| |
Overzicht van de week.
I.
Wat den man tot eer strekt.
Opgedragen aan Een die gráág voor zijn pleizier wilde zwijnen doodt' - - -
't Bekende, overal ter wereld veel-gelezen fransche Tijdschrift Femina, dat er roem op draagt òòk in handen van vele vorstelijke personen te komen - bood het ons niet menigmaal een interview met de een of andere vorstin, die dan bij zulk een gelegenheid den journalist, welke haar namens Femina bezocht, als compliment meedeelde, hoe zij dit welverzorgde, en voor geen onkosten terugdeinzende tijdschrift steeds met belangstelling leest in hoogst eigen persoon, - Femina schenkt ons ook dit jaar, evenals bij elk Kerstfeest, een zeer rijkversierd en door bekende fransche auteurs, als b.v. Jules Claretie, met bijschriften voorzien ‘Noël’-nommer. Er is onder de daarin opgenomen verhalen een - van Paul Reboux - dat ik al dengenen, die gedachtenloos het afschuwelijk jachtvermaak genieten, en er niets in vinden wanneer de couranten melden: de Prins heeft zoo en zooveel wilde zwijnen gedood, ter lezing en overdenking aanbeveel.
‘Monsieur Massacrant’, - aldus is deze van zoo waarachtig gevoel getuigende schets getiteld. Monsieur Massacrant - een plaat, hem als jager voorstellend, vergezelt de novelle met het onderschrift: ‘Qu'il était beau, lorsqu'il partait pour la chasse’ - kent in zijn bureau-leven, van dag aan dag op een ministerie werkend ambtenaar, slechts één passie: die van de jacht. Hij wordt Zaterdagochtends reeds onrustig als hij denkt aan den avond, die hem zijn vrijheid zal hergeven voor een ganschen langen Zondag van jachtgenot. Met een paar vrienden heeft hij in de nabijheid van Parijs een jachtterrein gepacht; vrouw noch kinderen binden hem aan een thuis; voor hem bestaat geen grooter levensvreugde dan het, bij welk weder ook, door velden en bosschen omdwalen, om zich te verlustigen aan het opjagen en doodschieten van 't wild, en dan des avonds, bij een lekkeren maaltijd, met zijn vrienden zich te verdiepen in de jachtavonturen van den achter hem liggenden dag.
Totdat opeens hem een onverwachte erfenis te beurt valt, welke hem maakt tot rijkgrondbezitter, eigenaar van een groot landgoed, met daarbij behoorend jachtterrein, ginds in de provincie, ver van Parijs.
Slechts één kleine schaduw verduistert het felle licht van de gelukszon, die hierdoor den zoo onverwacht-vrij-geworden ambtenaar beschijnt: - de jachttijd is juist voorbij. Hij zal dus nog eenige maanden lang moeten wachten, eer zijn levenswensch, van zich de geheele week dóór aan de jacht kunnen wijden, in vervulling geraakt.
Wat nood! Monsieur Massacrant doet, zooals hier in ons land is geschied met de wilde zwijnen, - zooals bij elke vorstelijke jacht gebruikelijk is, - zooals b.v. die Silezische landeigenaar handelde toen hij Keizer Wilhelm bij zich op visite kreeg, en daarvoor extra 500 fazanten aanschafte, opdat zijn Keizerlijke bezoeker deze arme dieren alsdan zou kunnen moorden ‘op de jacht’, zonder als het ware hen te kunnen missen bij een zoo groot aantal, - hij gebruikt die lange maanden van tot niets doen veroordeeld zijn om zijn jachtterrein op alle mogelijke wijzen te bevolken. Onder de kundige leiding van den jachtopziener gelukt dat ook uitnemend. Allerlei jonge dieren worden aangekweekt, aangekocht; - 't belooft een uitstekend jacht-seizoen straks te zullen worden.
- - - Maar dan! Paul Reboux heeft hier met meesterhand getoond wáár, ook bij den man, het wezenlijke echte gevoel voor den dag komt. Dan, van lieverlede, ontdekt Monsieur Massacrant hoe de stilte en de eenzaamheid der natuur hem van lieverlede leerden diezelfde dieren, die hij eens gedachtenloos doodde, lief te hebben. Bij zijn omzwervingen over zijn terrein heeft hij de taal van de schepping, die tot hiertoe voor
| |
| |
hem een gesloten boek was, verstaan. De nachtegaal, welke des avonds zingt, brengt hem de tranen in de oogen; overal om hem heen ontwaakt het nieuwe leven, óók in die blijde dierenwereld, door hem expresselijk aangekweekt om haar straks wreed te gaan uitmoorden. Monsieur Massacrant begrijpt voor 't eerst van zijn leven dat het niet ‘manlijk’, noch ‘edel’, noch ‘aristocratisch’ is een lafhartig vermaak te scheppen in het opzettelijk martelen, door hen doodsangst aan te jagen bij het vervolgen der honden, en verwonden en dooden van onschuldige, daartoe opzettelijk aangekweekte, weerlooze beesten. Monsieur Massacrant scháámt zich. En, als de dag van de opening der jacht komt, dan zorgt hij ten slotte dat zijn daartoe expresselijk door hem bestelde drijvers het wild niet opjagen ten bate zijner overgekomen Parijsche jachtvrienden, maar het vóóraf verjagen uit hun bereik, en in veiligheid brengen. -
Straks zullen de Kerstklokken luiden. Dan is het ook Kerstfeest voor onze Koninklijke familie, want, in 't bijzonder sinds we een duitschen Prins-Gemaal bezitten, wordt ten Hove het Kerstfeest in hooge eere gehouden. En dan zal er ook gezongen worden van: Vrede op aarde, en het Vorstelijk echtpaar zal naar de een of andere godsdienst-oefening gaan, en er worden toegesproken en worden gecomplimenteerd door een buigenden, zich hoog-vereerd voelenden Evangelie-Dienaar.
Maar, wie zal den moed hebben dan onder de Kerstgeschenken óók dit Femina-Kerstnommer te schuiven, en het jacht-artikel erin van Paul Reboux aan te strepen met groote roode potlood-strepen.?
En, welke Evangelie-dienaar zal straks in de kerk het Vorstelijk bezoek durven toeroepen, dat noch Roode Kruis-uitzendingen, noch Vrede op aarde-gezangen kunnen goedmaken voor Gods-oog het vrijwillig, zonder eenige reden hoegenaamd, dooden van weerlooze, opzettelijk daartoe bestemde dieren, - die immers ook zijn ‘schepselen Gods!’
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Oorlogs-berichten.
De Koning van Servië is ziek na den oorlog; zijn oudste zoon, de veelbesproken prins Georg, die afstand deed, is het óók, en de tegenwoordige kroonprins Alexander insgelijks. Zoo iets doet je hart nog eens goed, geeft je een gevoel dat er nog zoo iets bestaat zoo nu en dan, dat lijkt op vergelding
- Jammer maar dat ze onze ambulances niet schijnen van noode te hebben om hen te verplegen! De leiders daarvan weten ten minste voor alles tijd te vinden, behalve tot datgene waarvoor zij zijn uitgegaan.... zieken-verzorgen en -helpen. De couranten wemelen van hun zoutelooze briefjes over zeeziekerig heid en vereerende ontvangsten, doorspekt met naïeve bekentenissen dat ze eigenlijk nog geen werk hebben kunnen vinden.... omdat niemand is gediend van hun hulp. - En daarvoor, voor zulk nutteloos, dwaas gedoe, wordt ondertusschen het geld met hoopen bij elkaar gebrachtGa naar voetnoot1), en met groot reclame-geschreeuw uitgegeven! - Is het niet volkomen juist gezien, wat dezer dagen - ik méén de Standaard - opmerkte, dat men toch in elk geval wijzer zou handelen door van te voren zich te verzekeren wáár, en òf hulp gewenscht is, alvorens dergelijke kostbare ambulances-genoegens (dit woord is van mij) zich te veroorloven.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Express de Genève.
Iemand heeft mij (waarom anonym?) 'n paar nommers toegezonden van de Express
| |
| |
de Genève, met een rood-aangestreept hoofdartikel: ‘L'autre cloche’, welk artikel met warmte en klem betuigt, dat den Turken wordt onrecht aangedaan, dat zij ons medelijden verdienen, en eindigt met de woorden:
De Turk is onder de oorlogvoerenden er het ongelukkigst aan toe. Hij heeft het meest van allen hulp noodig, en, zelfs voorondersteld dat hij de schuldigste ware, dan nòg mogen wij thans alléén denken aan zijn ellende. Is óók hij dan niet onze naaste? Maar tot op heden hebben wij hèm geen barmhartigheid betoond.
Ik ben het hiermede volkomen ééns. Maar het behoort er nu op het oogenblik bij, wil men in de mode zijn, om zich ‘christelijk’ verontwaardigd aan te stellen over de gruwelijke mishandelingen den christenen ginds door de Turken aangedaan, en den schijn aan te nemen als ware Ferdinand's hebzucht-oorlog een ‘heiligen kruistocht’, begonnen in naam van het Kruis. Ferdinand van Bulgarije liefst! Die man als kruisridder, wiens eigene eerste vrouw zichzelve doodtreurde, omdat hij haar wilde dwingen, uit politiek belang, haren godsdienst te verloochenen! Er zullen ondertusschen nog steeds goedgeloovige zielen zijn, die zich te goeder trouw inbeelden, hoe het hier werkelijk gaat om de christenen ginds. Ik heb nog onlangs zoo eene gesproken, in Duitschland, een met edele oprecht christelijke gevoelens bezielde vrouw, die van de heele misdadige politieke knoeierij niets begreep, en hardnekkig geloofde aan de schanddaden der Turken, en aan de noodzakelijkheid van den oorlog, als een bescherming der christenen, wier lot dezen krijg volgens haar rechtvaardigde.
Lekkere ‘christenbescherming’! Lees maar eens hoe de Bulgaren, de Servieërs, de Montenegrijnen, hunnerzijds hunne overwonnenen behandelen. Denk aan het verschrikkelijk lot van de in hunne handen vallende Turksche vrouwen uit de harems! Never mind! Zij hebben ‘'t recht aan hunne zijde.’ En zij danken immers God ook zoo recht vroom, met lof- en eere-diensten, bij hunne overwinningen! Mein Liebchen was willst du noch mehr? In naam van den God der liefde elkaar doodslaan, berooven, uitplunderen, dat is ten allen tijde het ‘christelijk kenmerk’ van ‘christen’-natiën geweest.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Een merkwaardige bekentenis van een R.K. geestelijke, naar aanleiding van mijn: Overzicht van de Week, voorkomende in No. 21 van de Holl: Lelie j.l.
Mijn lezers zullen zich herinneren hoe ik, in het hierboven bedoelde overzicht, met een kort woord antwoordde aan al de velen, die i zich terecht verontwaardigd toonden over de R.K. schrijverij over en tegen mij, door sommige R.K. bladen. Naar aanleiding nu van dit mijn antwoord vond ik onder de op mij wachtende, hier opgehoopte correspondentie óók een brief van een reeds meermalen zich schriftelijk tot mij gewend hebbenden R.K. geestelijke - aan wiens oprechtheid ik, zoolang ik het tegendeel niet weet, overigens niet twijfelen wil. Welnu, deze geestelijke schrijft mij o.a. woordelijk:
Zeker heeft menig Katholiek, zoowel geestelijke als leek, gehoopt U tot Onze Kerk te zien toetreden. De voornaamste oorzaak hiervan was dat U ons onder verschillende opzichten sympathiek waart. U gaaft ten opzichte van de Katholieke Kerk blijk van die eerlijkheid en onpartijdigheid, welke wij van andersdenkenden niet gewoon zijn.
Ook is het zeker, althans hoogstwaarschijnlijk, dat men, om wille der straks genoemde hoop, van Katholieke zijde niet zelden heeft gespaard, bezorgd is geweest om U niet te stooten, en daarom niet tegen U is opgetreden gelijk men anders zou gedaan hebben. Niet minder zeker is dat men van katholieke zijde wel eens pogingen heeft aangewend, - misschien niet altijd verstandige - om U tot een gewenschten stap te brengen....
Op de eerste plaats ligt het voor de hand, dat, nu de reden, welke vroeger min of meer tot zwijgen drong, blijkt niet te bestaanGa naar voetnoot*), men nu tegenover U gaat doen wat reeds langen tijd plicht was.
Op de tweede plaats heeft U, bijzonder in den laatsten tijd, artikelen opgenomen welke een waarschuwing onzerzijds tegen uw tijdschrift meer dan ooit noodzakelijk maakten, bijv. de stukken van Tacius.
Commentaar is hier bijkans overbodig. Immers erkent niet deze R.K. geestelijke volmondig, hoe er dus opzettelijk gezwegen is door zijn Kerk, in de hoop dat ik Roomsch-Katholiek zou worden, hoe men, om die hoop, de ‘plicht’ van tegen mij te getuigen verzaakte, en, eerst als men inzag dat ik er geen plan hoegenaamd op had mij à la Laura Marholm te laten gebruiken, het masker afwierp om mij eenstemmig te gaan uitschelden dat het een lust is voor Geestelijken, dienaren van den ‘God der liefde.’
En wat te zeggen van dit slot, waarin de schrijver-zelf erkent hoe men mij om mijn
| |
| |
onpartijdigheid bestrijdt. Ik, Anna de Savornin Lohman, - aldus getuigt hijzelf in den aanvang van zijn brief - ben eerlijker on onpartijdiger ten opzichte der R.K. Kerk dan deze het gewoon is van andersdenkenden. Maar, dat ik diezelfde eerlijkheid en onpartijdigheid óók betracht ten opzichte van protestanten en Israëlieten en mohamedanen, dat mag niet. Diezelfde Tacius, om wiens artikelen ik thans word uitgescholden - getuige dezen merkwaardigen brief.... heeft indertijd een heftige Lelie-gedachtenwisseling uitgelokt met een zekere Regina, een tot de R.K. Kerk overgegane protestante, die, uiterst dweepziek, in lange artikelen haren geloofsijver voor haar nieuw geloof uitte, aan welke artikelen ik immer daartoe plaats afstond, óók voor hoofdartikelen over het R.K. geloof, evengoed als aan Tacius, zoodat meer dan één heftig protestantsch-gezind lezer of abonné zich daarom aan mij ergerde, en bedankte voor zijn of haar abonnement. - Dat was de tijd waarin de R.K. Kerk waarschijnlijk de ‘hoop’ koesterde waarvan de R.K. priester spreekt in den boven-aangehaalden brief, de hoop namelijk mij te zullen ‘bekeeren.’ Die hoop is niet verwezenlijkt. In plaats van nu eerlijk te zeggen dat het om zijne, Tacius die van, en om nog andere in de Lelie verschenen stukken, van andere hand dan de mijne, gaat, word ik er in het openbaar voorgeschoven als de zondige, heet ik een onzedelijke, een vrije-liefde-aanbeveelster, en andere leugens van dien aard.... uit teleurstelling.
Wees gerust, hoogweleerwaarde heer, die het eigenlijk zoudt verdienen dat ik Uw naam openlijk afdrukte onder Uwen brief, ('t geen ik niet doe, omdat ik U voor een waarachtiggeloovig priester houd, al ken ik U niet persoonlijk), wees gerust, ik zal niet veranderen, noch in mijn eerlijkheid, noch in mijn onpartijdigheid ten opzichte Uwer Kerk. Ik zal - hoezeer zij 't ook in haar voordeel moge achten mij, nu ik de coalitie-kringen openlijk bestrijd, uit te schelden - mijnerzijds nooit ophouden te erkennen dat m.i. het R.K. geloof van veel meer waarde is voor de zielerust dan het vage protestantisme. Ik zal nooit ophouden den lof te zingen van Uw nooit volprezen liefdezusters op elk gebied, van Uwe elk eerlijken mensch eerbied afdwingende, geen dood of gevaar of pest of melaatschheid vreezende missionarissen. Ik zal nooit ophouden ook, mijn achting uit te spreken voor de vele oprechte en toewijdende priesters die Uw Kerk telt in alle landen ter wereld. Ik voeg er zelfs eerlijk en oprecht bij: ik benijd elkeen die het R.K. geloof bezit als een voór zichzelf onomstootelijke wáárheid; want alleen zulk een geloof geeft een waarachtige houvast. En met het politiek geknoei, en het daarmede gepaard-gaande mij-uitschelden Uwer partij-bladen en hunne schrijvers heeft dat mooie R.K. geloof - gelukkig voor Uw Kerk - niets te maken.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
-
voetnoot1)
- Niet ten onrechte schreef ik in het vorige nommer dat de ‘liefdadigheid’, die zich hiervoor brullend uit, nu het geldt ambulances in te richten om den Prins te believen, en zichzelf te eeren, te kort schiet waar gewaagd wordt in stilte, voor eigen landgenooten, ongeweten van anderen, te geven.
Lees maar deze advertentie uit de Telegraaf van Zondag l.l.
Van de Arme Friesche Reide.
Onze Tuberculoselijder.
Een der locale bladen uit onze omgeving klaagt: ‘Waar voor 'n armen tuberculoselijder na herhaalde bede om hulp nog geen f 100. - was bijeen te brengen, daar deed het ons bitter aan, dat zoo maar op één dag f285. - werd gecollecteerd voor nood in den vreemde’.
Bedoeld werd voor de slachtoffers van den Balkan-oorlog.
(Cursiveering van mij).
En hoe zal het dan gaan met onzen tuberculoselijder en zijn arm gezin, zijn vrouw en 4 kindertjes op de Arme Friesche Heide?
Verleden jaar ging het best. Vanaf Aug. 1911 tot nu toe hebben we hen kunnen helpen en den armen man 3 mnd. doen verplegen in het Sanatorium. Nu kunnen we niet meer, onze kas is uitgeput. Maar er zijn nog volle beurzen en reddende handen. En zoolang die er zijn, geven we voor dit arme gezin den moed nog niet op. Lezers van ‘De Telegraaf’ komt dan en helpt vlug als de telegraaf deze menschen op de arme Friesche Heide, door een gave te zenden aan een der ondergeteekenden: Jonkvrouwe E.P.A.E. MARTINI,
Het Regelink. Hengeloo. (Geld.).
Mevrouw A. LOOIJEN - STRANG,
Gorinchem.
GERKE E. VEENSTRA. Penn,
Surhuisterveen. (Friesl.).
H. BAKKER, Evangelie-dienaar onder de Arme Friesche Heidebewoners te Surhuisterveensterheide. (Friesl.).
-
voetnoot*)
- Noot van de redactrice.
Mijn gehoopte bekeering namelijk tot het R.K. geloof wordt hiermede bedoeld.
|