Aan mijn lezers.
Lieve lezers. Daar hebt gij mij weer terug; dat wil zeggen, ik ben nog niet thuis, maar kan de redactie weer aanvaarden. Vóór alles een eere-saluut aan professor Schott, den bekenden hart-specialiteit in Bad-Nauheim, aan wien ik het dank, dat ik van een maandenlang met mij rondknoeien, en ten slotte van den dood bijna, ben gered. Niet voor niets hebben ‘bad-doktoren’ een slechten naam, als het aankomt op wezenlijke wetenschap. De mijne kon de bad-verordening invullen, maar, toen het er op aankwam mij bij gewrichtsrhumatiek, hóóge koortsen, en vreeselijke hartzwakte, te behandelen, greep hij gemakshalve naar morphine en nog eens morphine, in groote hoeveelheden, totdat ik, bijna dood, de goede hulp inriep van den bovengenoemden professor.
Maar ik ga liever over tot het dankbaarder onderwerp van hier met-één te vertellen, hoe ik door dit geval, voor het eerst van mijn leven, ben in aanraking gekomen met meer dan ééne pleegzuster, die mij moest komen helpen, en... hoe ik slechts lof en dank over heb voor de wijze waarop zij dat gedaan hebben. Men leert in ziekte en nood het kwade onderscheiden van het goede. Ik heb het kwade ruimschoots ondervonden van den zóógenaamden ‘man der wetenschap’, die mij met zijn morphine-inspuitingen, en zijn verkeerde diagnose, (hij ontdekte een ‘gezwel’ van ‘levensgevaarlijken aard’, dat nergens bestond, toen anderen in consult kwamen), bijna heeft doodgemaakt. Maar, evenzeer ondervond