de Gouverneur-generaal schijnt zelfs van die meening te zijn, zooals blijkt uit de circulaires gepubliceerd in verband met de proef met ‘dienstpostzegels’.
Deze proef - genomen gedurende één jaar - en begonnen op 1 October 1911, heeft tot doel vast te kunnen stellen hoeveel per jaar aan ‘dienstporti’ ten laste van de begrooting dient gebracht te worden. Daarvoor werden twee seriën dienstpostzegels ingevoerd, de gewone postzegels van nu en ook nog een oudere editie - met de beeltenis der Konningin als kind met hangend haar - met opdruk ‘dienst’ daarover. - Deze nieuwe dienstpostzegels hebben groote waarde voor philatelisten, en er werd dan ook den Koning van Engeland een complete serie van beide soorten aangeboden.
Er werd verder bepaald dat alle ambtenaren en colleges, gerechtigd tot het verzenden van dienstcorrespondentie, het vermoedelijk aantal benoodigde dienstzegels rechtstreeks zouden aanvragen bij het Hoofdbureau van den Post- en Telegraafdienst.
Maar jawel, het misbruik begon al, want men deed zulk bespottelijk hooge aanvragen, dat bij circulaire van den 1sten Gouvernements-secretaris werd medegedeeld dat nieuwe aanvragen moesten worden ingediend en wel, zoo luidt verder de circulaire ‘door tusschenkomst van dàt post- of hulppostkantoor, binnen welks ressort de op vrijdom van briefport aanspraak hebbende gevestigd is.’ M.a.w. men verlangde contrôle uit te oefenen door het betrokken postkantoor, omdat men de aanvankelijk gedane aanvragen zoo hoog vond, dat men er aan twijfelde of zulk een groot aantal dienstzegels werkelijk benoodigd was.
In dezelfde circulaire leest men verder het volgende:
‘De landvoogd acht het voorts noodig het verbod om dienstpostzegels te verkoopen of weg te schenken in herinnering te brengen, terwijl Z.E. vertrouwt, dat ten aanzien van de opberging en het gebruik daarvan zóódanige voorzorgen zullen worden genomen, dat zij tot géén ander gebruik, dan tot frankeering van dienstcorrespondenties kunnen worden aangewend’.
De Landvoogd toont hiermede, volgens het ‘Nieuws van den Dag voor N.-I.’ zijn luidjes te kennen, door in herinnering te brengen dat het den ambtenaren verboden wordt postzegels te verkoopen of weg te schenken. Of Z.E. zelf verzamelaar van postzegels is, en alzoo de waarde kent der nieuwe dienstpostzegels, is ons onbekend; het is mogelijk dat de Landvoogd vernomen heeft dat reeds in postzegelvakbladen Indische dienstzegels te koop worden aangeboden voor 100 Mark per complete serie, en daarom in de circulaire er speciaal op gewezen wordt dat er ten aanzien van de opberging en het gebruik zóódanige voorzorgen zullen worden genomen, dat de postwaarden alléén worden gebruikt tot frankeering van dienstcorrespondentie.
Maar zooals het met meer Indische circulaires gaat, schijnen eenige ambtenaren er eenvoudig lak aan te hebben, want hoe is het anders mogelijk dat postzegel handelaren die voor 100 Mark per serie kunnen aanbieden en ze brutaal voor het raam in hun winkel als zeldzaam étaleeren, terwijl thans in geen Indische postzegel album de dienstpostzegels, zoowel ongebruikte als gebruikte, ontbreken.
Ongebruikte dienstzegels kunnen toch alleen door ambtenaren, die daar recht op hebben, aangevraagd worden, terwijl alle gebruikte aan den Postdienst moeten ingeleverd worden.
Men komt dus tot de conclusie dat duizende postzegels eenvoudig verkocht of weggeschonken zijn geworden, maar de ambtenaren zullen nu zeggen dat die postzegels ‘in het ongereede zijn geraakt.’
De redactie van het Nieuws van den Dag, die in het nummer van 3 September aan deze postzegel-quaestie een hoofdartikel wijdt, geeft den postdienst in overweging in het verslag van deze belangwekkende proef, om vooral op deze - de voornaamste - punten het volle licht te laten schijnen:
a. Hoeveel postzegels (gespecificeerd van elke soort) zijn door middel van ‘opdruk’ vervormd tot ‘dienstpostzegels’?
b. Hoeveel zijn daarvan als ‘ongebruikt’ of als ‘restant’ weer ingeleverd?
c. Hoeveel ‘gebruikte’ dienstpostzegels zijn in totaal ingeleverd? Verschilt dit aantal aanmerkelijk van het theoretisch noodzakelijk aantal ‘a-b’? Zoo ja, hoeveel tientallen malen is het ingeleverde aantal te klein?
Wordt op bovenstaande vragen onomwonden geantwoord, dan zien wij eerstdaags het intègre korps ambtenaren, officieren, enz., officieel uitgemaakt voor ‘een troep postzegeldieven’...
Wij kunnen niet nalaten onze verontwaardiging uit te spreken over de bewoordingen waarin de circulaire van den 1sten Gouvernements-secretaris is gesteld; de Landvoogd heeft niet het recht ambtenaren en officieren in herinnering te brengen dat dienstpostzegels