U van kracht; het stuit mij namelijk tegen de borst in mijn eigen Blad dergelijke beschouwingen over mij-zelve, juist omdat zij mijn lof bedoelen, op te nemen. Wat mij betreft, laat het gescheld mijnentwege zijn gang gaan! Het deert niet mij maar hen die den laster uitstrooien. Desniettegenstaande heb ik-persoonlijk Uw warm pleidooi met veel dank gelezen, en ik ben ervan overtuigd dat uw woorden: ‘U kunt er uit zien hoe in het noorden nog warme harten voor U kloppen’ waarheid bevatten.
Ik ben wezenlijk zoo blij dat ik U zoo dikwijls tot steun heb kunnen zijn door mijn werk in de Lelie. Inderdaad, het is moeielijk altijd zoo te handelen in het leven, als men 't zou willen. Mij-persoonlijk treft het steeds hoe weinig zin voor rechtvaardigheid en eerlijkheid de meeste menschen hebben, hoe hun leven bestaat in: dat niet durven zeggen, en: dit liever niet ronduit willen bekennen, en: hierover geen oordeel durven uitspreken om dezen niet te beleedigen, en: daarover maar liever willen zwijgen, omdat die het eens kwalijk zou kunnen nemen, als hij 't hoorde. Enz., Enz. Daarin zit 'm ook, denk ik, het gróóte verschil tusschen mij-zelve en de meerderheid van 't menschdom; de diepere oorzaak dat ik ‘niet ben als anderen’ zit daarin dat ik zulk een lafheid en menschenvrees, zulk een oneerlijk transigeeren met de waarheid eenvoudig niet kan begrijpen.
Eerlijkheid en rechtvaardigheid zijn voor mij zulke vanzelf sprekende dingen, dat zij mij geen moeite kosten. En daarentegen zijn die twee eigenschappen voor de meerderheid van 't menschdom iets waarvoor ze bang zijn, en waarmee ze maar liever niets te maken willen hebben. Vandaar al 't konkelen, knoeien, huichelen, waarvan de wereld aan elkaar hangt.
Wat mijn portret aangaat, er zijn er verscheidene van mij; en van veel lateren tijd dan het door U bedoelde; ik moet dezer dagen, juist voor zulk een doel als gij bedoelt, een nieuw laten maken, dat daardoor dus komt onder de oogen van het publiek. Mijne portretten echter gelijken gewoonlijk niet zeer goed.
Ik geloof dat het de wensch is van vele jonge meisjes om ‘schrijfster’ te worden. Het is de mijne echter nooit geweest. Toen ik, heel jong, een eersteling zag aangenomen door ‘Nederland’ was mij dat juist een reden om niet door te gaan, en ik heb de pen eerst weer opgevat toen de omstandigheden mij er toe dwongen. Mij dunkt, nu gij zooveel ouder zijt, en intusschen gehuwd, zult gij ook een anderen kijk hebben op die illusie uwer jeugd dan toenmaals. Dat er overigens in Uw werk aanleg schuilt heb ik U indertijd reeds geschreven, en de aanname van Uw stuk door die vereeniging bewijst wèl, dat ik daarin gelijk heb gehad. Het zal U zeker een groote voldoening zijn; ik beken dat het mij-zelve een voldoening was toen ik het las, omdat er uit blijkt hoe ik juist zag in mijn toenmalig oordeel.
Ik vind het lief-gevoeld van U dat gij mijn volledig herstel hebt willen afwachten alvorens mij te schrijven. Echter, nu ik weer geheel gezond ben moet gij U nooit laten weerhouden door de gedachte dat hetgeen gij te schrijven hebt in mijn oogen niet belangrijk genoeg zoude zijn. Dit is een dwaling. Ik vind het gezellig met mijne correspondenten voeling te houden, van hun doen en laten op de hoogte te blijven, en ook, 't is zoo dikwijls dat een enkele op- of aanmerking - waarbij zij zelven zich misschien niets bijzonders dachten - mij treft, of een bijzondere beteekenis voor mij heeft, evengoed als omgekeerd het een of ander in mijn artikelen of in de correspondentie nu dezen dan genen treft of helpt, zonder dat ik het vooruit vermoeden kon.
't Geen gij mij vertelt van die rheumatische ziekte van Uw jongen herinnert mij aan de wijze van behandeling, die ik moest ondergaan, toen ik voor de eerste maal die ongesteldheid kreeg in Indië. Het heeft mij toen niets geholpen, en gij begrijpt hoe dubbel onaangenaam die methode was in een heet klimaat, zoodat de dokter dan ook, noodgedrongen, ten slotte zijn toevlucht moest nemen tot groote hoeveelheden salycil. Dat dit op den duur het hart zou benadeelen, heeft hij er eerlijk bijgezegd, maar hij had ten einde raad geen andere keuze meer. - Hoe aandoenlijk van die poes! Ja zeker, Uw jongen heeft goed-opgemerkt, want, daarvan ben ik overtuigd, dat onze huisdieren 't ons aanzien, als wij bedroefd zijn of pijn hebben. Onze Frits, die reeds menige ziekte van mij medemaakte, kan b.v. met een wezenlijk-roerend-angstige en meewarige uitdrukking in zijn oogen naar mij kijken, zoodra hij denkt dat ik mij niet wel voel. En ik vergeet nooit hoe woest hij werd op onze Marie, toen zij hem eens, terwijl ik een heftige benauwdheid had van mijn hart, uit de kamer wilde brengen. Hij had zich tegen mij aangenesteld, doodstil, en, toen Marie hem opnam, beet hij naar haar, met een blik in zijn oogen alsof hij zeggen wilde: Ik wil erbij blijven. - Anders doet hij dat nooit, bijten! Van Uw jongen houd ik, omdat hij zoo lief is voor die poes. Dat bewijst dat hij een gevoelige natuur heeft.
Ja, ondanks mijn niet sterke gezondheid, kan ik heel veel en heel vlug werken, - omdat mijn hoofd nooit moe is. Indien ik niet zulk een sterk hoofd had, dan zou ik, denk ik, niet in staat zijn zulk een menagerie om mij heen te hebben als wij in ons klein huisje er op nahouden. Reeds 't schreeuwen van de papagaai en 't blaffen tegen hem van Benjamin vormen op zichzelf al een ware ketelmuziek. Daardoor, doordat mijn hoofd nooit moe is, kan ik desnoods steeds heel gemakkelijk te bed liggen werken.
En nu, nogmaals, indien gij lust hebt mij te schrijven, - b.v. zou het mij zeer interesseeren te vernemen hoe het met Uw stuk is gegaan na de opvoering, - dan hoop ik dat gij het steeds met alle mogelijke vrijmoedigheid en gerustheid doen zult. Nogmaals hartelijk dank.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting Red: Ged.