De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuis behooren. Chr. H. - Gij geeft geen pseudoniem op, maar zult U-zelf, hoop ik, wèl herkennen in dit antwoord. In de eerste plaats dank ik U recht hartelijk voor Uw vriendelijke woorden en gelukwenschen naar aanleiding van mijn lange ziekte buitenslands; in de tweede plaats heb ik U bovendien oprecht te danken voor Uw mij toegezonden, voor de Lelie bestemd artikel, naar aanleiding van het R.K. geschrijf. Ik waardeer Uw bedoeling van aldus mijn partij te trekken ten zeerste, maar ik vind het beneden mij en de Lelie om dáárop in te gaan, waar het dergelijk schelden en lasteren betreft, als het door U aangehaalde stuk. Laster heb ik altijd beneden mij gevonden; die onteert niet mij, maar de verspreiders ervan. En, komt hij van ‘christelijke’ zijde, onverschillig of het van chr: historische of R.K., of van welke soort ‘christelijkheid’ ook is, dan veroordeelt hij, dóór die zoogenaamde ‘christelijke’ belijdenis, den bedrijvers van het kwaad in dubbele mate. Nogmaals, hartelijk dank. A.I.G. - Hartelijk geluk gewenscht met de hier gevonden aankondiging. Zoo is dan alles nu weer zonneschijn, na zoo langen tijd van schaduw. Ik verheug er mij van harte in. Salome. - Ik heb bij mijn thuiskomst Uw briefje en bijgaand artikel gevonden, en het laatste, dat ik met groote instemming las, terstond naar de drukkerij opgezonden.Ga naar voetnoot*) Maar, weet ge wat ik betreur? Dat gij Uw naam niet hebt gezet onder Uw protest. Gelooft gij-zelve niet met mij, dat er van zoo'n artikel zooveel méér kracht uitgaat - in de eerste plaats onder Uw eigen bekenden-kring, - wanneer gij-zelve den moed hebt uit te komen voor Uw overtuigìng, | |
[pagina 398]
| |
dan wanneer een naamloos persoon zoo iets zegt? Gij ziet, ik wil Uw artikel ook onder pseudoniem graag plaatsen, maar, waar gij voor 't vervolg meerdere artikelen aankondigt, wil ik U er op attent maken, dat de moed der eigen-overtuiging, door het eigen-naam-durven-noemen, m.i. juist bij zulke onderwerpen als het hier door U behandelde vaak veel grootere waarde bijzet aan den inhoud van het stuk. Zeker, er zullen er óók wel zijn, die U uitlachen, of 't niet met U eens zijn, maar.... een artikel waarmede iedereen 't ééns is, dat is gewoonlijk zóó onbeduidend, dat het evengoed in de prullemand had kunnen gaan. Waar het geldt voor 't verdrukte partij openlijk te trekken, daar is het héérlijk daarvoor óók smaad te moeten lijden, - een smaad die niet ons, die partij trekken vóor, maar alleen de laffe tegenstanders-zelf, onteert en naar beneden trekt. M.L.B. te H. - Twee brieven heb ik hier gevonden van U. Een ouderen, van vroegeren datum, èn Uw boekgeschenk, ontving ik nog in Bad-Nauheim; ware mijn ziekte er toen niet kort daarop tusschen gekomen, gij zoudt natuurlijk reeds lang zijn bedankt door mij voor de toezending van dat boek. Maar gij hebt nu intusschen zelf gelezen hoe ik vele weken lang niet in staat was, door mijn zeer ernstige ongesteldheid, om de redactie te voeren. Ziedaar dus de reden van mijn schijnbare onbeleefdheid. Ik begin nu maar eerst met Uw twee hier door mij gevonden brieven te beantwoorden, en geef dan later nog dien ouderen een beurt, zoodra ik het daarbij gezonden boek heb gelezen. Want daarvan is natuurlijk ook niets gekomen tot hiertoe. Overigens vergist gij U in de veronderstelling, dat ik altijd ‘omgaand’ beantwoord per corr:. Wel heb ik dat zooveel mogelijk betracht, maar de corr: is zoo overstelpend-druk, de plaatsruimte in de Lelie, daar er zooveel actueele stukken dikwijls zijn, waarvan de plaatsing niet kan worden uitgesteld, zoo beperkt, dat ik niet altijd in staat ben aan mijn wensch in dezen gevolg te geven, zoodat de corr: zich telkens, vóór ik 't kan verhinderen, toch weer ophoopt. Gij schrijft over 't Roode Kruis en de Hooge Autoriteit die bij 't vertrek dier ambulance aanwezig was. Ja, gij zult reeds in een der vorige Lelies hebben gelezen dat ik-ook mij aan die pralerij erger, liever-gezegd er om lach, want dat laatste is eigenlijk verstandiger. Daarvoor moet men m.i. bij ons in het democratisch en vrijzinnig Nederland zijn, om zóóveel aanbidders van groote-lui te zien kruipen en buigen, als hier steeds 't geval is bij al dergelijke gelegenheden. In alle groote landen zijn de ambulances zonder eenigen ophef, en zonder eenig cachet van grootdoenerij op zich te drukken, ten spoedigste vertrokken. Alleen ten onzent moet er aldoor ge-afscheid, gebidstond, aan het station uitgeleide gedaan worden, enz., enz. Waardoor wij als èchte Hollanders, 't láátst van allen arriveerden. Zoo straalt op elk der Hollandsche Krämer-Seelen, - zooals de duitschers ons noemen - ten minste een afschijntje néér van ‘vorstengunst’. En, gelijk gij terecht zegt, dat gaat dan den volgenden dag weer prettig op de jacht, en doodt zoo en zooveel opgejaagde dieren;... uit louter moordzucht. Neen, noem dat toch niet eenmaal: ‘op de jacht gaan.’ Want het jagersgenot, het rondzwerven in veld en bosch om het wild op te sporen, die éénige verontschuldiging, zij bestaat niet eenmaal in dit geval. In dit geval worden de wilde zwijnen opzettelijk, voor de moord-begeerte, geteeld en aangekweekt, en dan opgejaagd, om door ‘'t hooge gezelschap’ op die wijze weerloos afgemaakt te worden. Dat is een ‘vermaak’ - waarvoor ik 't rèchte woord hier niet zal neerschrijven, maar waarmede het stichten van Roode-Kruis-vereenigingen inderdaad, zooals gij terecht schrijft, in afschuwelijken tweestrijd is; gij hebt daarin volmaakt gelijk, en ik druk U in gedachten warm de hand voor Uw woorden. Gij schrijft in dezen zelfden brief over die dame, die honden tentoonstelt, naar aanleiding van een daarover indertijd in de Lelie opgenomen ingez: stuk. Natuurlijk, indien gij haar persoonlijk kent, en weet dat zij houdt van hare honden, dan zijt gij bevoegd tot oordeelen. Maar ik voor mij ben altijd wat twijfelziek, waar het menschen betreft, wier hondenliefde zich uit in het hen tentoonstellen; omdat m.i. daaruit spreekt een groote mate van ijdelheid en van zucht naar pronken met raszuivere exemplaren, waarvan de dieren-zelf het slachtoffer zijn. M.i. zijn er onder de zoogenaamde dierenliefhebbers velen van dit ijdele zelfzuchtige soort, die, als het er op aankomt iets voor hen over te hebben, blijken alleen aan eigen praalzucht, om een waardevollen hond te bezitten, te hebben gedacht, en voor wien de quaestie ras veel meer beteekent dan de trouw of de liefde van het dier, of zijn goed en prettig leven om zijns zelfs wil. Gij-zelf hebt mij indertijd zoo heerlijk geschreven over Uw eigen hond, dat ik weet hoe gij in dit opzicht denkt en voelt. En het is ook zoo waar wat gij nu weer schrijft: ‘van de liefde van je hond kan je altijd zeker zijn, terwijl er, wat de menschen aangaat, zelfs al heb je elkaar heel lief. zoo licht dingen van buiten af kunnen komen waar tegenover je machteloos staat.’ - Inderdaad, dat heb-ik-zelve ook wel eens ondervonden; een mensch is in al die opzichten van vriendschap en liefde wankelbaar en onbetrouwbaar dikwijls, waar een hond integendeel aan je blijft hangen, in lijden en in nood even trouw en eerlijk als in voorspoed dagen. Zoo dikwijls heb ik dat dezen zomer weer ook gedacht, toen onze Benjamin niet anders meer dan heel even in de kamer mocht komen, omdat ik te zwak was om hem of Frits om mij heen te verdragen. Frits is altijd bedaarder dan Bennie, maar deze laatste is en blijft nu eenmaal zoo'n levendig en opgewonden kereltje. En toch was het als verstond hij toen heel goed, dat hij niet uit willekeur, maar om een ernstige reden werd ter zijde gehouden. Zijn lieve, trouwe oogen zagen mij zoo vragendwijs aan, terwijl hij dood-stil wachtte totdat Marie hem weer kon meenemen, als zij weer gelegenheid had om op hem te passen. En er is ook geen quaestie van, dat zoo iets, - dat je hun immers niet kunt uitleggen - hen daardoor vervreemdt van je. Integendeel, zij zijn dadelijk weer even lief en blij en teeder als altijd, nu zij mij weer terug hebben. Dat stukje: ‘Slechts 't huwelijk geeft geluk’ was, als ik mij niet vergis, vertaald. Dat van mijn eigen hand: ‘Waardeer wat gij hebt,’ schreef ik toen ik nog weinig vermoedde hoe | |
[pagina 399]
| |
ik-zelve spoedig daarna een zóó grooten lijdenstijd zou tegemoet gaan. Gij vraagt mij of ik den wonderdokter de Haas ken. Neen. Ik heb echter veel over hem hooren vertellen, ook door familie-leden van mij. Ik zie niet in waarom een ‘wonderdokter’ niet evengoed iets zou mogen weten van medicijnen dan een gestudeerden arts. Ervaring is in zake geneesmiddelen soms nog méér waard dan theorie. En nu moet ik U danken, heel, heel hartelijk danken, voor Uw vriendelijke woorden van verwelkoming bij mijn herstel en terugkeer in den Haag. Ziet gij, zulk een warme, hartelijke toon doet iemand zoo goed, en geeft lust zich opnieuw aan den arbeid te wijden. Ik meest glimlachen om Uw dichtelijke toespeling op hartkwalen, die ik ànderen veroorzaak. Het is zeer vleiend door U uitgedrukt op die manier. - Nietwaar, gewrichtsrheumatiek is een ellendige ziekte, en eene waarop ons klimaat al hèèl nadeelig werkt. Dáárover althans zijn alle geleerde heeren het eens, die mij behandeld hebben dezen zomer. Want - dit in antwoord op uw vraag - ik heb die ziekte, waaraan ik als heel jong meisje ook reeds ernstig geleden heb, in Nauheim in zeer hevige mate gekregen, met zeer hooge koortsen ten slotte, en levensgevaarlijke hartzwakten en hartbenauwdheden. Hartelijk dank nogmaals voor Uw belangstelling. Ik hoop nu maar, dat Uw medelezer U spoedig de Lelie opzendt, en verheug er mij in, dat gij haar weldra terstond na haar verschijnen leest, door Uw eigen abonnement. ‘Marie. - Ik herinner mij zeer goed dat gij vóór mijn ziekte een gedicht inzondt, en dat ik later weer een kaart van U ontving, waarin gij een andere onderteekening daaronder wenschtet, bij eventueele opname. In de eerste plaats kan ik onmogelijk met al dergelijke verzoeken, naderhand gedaan, rekening houden, in de tweede plaats spreekt het, bij mijn daarop gevolgd zijnde lange ziekte, vanzelven, dat ik U tot hiertoe geen bericht gaf, omdat ik immers, dóór die ziekte, de geheele correspondentie heb moeten staken. Gelieve dus s.v.p. geduld te hebben. Tip. - Voor de briefkaart bij mijn thuiskomst gevonden, en de daarop uitgesproken goede wenschen, dank ik U recht hartelijk. Hondenvriend Purmerend. - Hartelijk dank. Maar... waarom anonym? Mevr. C. de Zw. - P. te S. (Ned.-Indië). - Toen ik bij mijn thuiskomst hier ter stede Uw brief vond, vond ik tegelijk onder de overige correspondentie een anderen van Uw zuster, die mij meldde, dat zij reeds was geslaagd. Daarmede vervalt dus de reden van Uw schrijven. Intusschen deel ik U mede dat ik steeds gaarne bereid ben U van dienst te zijn waar ik kan. Mevr. E. van B. te B. - Hartelijk dank voor Uw lief schrijven. Ja, ik heb een zeer ernstige ziekte achter mij, en zal dezen zomer en herfst niet rekenen onder mijn aangenaamste levensherinneringen; ofschoon, zij hebben mij, dóór den tegenspoed, ook de bewijzen gebracht van veel liefde en goedheid en hartelijkheid, zoowel van persoonlijke vrienden als van mij-persoonlijk onbekenden, in allerlei opzichten.Ga naar voetnoot*) Mevr. C. H F.W. - de C. te Rotterdam. - Gij hebt omtrent Uw novelle ‘Mary Charfield’ uitvoerig antwoord ontvangen, lang vóór mijn ziekte, per correspondentie-rubriek. Aan U werd daarin o a. uitdrukkelijk verzocht mij te willen meedeelen, of gij het goedvondt dat het stuk werd opgenomen als feuilleton. Daar gij niets van U liet hooren, heb ik Uw stilzwijgen, na ruim twee maanden wachten, als een toestemming beschouwd. Thans, nu het feuilleton reeds lang is verschenen, komt gij nog naïef informeeren naar mijn oordeel over de al- of niet-aanname ervan. Uit een en ander blijkt dus dat gij geen abonnée noch lezeres zijt. Dus is het niet mijne schuld, maar alleen Uw eigene, dat gij nog steeds in het onzekere verkeert omtrent het lot van ‘Mary Charfield’.
Iras. - Gelieve s.v.p. mijn antwoord aan Marie te lezen. Ook voor U geldt in hoofdzaak 't zelfde.
B.K. - Zoodra ik daartoe den tijd heb zal ik Uw indertijd geweigerd stukje opzoeken voor U, en het U terugzenden. Gij moogt zeer zeker een gedichtje inzenden ter beoordeeling. Hartelijk gegroet.
E.A.B. te U. - Zooals gij ziet tracht ik U omgaand aan de beurt te doen komen, om U mijn goeden wil te toonen in het raadgeven. In Uw geval echter is dat voor mij heel moeielijk, waar gij mij in 't geheel niet opgeeft wáártoe gij eigenlijk 't meest geschikt zoudt zijn. 't Weinige wat gij daaromtrent meldt is, dat gij de zorg voor een huishouden op U zoudt willen nemen, maar, zooals gij reeds hebt ondervonden, door Uw niet met succes bekroonde advertenties, betrekkingen van dien aard zijn niet heel gemakkelijk te vinden, vooral voor iemand van Uw nog betrekkelijk jeugdigen leeftijd. Waar gij schrijft tot de doopsgezinde gemeente te behooren, die, meen ik, rijk is, rees in mij de vraag, of de dominee van Uw kerkgenootschap U niet kan recommandeeren, 't zij persoonlijk, 't zij door ambtsbroeders, bij rijke gemeenteleden van hem elders, die een juffr. van gezelschap, kinderjuffr., of zoo iets zoeken. Ook schijnt mij voor iemand, die een huishouden verstáàt te doen, een betrekking in een of ander liefdadige inrichting altijd nog een wenschelijke oplossing; ik bedoel als directrice, onder-directrice voor 't linnengoed en de wasch, of zoo iets. Indien gij mij wat méér vertèlt van Uw bekwaamheden en neigingen, dan zou ik U misschien beter kunnen raden. In Uw toestand mij verplaatsen kan ik mij zeer goed. Wees dáárvan overtuigd. En daarom wil ik U ook graag helpen, indien ik maar wist hòe. - Vriendelijk dank voor Uw lieve woorden, naar aanleiding van het verstoken zijn gebleven van werk van mijn hand in de Lelie.
Frederica. - Ik begin met U hartelijk dank te zeggen voor Uw vertrouwen, en, in de tweede plaats, zou ik U wel dadelijk en, dat vóór alles, willen toeroepen: Gij maakt U-zelve onnoodige zorgen, lieve Frederica, want gij kwelt U met een overdreven voorstelling van ‘ontwikkeling.’ - Om U de waarheid te zeggen, ik kreeg zoo den indruk, toen ik Uw schrijven las, dat vrouwelijke jaloezie op Uw goed-voorkomen U 't | |
[pagina 400]
| |
slachtoffer maakt van in dit opzicht op U naijverige dames, die U nu trachten te overbluffen door hare quasi ‘ontwikkelde’ gesprekken. Eerlijk gezegd, de ‘ontwikkelde’ gesprekken van avondjes en van gezelschappen zijn namelijk zóó verschrikkelijk oppervlakkig, dat iedereen, die een beetje gezond verstand heeft, zich daar weet dóór te slaan. Wat gij echter bezit, is iets dat veel meer wordt gewaardeerd tenminste door de mannelijke aanwezigen, ik bedoel Uw goed-uiterlijk. Indien gij, zonder gek-coquet te doen, van dit voorrecht van Uw uiterlijk schoon profiteert, en overigens U-zelve natuurlijk en gewoon gedraagt zonder eenig pogen van op de hoogte te willen schijnen van dingen, waarvan gij in werkelijkheid niet weet, dan zult gij veel meer een àparte karaktervolle persoonlijkheid zijn, dan wanneer gij, door lesnemen en door een gedwongen en U-zelven onbegrijpelijke lectuur, Uw hersenen gaat volstoppen met voor U onverstaanbare kost. - Ik heb zoo iemand gekend, uit eigen aanschouwen, een allerliefste vrouw overigens, maar die zich verbeeldde dat ze altijd over het nieuwste modeboek, en den nieuwsten modegodsdienst, en de nieuwste kunstdoenerij hier in den Haag moest kunnen meespreken, nu zij hier kwam te wonen ineens. Gevolg: een zichzelve onnatuurlijk inspannen, waardoor haar conversatie iets onbeschrijflijk-vermoeiends en aangeleerds kreeg, dat voortdurend verried, hoe zij slechts napraatte wat zij in deze recensie had gelezen, uit die courant had opgevangen, van dien bekenden meneer of deze feministische mevrouw als de hoogste wijsheid zich had laten vóórzeggen. Nooit een eigen meening, altijd: ‘Die zegt’, ‘Daar heb ik gelezen dat’, ‘Op die lezing heb ik gehoord hoe’ - Enz., enz. - Ten slotte, waar zij overigens sympathiek aandeed, lachte men haar achter haar rug uit, om haar zoo zichtbaar geforceerd ‘ontwikkeld’ willen heeten. Les-nemen? Maar, lieve Frederica, waarin? Inderdaad, ik-ook zou dat in Uw geval ‘idioot’ vinden, evengoed als die ander U zoo vindt, dien gij mij noemt - Neen, indien gij iets niet begrijpt uit de courant, praat er dan niet over mede, zeg veel liever kalm-weg: Dit of dat begrijp ik niet. Zoo'n eerlijk antwoord is reeds een bewijs van ontwikkeling, van die ware ontwikkeling namelijk, die getuigt van eigen-karakter, eigen persoonlijkheid. Zoo gij met menschen verkeert, die op 't eene of andere punt speciale neigingen hebben, b.v. op literair gebied of op dat van muziek, dan kunt gij natuurlijk trachten U, zooveel in Uw vermogen staat, van hun smaken op de hoogte te stellen. Maar, alweer niet méér dan Uw eigen begripsvermogen toelaat. Ik bedoel hiermede dat gij b.v., als gij van lezen houdt, in 't eerste geval kunt trachten de boeken te lezen waarover rondom U wordt geredeneerd, en er een eigen oordeel over te vormen. Houdt gij echter niet van lezen, dan doet gij veel verstandiger Uw smaak niet te forceeren, en eerlijk te zeggen: Ik houd niet van lectuur. Dat doe ik b.v. op het punt muziek. Ik ben niet muzikaal genoeg om zware muziek te kunnen bevatten, en ik zeg dat ronduit wanneer ik met èchte muziekliefhebbers in aanraking ben. Ik erken ook volmondig dat ik slechts bij uitzondering naar die enkele opera's ga, zooals Tannhäuser, die mij genot geven; omdat ik, in 't algemeen genomen, niet houd van opera's, en ik kom er rond voor uit dat ik mij bij iets zóó zwaars als b.v. Tristan und Isolde afschuwelijk verveel, en er naar zit te snakken dat Tristan zich eindelijk heeft doodgezongen. Eindelijk! Goddank! Voor muziekkenners is zoo iets heiligschennis. Maar ik voor mij zeg liever eerlijk de waarheid, die namelijk, dat ik Tristan und Isolde voor mij te zwaar vind, dan afgezaagde critiek-phrases na te bouwen, van ‘Goddelijk’ - ‘Onvergelijkelijk’, enz. enz. En nu, lieve Frederica, eindig ik zooals ik begon: gij zijt m.i. 't slachtoffer van dames-jaloezie op U. Nu gij er goed uitziet, nu wil men U onzeker van U zelve maken, door U aan Uw eigen ‘ontwikkeling’ te laten twijfelen. Ik zou wel eens willen hooren achter de schermen hoe ècht de ‘ontwikkeling’ is van die der andere aanwezigen? Er zijn zoo heel weinig menschen ècht-ontwikkeld, in groote en kleine steden beide. En wat is bovendien onbeduidender en geestdoodender dan gezelschaps-conversatie over ‘kunst’ en ‘literatuur’ enz, enz.! Iemand die er goed uitziet, Uw leeftijd heeft, en beschikt over een natuurlijk gezond verstand, kan zich heusch heel gemakkelijk in alles van dien aard er doorheenslaan, indien zij maar vermijdt flaters te maken door iets anders te willen schijnen dan zij is. Juist in die fout echter zoudt gij vervallen, indien gij nu nog U-zelve gingt forceeren tot ‘lesnemen’, en tot ‘ontwikkeling’. - Voor Uw vriendelijke wenschen aan 't slot van Uw brief dank ik U hartelijk. Ik kan in zooverre niet beter worden, daar dit bij mijn hart-toestand is uitgesloten. Dezen zomer echter had ik een acute rheumatische ziekte met hooge koortsen en levensgevaarlijke hartzwakten; dat alles is nu natuurlijk geweken. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Tip. - Benjamin en Frits danken U rècht hartelijk voor het welkome St: Nicolaas-geschenk! Zij zouden 't U wel per briefje hebben gedaan, maar ik weet Uw juist adres niet. Onnoodig te zeggen, dat gij er mij evenveel genoegen mee deedt, als mijn hondenjongens. Hartelijk dank nogmaals! Mevr. van der M. - Voor alle zekerheid - want ik hoop dat U vóór a.s. Woensdag mijn particulier schrijven zult hebben ontvangen - dank ik U óók langs dezen weg voor die beelderige bloemen-verrassing. Gij hebt wèl mijn smaak getroffen in kleur en vorm van het potje, en ook de tint der anjelieren doet zoo warm aan tegen dat mat-blauw. Maar bovenal dank ik U en Uwen man voor Uw lieve attentie, die erin lag opgesloten, en waarvoor ik innig gevoelig ben. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|