Er is iets nieuws aan den horizont gekomen; er is een nieuwe ‘uiting’ van de ziel in de schilderswereld, nl. het futurisme.
Er was een tentoonstelling daarvan; men toog er heen, er werd braaf gelachen en men schudde het hoofd over zooveel ‘onzinnigs’, zooals velen het betitelden.
De futuristen zijn in deze eeuw van snelheid bezield met de onrust van onzen tijd; ze willen alles tegelijk, veel toestanden tegelijk laten zien, ze letten minder op het teekenen dan op de kleur en bovenal, ze voelen 't meest.
Het teekenen wordt geheel en al onderste boven gegooid, alleen de kleur en de idee blijft; als men aanschouwt ‘een nachtvisioen,’ (één der schilderijen) zal men wel verbaasd staan over het daarop voorkomende mannen-figuur, dat op niets lijkt en zelfs geen armen bezit, maar de kleur en de omgeving!
Automobilisme, telefoon, draadlooze telegrafie, enz., enz., alles wijst op snelheid, op onrust en de futuristen willen niet onderdoen. Zij willen alle musea weg hebben, de Rembrandts, v. Dijcks, enz., alle verbranden, ze willen iets nieuws, al dat oude gedoe moet weg. - - - Ze willen ook ‘die verachtung des Weibes,’ waarom? dat is mij gansch onbegrijpelijk.
Deze nieuwe uiting wordt vergeleken met de ‘Nieuwe Gids’-periode, waar ik heel goed in komen kan. Wat werden die menschen niet uitgelachen indertijd en nu? Wel, nu niet meer, ze worden nu beter begrepen en zij tellen nu veel aanhangers zelfs.
Laten wij iets ‘nieuws’ niet dadelijk als ‘gek’ of ‘onzinnig’ bestempelen! Laten wij liever trachten ze beter te begrijpen.
In alle gevallen, meenen de futuristen 't ernstig met hun streven; moeten we dat niet eerbiedigen?
De futuristische literatuur is ook al verschenen; met slechts weinig woorden worden alle gedachten achter elkaar voorgesteld, zoodat men met een paar blaadjes papier een heel boekdeel zou kunnen maken.
Alles komt hierop neer: ‘time is money’, zooals alles tegenwoordig in een roes voortholt. -
In de Larensche kunsthandel exposeert Carl Larsson, de man van ‘das Haus in der Sonne’. O, wat heb ik genoten daar van zijn werken, ze zijn zoo riant, zoo zonnig! Wat zijn die huiselijke tooneeltjes mooi weergegeven, zoo natuurlijk, zoo zonder eenigen zweem van mooidoenerij en aanstellerij. En wat weet Larsson dikwijls het ècht komische uit den toestand te pakken! Hem werd verweten dat er geen ziel sprak uit zijn werk, maar dat doèt het wel, al gaat alles niet al te diep! Wat moet hij zijn huisgezin liefhebben en wat moet hij er één meê voelen, als hij al die tooneeltjes zoo innig en fijn kan weêrgeven? En de kleuren, die hij gebruikt, al zijn ze soms wat hard, dat doet er niets toe, het zijn zijn kleuren, de kleuren, die hem toebehooren en die geen ander goed zal kunnen gebruiken, dunkt me.
Carl Larsson is op dat punt oorspronkelijk, heel apart met die kleuren; wat zijn deze altijd fijn en nergens doen ze onaangenaam aan. ‘De gele bloemen en de zwarte kater,’ wat is dat niet prachtig gedaan! ‘Het bruidsmeisje’ is een juweeltje en de naaktstudie, goed van lijn en kleur! Een schilderij van Larsson in de kamer moèt blijheid geven, men voelt in alles de Zon, men moet er aldoor naar kijken, laten wij hem noemen: de schilder van de Zon! -
Tegelijk met hem exposeert een beeldhouwer, Edström. Dezen zoude ik willen noemen, de man van de droefheid. Zijn werken zijn prachtig maar heel somber. Ziet eens ‘de Ellende’! Men hoeft 't niet te weten, men ziet, dat 't ‘Ellende’ is, die vrouw met dat uitgemergelde lichaam en die uitpuilende oogen, daarnaast, die vreeselijke hand, die haar vastgrijpt, om niet meer los te laten. - ‘Rhapsodie’ is prachtig gemodelleerd, wat fijn, wat 'n uitdrukking zit er in! Men moet er steeds op staren! Wat een macht om dat brons zóó te krijgen! Edström is een groot kunstenaar; de self-made man heeft het ver gebracht, al heeft hij ook veel tegenspoed gehad.
Deze contrasten, Larsson en Edström, moesten samen exposeeren; is dat niet typisch?
Zij vonden ‘te veel zon’ blijkbaar niet geschikt voor de menschheid.
Amsterdam, 19 Sept. 1912.