat Parijs kenmerkt in zijne bevolking, maar tegelijkertijd in geheel zijn bouw, heeft Weenen nog minder. Het is de stad van het Wiener Blut; de stad van den schönen blauen Donau, dien men er gansch niet meer ziet en alleen terugvindt in een heel leelijke kanalisatie. Maar Weenen is meer, het is boven alles de Keizerstad. ‘Es gibt nur a
Kaiserstadt,; es gibt nur a Wien,’ aldus het oude wijsje, en inderdaad, een stad als Weenen is er geen tweede, zal er nooit weer komen, maar zal er ook altijd blijven.
Weenen is niet alleen Keizerstad in naam, omdat daar vroeger zetelde de Keizer van het Duitsche Rijk en thans zetelt de Keizer van Oostenrijk, die tegelijk Koning van Hongarije en van Bohemen en Heer van zoovele andere landen van uiteenloopende nationaliteit is, doch Weenen is vooral Keizerstad, omdat het Keizerstad in den loop der eeuwen is geworden en gebleven. Het oudste gedeelte van Weenen vindt men terug in het tegenwoordig eerste kwartier der stad, dat de voorname winkelstraten, de Graben, de Kärntnerstrasse en ook de Heumarkt insluit, en dat als centrum eigenlijk de eerbiedwekkende St. Stephanus heeft. Maar toch is het níet om dit centrum, waarin nog de oudste paleizen teruggevonden worden, dat het nieuwe Weenen zich heeft gegroepeerd. Het is om den Hofburg, het historisch verblijf der Habsburgers, waarvan de ingang zich trouwens onmiddellijk bij de Michaëler Kirche en de Michaëler Platze aan de oude stad aansluit. Als men buiten Weenen denkt aan den Hofburg, dan denkt men aan een paleis, gelijk het Keizerlijk slot in Berlijn, gelijk het Buckingham Palace in Londen, gelijk het Elysée in Parijs, doch dat is de Hofburg niet. Zeker, de Hofburg is de woning van den Keizer, die er overigens zelden vertoeft, vooral in de jaren na den dood van de Keizerin, en die meestal in den vroegen ochtend even uit Schönbrunn per rijtuig daarheen gaat, gelijk wijlen Leopold van Belgie van Laeken naar Brussel ging, en dan schertsend beweerde ‘naar zijn bureau te rijden!’ De Keizer komt er om de staatszaken af te doen, want hij zelf houdt het liefst verblijf op Schönbrunn.
En hij moet daartoe wel in den Hofburg komen. Want de Keizerlijke woning is slechts een betrekkelijk gering onderdeel van het geheele complex der gebouwen, dat met de jaren en de eeuwen is vergroot geworden en dat thans alles omvat wat met de keizerlijke zorgen voor Weenen in betrekking staat. Het Hofburg-theater en de Keizerlijke Opera zijn niet alleen zoo genoemd, omdat zij in de onmiddellijke nabijheid van het Paleis gelegen zijn, doch maken eigenlijk een bepaald deel uit van het keizerlijk verblijf en behooren evengoed tot den Hofburg, worden evengoed keizerlijk geadministrateerd en gecontroleerd en geheel gedreven, als het groote en schit- | |
| |
terende Museum voor kunst en het daartegenover gelegen natuur-historische Museum, welker beide zoo indrukwekkende bouwwerken slechts gescheiden zijn door het plein, dat het groote standbeeld van Maria Theresia bevat. De Hofburg als zoodanig heeft een innerlijken Hofburg en een uitwendigen Hofburg; de eerste natuurlijk uitgeschiedkundig oogpunt het meest interessant en bevattende ook de kostbare geschiedkundige verzamelingen; de laatste omsluitende de meer moderne gebouwen en gewoon opgenomen in het verdere Weenen. De innerlijke Hofburg kent aan beide zijden zijn poorten, zijn groote Franzensplats in het midden, waar overheen de publieke verkeersweg loopt en waar elken dag het aflossen van de wacht tot het meest geliefde schouwspel der Weeners behoort. En als men 's ochtends, in de dagen dat de Keizer op Schönbrunn is, hetzij in den vroegen zomer, hetzij in den laten winter om ongeveer acht uur zich daarheen begeeft, dan kan men met militaire stiptheid bijna op dezelfde minuut het scherp getrappel van twee paarden over het asphalt hooren en in snelle vaart rijdt het Keizerlijk rijtuig, waarin veelal de vorst alleen zit, soms ook met een adjudant, de plaats op, buigt met scherpen draai naar links af en houdt stil voor dat deel van het Paleis, dat het meest gewijde mag heeten en dat slechts voor den
persoon des Keizers bestemd is. Dat is ook het deel met de beroemde officieele trap, welke alleen die leden van het machtige huis der Habsburgers mogen betreden, die geen huwelijk gesloten hebben beneden hun doorluchtigen stand, gelijk er in deze familie zoo vele voorkomen. Dat is de trap, die de gemalin van den tegenwoordigen Kroonprins nog nimmer heeft bestegen, al zal zij dan ook eenmaal Keizerin zijn!
Om den Hofburg heen groepeert zich geheel het verdere Weenen; de weg, die door den Hofburg gaat, in de verbinding tusschen de oude en de nieuwe stad. Op de Michaëler Platze vindt men den hoofdingang tot den Hofburg, die naar een oude kopergravure van Kirschner in de jaren van 1889 tot 1893 is herbouwd geworden, en waarvan alleen het linksche hoekpaviljoen, evenals het andere met een koepel gekroond, nog tot het werkelijk oude deel behoort. Daarin is de winterrijschool ondergebracht en deze is nauw verbonden met de reeds drie en halve eeuw oude Stallburg, waarin niet alleen een prachtige rijschool met Keizerlijke loge is, doch waarin nevens de stallen de bureaux van dit deel der administratie zijn ondergebracht, evenals van den opperkamerheer, van de intendances van Theater en Opera en andere hofkanselarijen. Tusschen de twee paviljoens in is het hoofddeel der façade, een groote hal, welke met een doorsnede van 24 en een hoogte van 34 Meter een schitterenden indruk maakt. Ter linker en ter rechter zijde laat men hier de ingangen voor de bureaux van den opperhofmeester en de appartementen van het keizerlijk gevolg ter zijde, om dan door een veel kleineren ingang te komen tot den innerlijken Hofburg, waarvan de Franzens-Platz, versierd met een standbeeld van Keizer Frans I in zijn gewaad van Roomsch-Keizer, het middelpunt is. Met den rug staat men dan naar de zoogenaamde Reichskanzlei-Trakt, in de achttiende eeuw gebouwd om te dienen tot zetel van den Rijkshofraad, doch die thans de werkelijke woning is van den Keizer, wiens verblijf- en audientie-vertrekken dan ook hier hun opgang hebben. Ter rechterzijde heeft men den dusgenaamden Amalienhof, die gebouwd werd voor de weduwe van Keizer Jozef I en die in het laatst van haar leven Keizerin Elisabeth tot woonplaats diende, terwijl daartegenover weer zich de Leopoldinische-Trakt over eene groote lengte uitstrekt en dat deel geeft, dat Maria Theresia en Jozef II bewoonden en dat omvat de appartementen
van het ceremonieel, de beroemde zalen met gobelins, de Gallerie- en de Neue Saal van geheel moderne inrichting, tenslotte de ridderzaal en en de marmeren zaal, waaraan zich de acht vertrekken van Maria Theresia onmiddellijk aansluiten. Langs denzelfden trap welken men heeft te bestijgen om hier te komen en welke trap geregeld door de gezanten wordt betreden, komt men ook tot drie van de meest waardevolle deelen van den Hofburg, de geestelijke schatkamer, de historische schatkamer en de Hofbibliotheek.
De eerste, die pas in 1910 voor het publiek geopend is, bevat schitterende relequieën van kerkelijken aard, welke tot de twaalfde eeuw teruggaan; de historische schatkamer omsluit de Habsburgsche kroon-insigniën en heeft tal van kostbare voorwerpen, welke de rijke geschiedenis van dit geslacht en van geheel het Roomsche keizerschap schenken kunnen. Men vindt er de dusgenaamde sabel van Karel den Grooten, het aldus vermoede gebedenboek van denzelfden Keizer, de oorspronkelijke ordeteekenen van het Gulden Vlies van Philips van Bourgondie; men vindt er de rijke kroonschatten van den
| |
| |
Oostenrijkschen kroon en de verzameling van diamanten van privaten en nationalen aard, welke hier maar vereenigd kunnen zijn; men vindt er tenslotte, wat misschien wel het meest kostbare relequie is, de zilver vergulde wieg van den lateren hertog van Reichstadt, bekroond door den stoutmoedigen Franschen adelaar. En bij deze beide historische deelen sluit zich aan de Hofbibliotheek, die voor iederen liefhebber van boeken een lust voor de oogen moet zijn. Beter ingerichte en beter voorziene bibliotheek zal in de wereld niet licht gevonden worden naast deze, die ruim een millioen deelen, benevens een 40,000 muzikale werken, 33,000 handschriften, 30,000 autografen en niet minder dan 350,000 koperdrukken omvat. Hier ook maar eene opsomming te geven van de voornaamste der kostbare handschriften, welke er bewaard worden, het zou onmogelijk zijn, maar gezegd mag worden zonder meer, dat al de onderdeelen van deze bibliotheek even goed en even schitterend zijn voorzien. Vooral de autographen-verzameling is het waard, dat men haar aandacht schenkt; de toch werkelijk interessante collectie van het British Museum in Londen is kinderspel bij deze vergeleken! Men is hier in het oudste, hoewel voor een deel gerestaureerde kwartier van den Hofburg, dat tegen de Josephs-Platz begrensd wordt door de zoogenaamde Redoutenzaal, welke ten tijde van de eerste belegering der Turken is gebouwd. De Schweizerhof is hiervan het middelpunt, en het is wel juist hier hoe men kan zien, dat een viertal perioden in geheel den bouw aanwezig zijn, welke zonder eenig systematisch plan zijn uitgevoerd en waaraan ook de tegenwoordige Keizer in hooge mate zijn medewerking heeft gegeven. Zelfs is men thans reeds aan het ontwerpen van een nieuwen uitwendigen Hofburg, die meer intens zich nog aan het moderne Weenen van den grooten Ring zal aansluiten dan tot nu toe het geval was!
HENRI VAN DER MANDERE.
(Wordt vervolgd.)
|
|