De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een onvoorzien feit echter bracht voor het Christendom groote levenskracht. Waren de apostelen de vaders geweest der leer, thans werd Konstantijn grondvester der Kerk, - hij, de moordenaar van zijn vader, van zijn vrouw, van zijn zoon, van zijn zwager en neef, een man, even lafhartig als bloeddorstig, even bijgeloovig als wreed, die voor geen enkele misdaad terugschrok. Aan den vooravond van een veldslag riep hij de Goden der Christenen aan, wier hoofdlieden hem vleiden om tot het hof te worden toegelaten. Het toeval diende hem, hij versloeg Maxentius, en als dank gaf hij aan de Christenen, die hij als goede werktuigen beschouwde, de opdracht zijn bevelen uit te voeren. Allereerst gelastte hij ten voordeele van den Staat belastingen te heffen van vele heidensche tempels, en andere in beslag te nemen. Deze diensten werden rijk beloond door hetgeen daarbij werd geroofd. De goederen der Arvalen werden later eveneens ten voordeele der Christenen ingetrokken en de heidensche Sanctuaria veranderd in Christenkerken. De haat, dien de nieuwe secte toonde tegenover keizer Justinianus, kwam hiervandaan, dat hij aan de heidensche tempels wilde teruggeven hetgeen hun onder Konstantijn door de Christenen was ontnomen. Maar al heeft Konstantijn de Christenen begunstigd, Christen is hij nooit geworden. Zijn bekeering is een legende. Door de souvereine macht, die hij bekleedde, was hij de beschermer, de bisschop van alle in zijn rijk bekende godsdiensten geworden. Krachtens dezen titel greep hij in alle twisten der Christenen in, en zijn beslissing was wet. Hij was even weinig onderworpen aan het christelijke als aan eenig ander dogma. Hij was souvereine scheidsrechter. Door de christenen te gebruiken voor fiscalen arbeid, verrichtte hij uitsluitend een politiek werk. Hij was zoo weinig christen, dat hij in de apotheose, die hem werd toegekend onder zijn zoon, wordt voorgesteld op de gedenkpenningen bekleed met den mantel der heidensche priesters, zittend op den zonnewagen. De paarden voeren hem naar den hemel, en als teeken van vereeniging steekt de zonnegod hem de rechterhand toe, om hem te doen plaats nemen aan zijne zijde. Het verval der Romeinsche samenleving was in vollen gang, waardoor de ontwikkeling van het Christendom gemakkelijker werd. Zijn verbreiding werd begunstigd door de opvolgers van Konstantijn, en uitte zich vooral in het vernielen of in gebruik nemen der heidensche tempels. Maar niettegenstaande vele bloedige vervolgingen, in het leven geroepen door de dekreten der christenkeizers en vooral door den Codex van Theodosius, bleef de massa getrouw aan den ouden eeredienst. Het heidendom, dat vast geworteld was in de harten van het volk, kon wel worden verdrukt maar niet vernietigd. Langs omwegen drong zelfs het heidendom weer door tot zijn vervolgers, en verdrong veel van hun eigen leer. De opvoeding was heidensch gebleven en gedurende meerdere eeuwen was het Christendom niet in staat zich een eigen onderricht te scheppen. Zoo zijn nog thans bij de Slavische volken alle gebruiken, zeden, gewoonten, volksverhalen, bijgeloof, uitsluitend en onveranderd heidensch, met het eenige verschil, dat de afgoden zijn omgedoopt in heiligen. Door doodzwijgen meende men het heidendom te hebben uitgeroeid, maar geloofsvoorstellingen en oude, ingewortelde tradities zijn noch dood te zwijgen, noch met geweld te vermoorden. De religies zijn, evenals elke andere menschelijke inrichting, onderworpen aan de ontwikkelingswet. Om bij het volk ingang te vinden moest de nieuwe kerk de oude ceremoniën, rites en superstities overnemen. Meerdere eeuwen kerkgeschiedenis bieden ons het schouwspel aan van dit langzame opslorpingsproces. Toen de kerk inzag, dat zij niet bij machte was de heidenen te bekeeren, besloot zij zelf tot het heidendom terug te gaan. De historie van Mohammed en den berg. Daar de heidensche Olympus voortleefde in het geheugen en de vereering des volks, moest men met zijn weerbarstige dooden rekening houden. Niet bij machte ze te onderdrukken, moest men goed- of kwaadschiks de goden en godinnen laten voortbestaan. Zij werden ondergebracht in het christelijke Pantheon; al naar hun attributen, natuur of karakter trof hen een verschillend lot. Eensdeels, zooals Jupiter, Mars, Janus, Diana, Neptunus, Minerva, Mercurius, werden er demonen van gemaakt en naar de hel verwezen, anderdeels kregen ze als heiligen een plaats in het paradijs. Le tour est fait. In de 7e eeuw verbood de heilige Eligius in een herderlijk schrijven het aanroepen van den naam der ‘demonen, zooals Neptunus, Diana, Minerva en den genius’. Hij verbiedt den vrouwen amulettenzakjes om den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hals te dragen en ‘Minerva en andere booze geesten aan te roepen.’ In de 6e eeuw bande de heilige Gallus den geest uit een berg en uit het water als demonen. Volgens Gregorius van Tours bezitten Mars en Mercurius ‘meer een magische dan een goddelijke macht.’ De door de kerk in de onderwereld geplaatste heidensche goden wreekten zich over deze standplaats door van tijd tot tijd op aarde te verschijnen en de menschen te plagen. Diana speelde meerdere eeuwen lang een belangrijke rol in de nachtelijke bijeenkomsten der toovenaars. Sulpicius Severus vertelt in vollen ernst, dat de heilige Martinus vaak Jupiter, Venus, Mercurius en Minerva zag verschijnen in den vorm van demonen. In de 12e eeuw schrijft nog Gulbertus van Nogent over een monnik der abdij te Flavigny, die bezoek kreeg van een duivel om hem een boek te brengen ‘namens Jupiter’. Ook Venus zet nog haar helsche vervolgingen voort. De christelijke mythologie heeft ze zelfs evenals Belzebub en Cerberus (de helhond) verheven tot ‘vorsten der duisternis’. We lezen dit nog uitvoerig in een vroom boekje [La France au pied du Saint Sacrément, Paris 1872] omtrent een bezetene: ‘God stond toe, dat de drie duivels-vorsten Belzebub [God der vliegen], Astaroth [te Tyrus werd Venus onder den naam Astarte aangebeden] en Cerberus, met een legioen lagere demonen bezit van haar namen, zoodat aller opmerkzaamheid werd gevestigd op dit eenvoudige en vrome meisje’. Herhaald verbod was noodig om, zelfs na hun inlijving bij het helsche leger, de eeredienst der heidengoden te onderdrukken. Nog in 556 verbood het Concilie van Tours de vereering van Janus op 1 Januari, nog in 589 dat van Narbonne de vereering van Jupiter op Donderdag [Jupitersdag = Donarsdag]. In de feesten der middeleeuwen worden christendom en heidensche mythologie dooreengeworpen; daarin sloten Hercules met St. Christoffel, Bellerophon met den heiligen Michael broederschap. Olympus en paradijs bestonden als gelijken naast elkaar. In de landen waar wijnbouw plaats had, werd Bacchus vereerd onder den naam van heiligen Tortus (= scheef, hellend) omdat hij zijne volgers deed scheefloopen of tuimelen. Het beeld van dezen heilige werd, onder toezicht van een daartoe aangewezen geestelijke, geplaatst boven op de wijnpers. Wie dan niet knielde, werd gestraft. Dit wijnfeest was een voortzetting van het grieksche Anthesteriënfeest en van de latijnsche Brumalia. Om het te onderdrukken verving de kerk Bacchus door St. Vincentius, en zoo is het tot heden gebleven. In Aix ging aan de processie op Sacramentsdag tot het einde der 16e eeuw een stoet van mythologische personen vooraf. Pluto en Proserpina waren omgeven van een menigte vrouwen en dryaden; Pan en Syrinx begeleidden Bacchus op de ton; Maro en Minerva, Apollo en Diana sloten zich aan bij de koningin van Saba; Venus volgde den wagen van de genieën der vreugde, der spelen en der vroolijkheid. Het voortleven der volksoverleveringen en religieuse voorstellingen is zoo taai, dat nog heden het stadswapen van Nantes het heidensche opschrift draagt: Favet Neptunus eunti [Neptunus zij den schipper genadig]. De in duivels herschapen olympische goden vormen slechts de minderheid, daar de meesten werden verklaard tot heiligen, soms zonder eenige naamsverandering. Deze wijziging had ook vroeger reeds plaats gehad. Toen het Grieksche Pantheon in het Romeinsche rijk binnendrong, werden Hermes, Aphrodite, Athene, Apollo, Artemis, Demeter, Hades, Persephone in het Romeinsche Pantheon opgenomen, onder de nieuwe namen Mercurius, Venus, Minerva, Diana, Ceres, Pluto en Proserpina. De in Rome ondergebrachte oostersche godheden ondergingen een dergelijke naamswijziging. De handelwijze der Kerk, om de vreemde goden te maken tot eigen heiligen, is dus op zichzelf ook weer een voortzetten van een heidensch gebruik. De ouden hadden den hemel bevolkt met helden en tot goden verheven keizers. Deze goden van den tweeden rang, vergeleken bij de sterren, die de zon omgeven, waren een voorwerp van een bijzonderen eeredienst onder den naam van divi of Heiligen. Een Grieksche inscriptie te Sidon gevonden, dagteekenend uit het jaar 47 v. Chr. bevat de opdracht aan een ‘Heilige’. Dit gebruik drong echter eerst laat in den nieuwen dienst door. Niet voor 880 geschiedde de eerste heiligspreking of canonisatie door paus Hadrianus, en hiermee begon de officieele wijziging van het aangenomen heidensche gebruik. Deze canonisatie verving de oude apotheose. De overeenstemming was van dien aard, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het middeleeuwsche latijn de christelijke heiligen worden genoemd met den naam der heidengoden: divi. Om de overeenkomst nog grooter te maken gaf men hun de sterrengloriool, die de heiden-divi ook droegen, doch die vóór dat jaar nooit voorkwam bij apostelen of martelaren. Op schilderijen der 6e eeuw, in de kerk der heiligen Cosmas en Damianus te Rome, ontbreekt deze krans, eveneens op een middeleeuwsch mozaïekbeeld in de St. Clemenskerk aldaar. De lijkkransen, een uitvloeisel derzelfde idee, waren reeds in het oude Egypte gebruikelijk. Het boek der dooden verklaart ons hun beteekenis. Het getal der door traditie en legende geschapen heiligen is onberekenbaar. In de 15e eeuw reeds werd het jaar onvoldoende verklaard om alle feesten te vieren, zelfs al wilde men elke minuut een ander beginnen. Om niemand over te slaan, stelde men, naar het voorbeeld der Atheners, een altaar op, gewijd aan de onbekende goden. Het Allerheiligenfeest is eenzelfde afleider voor de wraak van gepasseerde divi. De Bollandisten probeerden de heiligen op te teekenen, en gaven 53 folioboeken met 25.000 levensbeschouwingen. Het loopt van 1 Januari tot 14 October, toen gaf men het op. Hoe moeielijk het was voor iederen heilige een wonder te vinden blijkt uit het feit, dat daarin 62 gevallen voorkomen van personen, die zich blind en dood hielden, en door de heiligen met werkelijke blindheid en dood werden begiftigd. Zeven kerksleutels worden in zee geworpen, doch komen terug. Negen bisschopsringen worden door visschen opgeslokt en teruggevonden. De bloedige wonden (stigmata) van den heiligen Franciscus komen negenmaal voor. De wonderstaf van St. George, die wortels krijgt en tot een boom opgroeit, ontmoeten we dertig keer, enz. Een zeker aantal heiligen is uitsluitend afkomstig van oude Egyptische legenden en ontleend aan koptische schrijvers. Deze legenden drongen tot het westen door en werden als waar aangenomen, zooals het leven van Sint George, schutspatroon van Engeland, al heeft hij nooit bestaan. Dit verhaal, n.l. van het dooden van den draak is ontleend aan de mythe van Horus, die Typhon doodt. Een oud basrelief in het musée du Louvre stelt Horus voor in krijgsgewaad, te paard zittend, terwijl hij met een lans een krokodil doorsteekt, die zich tusschen de beenen van het paard kronkelt. Dit stelt voor den mythischen strijd van Horus (sperwer) met Set (krokodil). De beelden van St. George op de Engelsche goudstukken en St. Michael boven de kerkdeur te Zwolle stellen hem precies eender voor. Ook de mythe van den strijd tusschen Perseus en den draak is hieraan annex. Ouder dan al deze mythen is die der Babyloniërs, betreffende den kamp tusschen Mardoek en Tiamat [Zonnegod met den Chaosdraak; voorjaarszon met den winter; ochtendzon met den nacht], die meer dan waarschijnlijk de oorspronkelijke is. Dergelijke legenden zijn vele: Minerva doodt de slang Eygies - de Jonkvrouw Maria zet haar voet op den kop der slang. Hercules doodt draken, de aartsengel Michael doodt den helledraak. De legende der heilige Martha van Tarascon is slechts een herhaling der legende van Martha, tijdgenoote van Marius. De Syrische Martha leefde 100 jaren vóór Chr. Zij droeg een muts van kemelshaar met twee lange, tot op den grond reikende banden. Zoo ziet men ze afgebeeld op een beeld van Marius, op het punt een monster te dooden. Toen men ze in de middeleeuwen verchristelijkte, werd haar vreemde hoofdtooi gemaakt tot middel om het monster vast te binden, de Tarasque, waarvan zij heet Avignon te hebben verlost. De heilige Joasaph (ook Josaphat), wiens leven volgens de Boeddha-legende is naverteld, is in het begin der 7e eeuw bekend gemaakt door een griekschen monnik van het klooster Sint Saba, bij Jeruzalem; volgens anderen door den kerkvader Johannes van Damascus, die in de 8e eeuw leefde. Om de tusschengevoegde veelbeteekenende parabelen was het boek Barlaam en Josaphat in de middeleeuwen naast den Bijbel het meest verspreide. Boeddha werd slechts omgedoopt. Het Sanskriet-origineel, het Lalita Vistara, dat reeds bekend was 3 eeuwen vóór Chr., bestaat nog. De Sanskrietnamen zijn vervangen door Syrische woorden, anders niets. Aldus is Boeddha verklaard tot heilige der Roomsche Kerk en werd hij vereerd op 27 November als heilige Joasaph. De legende der heilige Veronica is ontstaan als volgt: De overlevering verhaalde dat, terwijl Jezus zijn kruis droeg, een vrouw tot hem ging om hem het zweet van zijn aangezicht te vegen. Hierdoor zou een afdruk van zijn gelaat op den zweetdoek zijn ontstaanGa naar voetnoot*). Ter herinnering aan deze legende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beeldde men het hoofd van Jezus af op een doek, die door een engel of vrouw uiteen werd gehouden. Daaronder stond in het toenmalige latijn: Vera iconica, d.i. waar beeld. [Men denke slechts aan de Icons of heiligen-prenten, waarmeê de Russen tegen de Japanners zijn opgetrokken]. In de middeleeuwen lazen weinig kundige monniken dit als één woord, als één naam en aldus ontstond Veronica. Een zelfde vergissing ondergingen twee heilige vrouwen, Xynoride genaamd. De eene is, volgens het Martelarenboek van Kardinaal Baronius, te Antiochia als martelares gestorven. Baronius las n.l. in een homilie van den heiligen Johannes Chrysostomus bij den naam Antiochia het grieksche woord Xynoris, dat tweespan beduidt. Hij nam dit op als een eigennaam, en nu verklaarde hij een biographie der twee Xynoriden ‘van welke ééne wordt genoemd door den H. Chrysostomus in zijn vierde homilie, terwijl de jongere, uitblinkend door haar adel en de glans harer deugden, wordt genoemd door den H. Hieronymus in den achtsten brief aan Demedrias’. Eene bul van Gregorius XIII stelde het feest der H. Xynoride vast op 24 Januari. Later ontdekte een geleerd Hellenist de vergissing en bewees, dat er in de bedoelde teksten geen sprake was van twee heilige vrouwen, maar van een wagen met twee paarden. De kardinaal liet, beslist overtuigd, zijn martelaarsboek vernietigen, doch in de bibliotheken te Brugge en te Chambéry is het bewaard gebleven. Voorbeelden van dit soort zijn in groot aantal te geven. Zoo zijn o.a. de woorden emethere (aankomen) en chelidonia (Zwaluwfeest), waardoor de aankomst of terugkeer der zwaluwen in de lente werd aangeduid, geworden tot een H. Emetherius en een H. Chilidonia. Op 3 Maart, wanneer een der visschen van den dierenriem ondergaat, was in de oude kalenders opgeteekend het woord marin astr. (marinum astrum). In het martelaarsboek vond men daarvoor: ‘3 Maart. De heilige martelaren Marinus en Aster’. De oorsprong der moeder-Gods met de zeven smarten is niet minder belangwekkend. De godin Diana werd in Griekenland evenals de babylonische Istar afgebeeld met een koker, waaruit de pijlen steken als kwamen zij uit den rug. In de middeleeuwen nam men het beeld van Diana ook als Mariabeeld over. De pijlen, die van achter den rug uitstaken en de borst schenen te doorboren, werden tot zwaarden, omdat in Lucas 2, 35 stond: Een zwaard zal uwe ziel doorboren. Er waren zeven pijlen, dus ook zeven zwaarden en zeven weeën of smarten van Maria. Geleidelijk wijzigde men de voorstelling; de borst werd ontbloot en men plaatste daarin een hart met zeven zwaarden. Deze madonna kreeg later haar bijzonderen feestdag. Kerken werden onder haar hoede gesteld, gebeden, beelden, scapulieren en rozenkransen hiervoor afzonderlijk vervaardigd. De uitbeelding ging echter nog verder. Tegenover de zeven smarten behoorden zeven vreugden, daarop volgden de zeven smarten en zeven vreugden van den H. Joseph, waaruit de zeven aan hem gewijde zondagen ontstonden en het zevenknoopige koord van dien heilige. Dit vermenigvuldigen van een symbool met steeds nieuwe namen was reeds in het antieke pantheon regel. De heidensche godheden kregen al naar de wonderen of weldaden, waarmee zij een bepaalde plaats hadden bevoorrecht, afzonderlijke namen. De God van Delphi, van Delos, van Tyrus, enz. was een en dezelfde Ook Maria kennen we als gesplitste godheid met den naam: Moeder-Gods van Lourdes, van La Salette, van Kevelaer, van barmhartigheid, van medelijden, van het veld, van goeden raad, van het goede huwelijk, van den goeden dood, enz. Eenmaal werd Bacchus gevierd op vele plaatsen, die allen meenden de geboorteplaats van den God te zijn, en die het hol toonden, waar dit had plaats gegrepen. Evenzoo vertoonden vele steden het lichaam van eenzelfden heilige, en werd er gevochten om den voorrang. Alle heidengoden, die de natuurverschijnselen, geneeskracht der wateren, planten en mineralen verpersoonlijkten, alle goden die men niet kon doen verdwijnen, werden tot heiligen verklaard. In den tijd van het jaar, die met onzen Januari overeenkwam, vierden de Grieken ter eere van Hermes (Mercurius) en van Nican (de Zon) feesten. Deze feesten staan nog in den Roomschen kalender op de namen van een heiligen Hermes en een heiligen Nikanor. Ook de datum bleef gelijk. In Februari werd Bacchus gevierd als Soter (heiland) en Apollo als Ephoibios (Phoebus Apollo). Deze namen en feesten leven voort als heilige Soter en heilige Ephebus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In April en October vierde men het feest van Dionysos, griekschen naam van Bacchus, en daags daarna dat van Demetrius. Beiden vindt men met behoud der dagteekening op 8 en 9 April als feest der heiligen Dionysius en Demetrius. Op 4 April staat het feest van den heilige Isidorus, een naam die letterlijk beteekent ‘geschenk van Isis’. Op den volgenden dag dat van den heilige Hegesippos, d.w.z. ‘paardenmenner’. Welnu, de Romeinen vierden op 5 April het feest van Apollo als menner der zonnepaarden. De blonde (flava) Ceres valt op 6 Mei en werd tot H. Flavius; de ingetogen, kuische (pudica) Diana van 19 Mei werd tot H. Pudens; het Palladiumfeest van Athene (Minerva) van 24 Mei werd gemaakt tot H. Palladia. In Augustus vierde het oude Rome de Saturnalia. Dit heidensche feest werd door de Roomsche kerk gezet op 22 Augustus als feest van den Heiligen Saturninus. De Appolinarische spelen werden tot H. Apollinarius, en het feest der Aphrodisiaca (Venus) tot H. Afrodisius en H. Afrodisia. De dag van het sterrebeeld der Maagd, 15 Augustus, wanneer Astraea weer opstijgt in het sterrebeeld van de zwaan, werd tot hemelvaart van Maria. In October zijn volgens oud voorbeeld de feesten van de heiligen Dionysius en Demetrius herhaald. In dezen tijd werd Bacchus ook als Dionysos en Elentherios op de landelijke feesten aangeroepen. Dit was oorzaak dat in October nog een feest van den H. Dionysius werd gevolgd door de feesten van den H. Elentherius en den H. Rusticus (landelijk, boerachtig). Het feest der Gorgonen, 9 December, der helsche godheden, die de langste duisternis van het jaar symboliseerden, werd omgedoopt tot feest der H. Gorgonia. Na de bruiloft van Bacchus met Zephir, den zachten wind, vierde men de nimf Aura placida (zachte lucht); dit werd verdeeld in een Heilige Aura en een Heilige Placida. Een ander Bacchusfeest werd in December gevierd en heette Dionysiaca; de heiligenkalender stelt op 15 December de heilige Dionysia. De heidensche formule rogare et donare (bidden en schenken) werd tot de heiligen Rogatianus en Donatianus; evenals flor et lux (bloem en licht) het aanzijn gaf aan de heiligen Flora en Lucia. De bijnaam van Jupiter (Zeus) was Nikephorus en werd tot H. Nicephorus, die van Juno (Hera) was Pelasgia en werd tot H. Pelasgia. Athane (Minerva) heeft den H. Athanasius, en Apollo den H. Apollonius en de H. Apollonia geleverd. Het Heidensche jaar begon in Maart. In de eerste week dier maand werd dan ook gelukgewenscht met de woorden: ‘perpetuam felicitatem’. Deze woorden deden twee heiligen ontstaan, nl. de H. Perpetua en de H. Felicitas (7 Maart). De zonnegod Helios werd tot Elias, en de kapellen van Helios, op bergtoppen opgericht, werden voor den H. Elias behouden. De Slaven der Oostzeekust aanbaden god Swantewit, die tot Sint Vitus (Veit) werd vervormd. Daar men echter het geloof niet zoo licht kon wijzigen als de naam, bleven de Slaven steeds St. Vitus vereeren met den oud-heidenschen eeredienst. In zijne kroniek schrijft de abt Helmond: ‘Deze heilige Vitus, dien wij voorstellen als martelaar en dienaar van Christus, wordt door de bewoners van Rügen als god vereerd. Zij hebben aan hem een tempel gewijd en men stroomt daarheen uit alle Slavische landen, om het orakel te raadplegen en jaaroffers te brengen’. De Slaven vereerden dus nog steeds St. Vitus als den ouden god Swantewit. Zelfs de honden hebben een heilige, en wel St. Guinefort, die sedert de 13e eeuw te Villeneuve de Dombes (Ain) wordt vereerd. Deze heilige was tijdens zijn leven een hazewind, die door zijn heer wreed werd gedood. Toen naderhand het kasteel werd verwoest, zagen hierin de boeren een vinger Gods en bewezen voortaan den hond Guinefort goddelijke eer. De moeders droegen zieke kinderen naar zijn graf, waarbij wonderen gebeurden. Tevergeefs liet de monnik Stephanus van Bourbon het geraamte opgraven en verbranden op een brandstapel, het volksgeloof veranderde niet. Nog thans is de Heilige en martelaar Guinefort te Villeneuve schutspatroon der kerk en geneest hij er zieke kinderen. Zijn eeredienst is tot in Bretagne doorgedrongen, waar hij een afzonderlijk heiligdom bezit te Lamballe. In hopelooze gevallen roept men hem aan met de woorden: ‘Heilige Guinefort - het leven of de dood!’ De verbeeldingskracht van het volk heeft op dezelfde wijze als de kerk een reeks Heiligen gemaakt, eenvoudig door overeenkomst in klank der woorden. Zoo is bijv. in Frankrijk bekend Saint Genou voor zieke knieën, Saint Marcoul voor keelziekten (mal de cou), Saint Mains voor zieke handen. Saint Cloud voor de sleutels, Saint Ladre tegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roof, Saint Briard om de kinderen niet te doen schreeuwen, enz. En al deze phantastische heiligen vinden hun vereerders.
Geneeskundige eeredienst. Ook de heilgoden leverden een aanzienlijk aantal heiligen voor het nieuwe pantheon. De ouden geloofden aan de realiteit der droomen. De slaap en de schaduw deden het geloof aan geesten en aan een ziel ontstaan, en zoo ontstond het animisme, de primitiefste metaphysika. De willekeurig opgewekte slaap was een der belangrijkste ontdekkingen der oude geneeskunde. Hij werd toegepast in den tempel van Asklepios, een der meest bezochte heiligdommen van Griekenland. Bij de opgravingen van Epidaurus heeft men onlangs talrijke inscripties ontdekt, die verhalen van wonderbaarlijke genezingen door hulp van den god verkregen, onder wiens toezicht de behandeling geschiedde. De Asklepiostempel had, evenals die van Serapis, die van Minerva midica, van Chalcas, van Podalirios en andere heilgoden, als nevengebouw een hospitaal, waarin de zieken aan een bijzondere behandeling werden onderworpen. Daar ondergingen zij een vijftiendaagsch streng diëet, werden minerale baden, massage, zalving en dampbaden toegepast. Hierbij kwam de suggestie, ontstaan door de verhalen van wonderlijke genezingen, muziek, bloemengeur en reukwerk. Zoodra de zieken er aan geloofden beval hun de priester, door plechtige handbewegingen en handopleggen, te gaan slapen. Op dit oogenblik, zegt Galenus, commandeerde de priester als een veldheer zijn soldaten doet, en vele genezingen kwamen voor. Hierdoor worden de tallooze bedevaarten naar deze heilige plaatsen verklaard. Strabo, die er eene van beschrijft, n.l. naar den tempel van Kanopus, laat ons de 120 stadiën lange wegen zien, bedekt met een bonte menigte van etende en zingende mannen, vrouwen en kinderen, nu op de maat voortschrijdend, soms rustend om te luisteren naar verhalen van wondergenezingen. Het ging er dus toe... comme chez nous, en de genezingen waren niet minder talrijk, zooals blijkt uit de ontelbare ex-votos, te Epidaurus gevonden. De ouden waren ons slechts hierin vóór, dat de geneesheeren zorgden, dat de god zich niet vergiste in zijn raadgevingen, terwijl thans deze werkkring geheel aan onbevoegden is overgelaten. In den tempel van Minerva te Cobardiacum in Italië vond men onder de Ex-votos twee zilveren ooren van Ballidius primus tot dank voor de genezing van zijn doofheid. Te Rome vond men in een anderen Minerva-tempel een groot aantal ex-votos van genezenen. De Isis-kapellen in Egypte waren beroemd om hun wonderlijke genezingen, en talrijke pelgrims stroomden er heen. De Isis-tempel in Pompeji bevatte een kapelletje, waarin 's nachts de ingewijden sliepen, om in den droom raad te ontvangen. De ouden kenden aan de verschillende goden bijzondere krachten toe: zoo genas Apollo de pest, Hercules de epilepsie, Juno Lucina de onvruchtbaarheid. De Roomsche kerk nam dit gebruik over en riep hiervoor aan den H. Rochus, den H. Valentijn en de H. Margaretha. Diana, godin der jacht, genas de hondsdolheid in haar tempel te Rocca; op denzelfden voet is men voortgegaan bij den H. Hubertus der Ardennen, hoewel thans Pasteur een geduchte concurrent is geworden. Te Rome droeg men zieke kinderen naar den kleinen tempel van Romulus aan den voet van den Palatijnschen heuvel. Deze tempel is vervangen door een kerk aan den H. Theodorus gewijd, die nu de kinderen geneest en elken Donderdagmorgen zijn specialen zegen uitdeelt. Het oude geloof in droomen en voorgevoelens overleefde het heidendom. ‘Tijdens den slaap’, zegt Tertullianus, ‘wordt de eer die den mensch wacht, hem getoond; tijdens den slaap worden heilmiddelen meegedeeld, diefstal onthuld, schatten ontdekt’. De geheele christelijke letterkunde is vol van droomen en verschijningen. Een gemeenschappelijke trek van alle oude en nieuwe verschijningen ligt in het optische bedrog, dat de verschijnende gedaante steeds sterk vergroot, en omgeven is met een lichtschijn of krans. Dit karakteristieke verschijnsel komt overal in de heiligen-levens - en martelaargeschriften te voorschijn. De tempelslaap was vroeger algemeen in toepassing, om voorspellende droomen te krijgen. Den uitleg kreeg men van de sibyllen, die bijzondere droomboeken hadden, waarin elk verschijnsel verklaard werd. Deze boeken, gedurende eeuwen overgeleverd, zijn nog heden bekend als ‘Orakel der vrouwen’, ‘Droomuitlegger’, enz. De gekerstende heidenen geloofden natuurlijk verder aan orakel en sibyllen. Zelfs de H. Augustinus verklaart, dat de Erythraeïsche sibylle de komst van Christus heeft voorspeld. [Zie de sibyllen der sixtijnsche kapel; de kerk bracht het tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 sibyllen, als pendant van de 12 kleine profeten, die de komst van Christus hebben voorspeld]. De profetes Isebel, van welke de openbaring van Johannes spreekt, was eene heidin, een chaldeesche sibylle, wier bestaan wordt bevestigd door een inscriptie te Thyatira. Dit geloof bleef zoo vast bestaan, dat het volk steeds heeft getracht in de kerk te slapen. Gregorius van Tours verzekert dat de nieuwe divi, de heiligen, evenals vroeger de heidensche goden, verschijnen in den droom. De stad Aegaea in Cilicië bezat een beroemden tempel van Asklepios, waarheen 's nachts de zieken gingen, om in den droom het geneesmiddel te vernemen. Daar de heiligen Cosmas en Damianus in deze plaats waren gestorven, kregen zij de nalatenschap van Asklepios. Zij genazen alle ziekten in den slaap en werden beschermers der heelkunde. Nog in de 16e eeuw kwam men van zeer ver naar de kerk van den H. Antonius te Padua, om aldaar in den droom openbaringen te ontvangen. Dit gebruik bestaat nog steeds in den Griekschen archipel op Lesbos, waar de zieken in de kerk gaan slapen, om in den droom het geneesmiddel te leeren kennen. Naarmate de Heelkunde buiten den tempel meer bekend raakte, minderde dit gebruik en eveneens de toepassing van den door suggestie opgewekten slaap. Een zwak spoor zien we er nog van in enkele ritueele handbewegingen, b.v. bij het opleggen der handen en den zegen. Eerst betrekkelijk kort geleden kwam de wetenschap er op terug, en noemde het hypnotisme. Het handopleggen ging steeds vergezeld van het aanroepen der godheid. Zulk een aanroeping van den zonnegod, een babylonisch-liturgisch formulier, luidt: ‘Groote Heer, gij die straalt in het midden van den hoogen hemel! In de hooge hemelen bij Uwe schatten, naderen U de hemelsche geesten vol eerbied en vreugde; zij verhoogen Uwe kroon, zij verheffen U feestelijk. In de rust Uws harten rollen de dagen daarheen’.... Dan volgt de bijzondere aanroeping ten gunste van den zieke: ‘Gij, bij Uw komen geneest gij de kwaal van zijn hoofd; Gij, die den vrede bevestigt, doet aldus en geneest zijne ziekte; neem zijn ziekte weg.... zon, bij het opheffen mijner hand, verschijn op mijn roep; want op Uw bevel zal zijn kwaal verdwijnen, zal hij genezen zijn!’.... De bovennatuurlijke kracht, die men aan het woord toeschreef, deed bezwerings- en tooverformules ontstaan. De Babyloniërs hadden er ontelbare. Elk werk, elke onderneming ging gepaard met een bepaalde aanroeping of vervloeking. Men vindt ze in contracten, op beelden, amulets, zegels. Voor elke ziekte bestond een bezwering. Elke ziekte werd door een onzichtbaar wezen veroorzaakt, dat den zieke kwelde of waarvan hij bezeten was. Vandaar de bezweringsformulieren van alle Europeesche, Klein-Aziatische en Amerikaansche volken, die deels gesproken, gedeeltelijk gezongen worden. Zij moeten het wezen door hunne kracht of door overreding of dreigement bewegen den zieke te verlaten. De priester-dokters maakten gebruik van dit bijgeloof door in de aanroeping in te lasschen de diagnose en het aan te wenden geneesmiddel.
De wateren. Ook buiten den tempel bediende zich de geneeskunde van de religie, om de kennis van de nuttige eigenschappen van zekere natuurprodukten te verspreiden. De bronnen, die geneeskracht bezaten, zooals de zwavel-, ijzer-, arsenic-, ammoniachoudende wateren, en dergelijke, werden geplaatst onder de bescherming eener godheid, van wien zij hun kracht ontleenden. Bij Tivoli, nabij Rome, was een zwavelbron, de aquae albulae, door de nimf Albunea gepersonifieerd, wier orakel men om raad vroeg. Dezelfde dienst komt bij de oude Grieken voor. Vooral de plattelandsbewoners hielden vast aan deze overleveringen. De kerk heiligde ze des te eerder, daar zij reeds doopwater, wijwater, heilige olie, avondmaalswijn en reinigende wateren in de Liturgie had opgenomen. Men veranderde de nimfen en beschermgoden der bronnen in mannelijke en vrouwelijke heiligen. De dienst der bronnen werd door Rome gesteld onder den heiligen Pons, wiens naam niets is dan een wijziging van Sancta Fons, d.i. heilige bron. De talrijke bronnen aan den H. Ulrich gewijd, waren reeds lang vóór het Christendom voorwerp van eenzelfden eeredienst. De H. Ulrich nam de plaats in van den watergeest der heidenen, vandaar de visch in zijn linkerhand. Te Saint-Romain (Côte-d'Or) bevond zich een oude Druïdenbron, waarin de moeders hun kinderen dompelden om ze gezond te maken. De Romeinen vervingen dezen eeredienst door dien van Pluto en Neptunus, welker beelden zij boven de bron plaatsten. Deze werden door de kerk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervangen door de Heiligen Ploto en Nepo. ‘Nog voor 20 jaren’, schrijft Gandelot in 1772, ‘aanbaden de boeren de beelden van Neptunus en Pluto onder de namen van Nepo en Ploto, en van vijf mijlen in 't rond droeg men de zieke kinderen of hun lijfgoed naar de bron voor de onderdompeling.’ Te Salins bij Mauriac bevindt zich een bron, wier water schurft of hoofdzeer genas, en reeds door de oude Galliërs werd vereerd. Voor elke genezing wierp men een geldoffer in de bron. Deze oude Druïdenbron werd omgedoopt tot Martinsbron, en de eeredienst bleef onveranderd bestaan, met dit onderscheid, dat het Concilie van Autun (585) bepaalde, dat het offergeld niet meer in het water geworpen mocht worden, doch den priester ter hand gesteld. Le Braz stelde een lijst samen van 200 Bretonsche heiligen, en constateert, dat ieder eene speciale ziekte geneest, dat ieder zijn eigen heilige bron heeft, en dat men feitelijk meer de bron vereert dan den heilige. Wat Le Braz vond voor Bretagne, is in geheel Frankrijk aldus het geval, en zonder veel moeite zijn overal de heidengoden te vinden, door heiligen vervangen. Een zekere Madonna volgde een heiden-heilige op, deze nam den eeredienst over die vroeger alleen de bron gold. De religies hebben elkaar opgevolgd, zooals de kalklagen der bronnen elkaar hebben gevolgd en bedekt, doch bleef de traditie gelijk. Een der merkwaardigste therapeutische maatregelen was de uitvinding der heilige kaars van Arras. Volgens de legende is deze kaars in 1105 in den hemel gemaakt geworden en door de Maagd op aarde gebracht, om voor elkeen de onmiddellijke genezing van de belroos mogelijk te maken. Daartoe laat men een druppel was van deze kaars in water vallen en wascht hiermede. De geheele groep van ziekten, die men eens noemde ‘heilig vuur’, ‘Sint Antoniusvuur’, ‘belroos’, enz. al deze ontstekingen en zweren, van welke de wetenschap ons heeft verlost, waren gevolgen van ellende en vuilheid. De kuur, die de geloovigen dwong zich te wasschen, gaf natuurlijk goede resultaten. Het succes was zoo groot, dat dergelijke kaarsen, waarin een stukje was van de oorspronkelijke was gesmolten, in talrijke kerken van Noord-Frankrijk en België, te Saint-Pol, Lille, Donai, Aire, Courtrai, Despres, Brugge, enz. werden gebruikt. De onbekende priester of ordebroeder, die deze kaars uitvond, heeft een groot humanitair werk verricht. Toegevende aan voorstellingen en bijgeloof van zijn tijd, heeft hij bijgedragen tot een vooruitgang, waarvoor we hem nog dankbaar kunnen zijn.
De heilige steenen. Met den dienst der steenen ging het al net als met dien der bronnen. Het is thans een als geschiedkundig erkend feit, dat de eeredienst der Grieken begon met de Litholatrie, de vereering van heilige steenen. Alvorens godenbeelden te maken werden steenen aangebeden, wier merkwaardige cylindrische, kegel- of piramidevormige gedaante deed denken, dat zij door de goden waren op aarde geworpen. Bij de Hebreeuwen was de steendienst zeer uitgebreid. In vele bijbelteksten is sprake van heilige steenen. Jesaja laakt Israël, omdat hij zijn vertrouwen heeft gesteld in de steenen der stortbeken. Vele dolmen (keltische steenen) werden genoemd naar den eeredienst, wiens voorwerp zij waren. Aldus heeten vele dolmen in Vienne nog thans Zonne-steenen. Een bewegelijke steen in de provincie Como heette Sasso della luna (Maansteen). Na vele vruchtelooze pogingen om dit bijgeloof uit te roeien, zooals de talrijke besluìten der Concilies van Arles in 452, Tours 567, Nautes 658, Toledo 681 bewijzen, besloot men het over te nemen.Ga naar voetnoot1) Tot dit doel werden zelfs wijdingsformulieren gegeven, die niets anders zijn dan een aanpassen aan de heidensche Liturgie. De kardinalen Pitra en Del Sotto hebben hun tekst gepubliceerd. Niettegenstaande de verchristelijking behield deze dienst nog zeer lang zijn oorspronkelijk karakter. In enkele streken, zooals het dal van Larboust in de Pyreneën, worden de heilige steenen ook nu nog zoodanig vereerd, dat de bevolking in opstand geraakt, wanneer men ze vernielt, en de stukken verder blijft vereeren als tevoren. Men vertelt zelfs dat een arbeider, die een kruis moest plaatsen op een dezer steenen, gedood werd door den vertoornden beschermgod daarvan; de man werd door den bliksem getroffen. Niet overal was de tegenstand evengroot. Meestal stond men toe, zooals reeds Theodosius | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II beval, dat een kruis ernaast werd geplaatst en soms er op. Zoo werden de meeste megalithische gedenkteekenen van Bretagne gekerstend. In het departement Yonne liet de geestelijkheid de kruisen op de steenen plaatsen, en bracht men een Mariabeeld aan op een draaisteen. In Mayenne staat een groot kruis naast den duivelspreekstoel. In een menhir van Hoedic bracht men een nis aan voor een Mariabeeldje, evenals bij een anderen steen in Maine-et-Loire. In Spanje bouwde men om de dolmen kerken, hetgeen in de 12e eeuw ook gebeurde in St. Germain-de Vienne (Charente). Plouaret (Côtes-du-Nord) maakte van een dolmen de kapel der zeven heiligen, terwijl Le Mans zijn grooten steen in de hoofdkerk deed sleepen. Een merkwaardig voorbeeld is de heilige steen van Fabié te Fraïsse (Herault). Deze menhir draagt de sporen der verschillende eerediensten. Een tamelijk grof, gelijkvormig kruis dicht bij den grond dateert van den oudsten tijd, terwijl daaraan een modern latijnsch kruis in 1881 is toegevoegd. Vreedzaam naast elkaar zien we dus hier eenzelfde symbool van Heiden- en Christendom. Het oude bijgeloof leeft nog. Nog steeds hebben doorboorde steenen geneeskracht. Te Kerongalet (Finisterre) steekt men de zieke lichaamsdeelen door het gat in een steen en te Draché (Indre-et-Loire) hetzelfde. Te Fouvent-le-Haut (Doubs) beschermt men de pasgeborenen door ze te schuiven door de opening in een menhir. De doorboorde steen te Fraves (Haute-Saône) verricht wonderen, en op St. Jan en Kerstdag worden hierbij kaarsen gebrand. Op Cyprus heeft men heilige steenen, waarvan er een ‘het heilige gat’ heet. In de Landes zijn kerken, waarin tusschen twee pijlers van den muur openingen zijn gelaten, waardoor moeders en kinderen klimmen om te genezen. Doorboorde geldstukken hebben voor eenvoudige lieden, vooral voor spelers ook, bijzondere waarde als talismans. Een opsomming van honderden gelijke gevallen laten wij achterwege, het zij genoeg om aangetoond te hebben, dat het Christendom nog niets heeft kunnen veranderen in dit algemeene bijgeloof. Een der vreemdste legenden, gevolg van den steendienst, is die van de melk der maagd Maria. Meer dan 69 kerken bezitten deze kostbare vloeistof als reliquie. Men vindt Mariamelk in Napels, in Padua, in Rome, in Venetië, in Parijs, Reims, Aix, Toulon, Genua, Berre, Chelles, Le Mans, Sonlac, Toledo, Poitiers, St. Denis, Bouillac, Soissons, Evron. ‘Er is geen plekje zoo gering’, zegt Calvijn, ‘geen monniken- of nonnenklooster zoo klein, of men toont er in grooter of kleiner hoeveelheid melk der moedermaagd. Had Maria heel haar leven lang gezoogd, dan had zij nog niet zooveel kunnen voortbrengen.’ Te Nantes heet de reliquie Notre-Dame-de-Crée-lait, omdat ze moeders, die niet kunnen zoogen, aan melk helpt; te Ste-Radegonde de Pommiers vinden we hetzelfde. De melk van Chartres werd door Maria zelf gegeven aan den H. Fulbertus, die keel- en oogziekte had. Tijdens de kruistochten was deze melk een uitgebreid handelsartikel, en kreeg de eeredienst ervan zelfs een bijzondere Liturgie met wisselzangen en gebeden, die volledig bewaard zijn in een manuscript der bibliotheek te Toulouse. Uit Bethlehem werd ingevoerd een melkpoeder, dat ontstaan zou zijn, toen Jezus eens de melk teruggaf en Maria den doek, waarin die was opgevangen, tegen den muur had geworpen. Men verkoopt dan het poeder dat aldoor op dezen muur ontstaat, doch het is niets anders dan gemalen Galaktiet, een salpeterzure kalkverbinding, die men in gewelven en grotten vindt, en eenigszins samentrekkend werkt. De Galaktiet werd in hoog aanzien gehouden. Boetius schrijft in 1647: ‘de Galaktiet geeft een zoete melkachtige vloeistof. De Duitschers noemen ze ‘Maanmelk’. Vermengt men ze met water, dan gelijkt zij precies op melk; men verkoopt ze te Lucerne in de apotheken. De doktoren gebruiken ze bij zweringen, om ze te doen opdrogen. Velen geven ze aan zoogende vrouwen, om de melk te vermeerderen.’ Lang te voren had Plinius reeds de eigenschappen dezer steensoort aldus beschreven: ‘De Galaktiet komt van den Nijl. Bij het breken komt er een melkachtig sap uit. Zoogenden gebruiken hem om meer voeding te krijgen.’ Reeds ten tijde van Orpheus waren zijn eigenschappen bekend, die ze in zijn ‘Lithika’ roemt met deze woorden: ‘Ik biedt U een steen aan, gunstig voor hen, die hun gebeden tot de goden richten; hij is vol goddelijke melk...., men heeft hem Galaktiet genoemd, omdat, wanneer hij gebroken wordt, zijn binnenste melkachtig verhardt. Wanneer gij de uiers der schapen slap en dun ziet hangen, wat doet gij dan, lief kind?.... Reik dan der jonge moeder een zoeten drank, waarin Galaktiet is ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mengd, en zij zal het jong voeden en terugbrengen.’ Om den oorsprong van dit bijgeloof te ontdekken, moeten we tot het oude Egypte teruggaan, waar de Galaktiet in hoog aanzien stond, ‘en de melk der vrouwen deed toenemen.’ Dit is de geschiedenis van het beroemde ‘melkpoeder’, dat onder den naam van ‘Melk der moedermaagd’ als reliquie wordt vereerd. Haar identiteit met het Galaktiet is zoo beslist, dat zelfs een bisschop (Barbier de Montault) erkende, dat de Maria-melk ‘slechts een steen is die onder dezen naam wordt aangebeden’. Ter verontschuldiging zegt hij, dat deze steensoort werd gevonden in de grot te Bethlehem en vandaar het eerst meegebracht. -
De heilige voetstappen. De dienst der steenen voert tot dien der afdrukken in steen. Het geloof, dat de holten in heilige steenen ontstonden door den voet van godheden, kan worden gevolgd tot in de hoogste oudheid. De Grieken vereerden de voetstappen van Peleus, Theseus, Orestes, Amphion, Hercules. In Indië vereert men de voetafdrukken van Boeddha, Vischnoe en Siwa. Op Ceylon wijst men den reiziger de voetstappen van Gautama (Boeddha), terwijl de vereerders van Siwa hem aan dezen, die van Vischnoe aan Brahma, de Moslems aan Ali en de Christenen hem aan Adam of den H. Thomas toeschrijven. Het bijgeloof is overal gebleven, slechts de namen zijn naar behoefte veranderd. In het departement Corrèze toont men den afdruk der schoenen van Satan; in Saône et Loire dien zijner klauw, in Bretagne dien van zijn staart, in Nottonville dien van zijn wijwatersketel, in Marnézie dien van zijn stoel. Te Hambers (Mayenna) bevond zich een in 1812 gebroken steen, die de ‘duivelskansel’ heette en den afdruk van zijn lichaam, handen en voeten vertoonde. In een kerk te Poitiers draagt een aan de H. Radegunde gewijden steen den voetafdruk van Jezus, die in de 6e eeuw kwam om de gemalin van Chlotarius te bezoeken. Boven dezen steen is een gedenkplaat aangebracht met het opschrift: Gedenkteeken van Gods voetstap. Te Rome in de San Lorenzo is dezelfde afdruk te vinden, waarover prof. Bolland reeds schreef. Hetzelfde wordt vertoond te Arles, Soissons, Jeruzalem, en in deze laatste plaats eveneens de afdruk van Mohammeds tulband. Voetstappen van Maria zijn te Meneac, die van een engel in de Kathedraal te Fécamp. Deze engel bracht er een druppel bloed van Christus. Naar het aantal voetstappen van St. Martinus te oordeelen, moet deze heilige wel altijd op reis zijn geweest. In het Departement Creuze vindt men tegelijk de voetstappen van het paard, den muilezel, de muilezelin, den ezel en zelfs de sporen der wielen van St. Martinus' wagen. Gregorius van Tours bericht, dat dit alles reeds in zijn tijd werd vereerd. Van St. Martinus zijn verder nog afdrukken te Brèches, Viabon, Ligugé. Nabij Chambois in Baume staat op eenzelfden steen een voetstap der feeënkoningin en een van St. Maarten. In Palalda werden op de kerkdeur op de voetstappen van St. Maarten's paard hoefijzers aangebracht. In bekendheid moet echter Martinus onderdoen voor Gargantua, den edelen zoon van den gallischen god Belenus, wiens legende door geheel Gallië en Groot-Brittannië verspreid was. Zijn aandenken behoort aan een geheel ras, waarvan de sporen te vinden zijn op talrijke megalithische gedenkteekenen. Nu eens ziet men de schoenen van Gargantua, dan weer zijn voeten, zijn pink, zijn tanden, zijn soepbord, zijn slijpsteen, zijn kopje, zijn kap, zijn werpschijf, zijn graf, enz. Behalve deze heidensche reuzen en den H. Martinus hebben nog vele andere heiligen overal hun sporen achtergelaten. Op Malta b.v. kan men den voetafdruk van den apostel Paulus zien, te Damascus dien van Mozes. Te Jeruzalem bezit men zelfs een afdruk der vijf vingers van den aartsengel Gabriël.
De Phallusdienst. Bij den steendienst sluit zich aan de Phallusdienst. Niettegenstaande de kerk de voortplantings-functies, evenals alle hygiënische lichaamsverzorging, door een overspannen mysticisme en reactie tegen het naturalisme van den ouden eeredienst, verachtte, zag zij zich toch gedwongen meê te gaan met de vereering, die de ouden hadden voor de geheimzinnige voortplantingsdaad. Deze eeredienst strookte, evenals die der zon, met de idee van het behoud onzer soort. Men vindt dezen eeredienst bij alle oude volkeren. Hoe de Kerk tegen reinheid te werk ging, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt uit het verbod voor mannen om zich te baden, door den H. Clemens van Alexandrië gegeven. De H. Athanasius leerde, dat maagden, die zich aan God hadden gewijd, nooit andere lichaamsdeelen mogen wasschen, dan voeten, handen en gezicht, en deze nog slechts met ééne hand. De H. Hieronymus roemt den H. Hilarion als voorbeeld, omdat hij gedurende zijn geheele leven eenzelfde boetehemd droeg. Dit vormde den kloosterregel. Is het wonder, dat in de middeleeuwen zoo vaak pest, epidemieën en endemische ziekten heerschten? Zooals gezegd, vond men den phallusdienst bij alle oude volken. Voor den tempel van Tyrus stonden twee Phalli van zes meter hoog. De dienst heerschte in Griekenland en Egypte, bestaat in Japan nog thans, en men heeft meer dan eens hiertoe gebracht de twee zuilen vóór den Salomonischen tempel. De godheid der paring werd bij de Romeinen gesymboliseerd door den Phallus, en kon wegens zijn nuttigheid niet naar de hel worden verwezen. Het volk zou in een dergelijke wijziging niet hebben berust. Men moest er dus een anderen weg op vinden en verhief god Phallus tot heiligen Phallus, H. Phallianus of H. Phallier. Ook achter den heiligen Genitur en den H. Futi, Futinus en de Heilige Futina gaat hij schuil. Het volk zwoer zelfs bij den H. Futinus, zooals nog bij Rabelais te vinden is. Te Geiles (Puy-de-Dôme) is zelfs een vulkanische rots, die als Phallus-monument gold, omgedoopt tot rots van den H. Futinus. De Futinus, die evenals Faustinus slechts een naamswijziging is van den heidenschen voorganger Futines, maakt in Varages nog de vrouwen vruchtbaar en geneest geheime ziekten. Te Viviers heet hij Saint Foutin de Cruas. Te Embrun vernielden in 1585 de protestanten den Phallus van den H. Futinus, die zich bij de reliquieën der kerk bevond. Hetzelfde gebeurde in 1562 met een phallus in de kerk van Saint-Eutrope te Orange. Te Gironet bij Sampigny bewerkt een beeld van den H. Futinus vruchtbaarheid. Niet ver daarvandaan staat op een berg het beeld der H. Lucia, vervangster der godin Lucina godin der bevallingen, wier attributen de Heilige heeft overgenomen. Anna van Oosstenrijk, gemalin van Lodewijk XIII, deed een bedevaart daarheen. De door de Galliërs vereerde Venus werd aldus de H. Venise, die vooral geslachtziekten genas Tot de heiligen van phallischen oorsprong behooren ook Sint Guignolet, Sint Greluchon. De namen Guignolé, Guinolé, Gunols, Vennolé, Guingalais, Guegan, Guchan, Gilles, Guilles komen allen van het Latijnsche woord gignere (verwekken), en de heiligen, die deze namen dragen en de eigenschap hebben om onvruchtbaarheid te genezen, zijn slechts verchristelijkte heidengoden der vruchtbaarheid. De Phallusdienst muntte uit door aanroepingen van bijzondere lichaamsdeelen, b.v. de lendenen (les reins), en hieraan hebben de H. Regnaud en Renatus hun ontstaan te danken. Te Anjou wordt de H. Renatus door kinderlooze vrouwen aangeroepen onder ceremoniën, die duidelijk het gewenschte doel verraden. De Phallusdienst is onder de meest uiteenloopende vormen bewaard gebleven. In het departement Finisterre heeft de menhir van Plouarzel aan beide zijden op meterhoogte een ronde, tepelachtige verhevenheid. Jonggetrouwden gaan er heen op de bedevaart om een vruchtbaar huwelijk te krijgen. Talrijke menhirs verrichten overal hetzelfde werk. Lenormant zegt, dat hij in 1852 te Rouaan kleine priapische figuren kocht, die men gargans noemde, die door de meisjes in hun corsage werden gedragen om gemakkelijker een man te vinden. Léon de Vesly schonk aan het museum te Rouaan een glazen beeldje, dat voor eenzelfde doel was bestemd. De beeldhouwwerken van portaal en koorstoelen in menige kerk dragen onmiskenbare sporen van dezen eeredienst. Een Ciborie der Sacristie van Saint-Ouen te Rouaan is met oude munten met priapische voorstellingen versierd.
De Reliquieën. De reliquie-dienst sluit nauw aan bij dien der heiligen en is een overblijfsel van het Fetischisme. Hij werd door de priesters begunstigd om de reusachtige voordeelen die hij afwerpt. De geschiedenis der middeleeuwen biedt ons vele voorbeelden van twist tusschen kerken en kloosters, die elkaar bedrog verwijten. Men kent het woord van den abt van Marolles, die, toen hij in de kathedraal van Amiens het hoofd van Johannes den Dooper kuste, daarbij uitriep: ‘God zij geprezen, dit is het zesde hoofd van den Dooper, dat ik in mijn leven heb mogen kussen.’ Ludovic Lalanne gaf een lijst van reliquieën uit, die aantoont hoever het bedrog kan gaan. Daarin komen voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De abt Deregnaucourt verzekert in zijn ‘Geschiedenis van het diocees Arras’, dat de abdij Flines in haar reliquieschat bezit: een stuk van het echte kruis, haar van de Maagd Maria, groote stukken van den zweetdoek der H. Veronica, kleedingstukken van Jezus, de heilige spons, de heilige lans, een doorn van de heilige kroon, een druppel goddelijkbloed, een rib van Sint-Nikolaas, een vinger van Sint-Hubertus, enz. In April 1905 schreef, naar aanleiding der inventarisatie, in Frankrijk een zeer goed ingelicht medewerker van Le Matin: ‘dat hij, na ernstig onderzoek der officieele documenten, tot de overtuiging was gekomen, dat de Fransche Roomsche kerken de grootste wonderen der wereld herbergen. Uit de huidige rapporten (alle zijn nog niet opgemaakt wegens het bekende verzet) blijkt nu reeds, dat St. Blaise 8 armen moet hebben gehad, St. Jacobus 18, de heilige Thecla 9. Johannes de Dooper had waarschijnlijk 60 vingers en 20 kaken, terwijl van de heilige Agatha minstens 6 borsten werden vertoond. - De Cathedraal van Reims is in het bezit van een steen, waarop Jezus zich moet hebben neergezet tijdens zijn omwandeling op aarde, en zelfs wordt er in het Westen een kerkje gevonden waar men zorgvuldig, in een doosje, de ademtocht van den Christus bewaart’. De verzameling eener kerk te Aire bevatte gebeenten van allerlei soort, van mannelijke en vrouwelijke heiligen, van de elf apostelen, van de tienduizend martelaren, van de ‘onschuldige’ heiligen, drie stukken van het echte kruis, een doorn der doornenkroon, een druppel bloed van Christus, een tand van den H. Petrus, een arm van den H. Hadrianus, een been van Sint-Victor, den schedel van Johannes den Dooper. De collectie eener kapel in Saint-Omer was nog belangrijker. Zij bevatte volgens een oude lijst: Een stuk van het echte kruis en van de lans; meerdere stukken manna ‘dat uit den hemel viel’, een stuk van Christus' graf, een stuk van het gewaad der H. Margaretha, een stuk der steenen tafel, waarop God met zijn vinger de wetten van Mozes schreef, een druppel zweet van Christus, een stuk van den staf van Aäron en van het altaar, waarop Petrus zong. Een stuk van de bloem door Maria aan Jezus gegeven. Een stuk van het venster, waardoor de aartsengel Gabriël binnentrad, om de maagd Maria te begroeten. Een klooster te Jeruzalen bewaakt een vinger van den H. Geest. De kostbaarste verzamelingen waren die, welke van Jezus afkomstig waren. Zij zijn zeer talrijk. Zijn rok is tegelijkertijd te Moscou, Trier, Argenteuil en Rome, en hier zelfs tweemaal. Zijn tranen, zijn bloed, zijn zweet, zelfs zijn praeputium (voorhuid) wordt vereerd. De heilige lans is in haar geheel te Nürnberg, Parijs, Moscou, Praag, Krakau, Rome, Antiochië en in meerdere kerken en abdijen in Frankrijk, o.a. in de Sainte-Chapelle te Parijs. Spijkers van het kruis zijn er meer dan 200, sponsen zijn ontelbaar, evenzoo doornenkronen. Van het kruis-hout, zeide Calvijn, is wel een scheepslast aanwezig. In 1489 besliste de theologische faculteit te Parijs, dat men aan het kruis dezelfde ‘aanbidding’ schuldig was als aan Christus zelf, en dat ‘vereering’ alleen onvoldoende was. De dienst van het kruis heeft een zoo duidelijk fetischistisch karakter, dat mond en kin van den bronzen gekruisigde in de Kerk San Giuseppe te Rome zijn weggekust. Een gelijk lot onderging de zilveren statue der Madonna in San Augustino te Rome, de voet van het bronzen Petrusbeeld in den Sint Pieter te Rome en de voet van Christus in de Kerk Quo vadis Domine. De reliquie-dienst had aanvankelijk eenig nut, door het verzwakken van het grove bijgeloof der middeleeuwen. Langzamerhand werd dit middel erger dan de kwaal, en het bleef gehandhaafd om zijn geldelijk voordeel. De hervorming wierp al dit onkruid overboord, de revolutie deed het hare door haar besluit van 1790, waarvan een christelijk schrijver zegt: ‘Alles heeft zijn bestaansvoorwaarden. Men mag den storm niet aanklagen, wanneer hij een vermolmden boom omverwerpt, die wortel noch blad meer heeft.... Toen de constitueerende vergadering op 13 Febr. 1790 haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beroemd dekreet gaf, dat het monnikendom omverwierp, deed zij niets anders dan dat ze een reeds innerlijk vergane ruïne deed tuimelen, en dus sanctie gaf aan een besluit der voorzienigheid’. [P. Lorain. Histoire de l'abbaye de Cluny]. Voor het Frankrijk van onze dagen zijn deze woorden nog zeer belangrijk. L'histoire se répète. - TACIUS. |
|