De Hollandsche Lelie. Jaargang 26(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Schemeroverpeinzing. Op schaduwvoeten lang en smal, Zoo stil, dat niemand 't hooren zou, Schrijdt langzaam voort de schemervrouw, Omhuld door sluiers, als van rouw Die hangen blijven overal, Waarlangs haar voetstap glijdt. Vertrouw'lijk komt ze mij omringen, Ik ken haar al zoo'n tijd, Zij fluistert van vergeten dingen, Van vriendlijke herinneringen, Totdat de druk der levensdingen Met 't wijdend licht verglijdt. Zij voert mij zachtjes aan haar hand Naar tijden lang vervlogen, Toen 'k nog door moeders zachte hand, Mijn kinderleed liet drogen. En verder schemervrouw mij leidt Mijn blijde jeugd voorbij. Nu komt een tijd van zorg en strijd, Och schemervrouw heb medelij, En ga het droeve gauw voorbij, Zie hoe mijn ziele lijdt. Geen moederhand kon tranen drogen, Die 'k in den vreemde heb geschreid, Door 's levens ruwheid wreed bedrogen, Omdat 'k op zooveel schijn en logen, Door moeder niet was voorbereid. [pagina 319] [p. 319] Neen moeder, 'k meen hier geen verwijt, Grij zelve waart oningewijd, Slechts reinheid straalde uit uw oogen, Als teedre glimlach uit den Hooge, Hebt ge eens mijne kinderziel bewogen, Och, dat mij God bewaren moge, Welk leed m' ook in de toekomst beidt, Dat 'k nooit beschaamd het hoofd gebogen, Uw reine moederblik vermijd. WIM KOLLE. Vorige Volgende