Kunstgeschiedenis.
Om een begrip te krijgen van den omvang der litteratuur betreffende de kunst en de kunstgeschiedenis moet men maar eens doorbladeren den prijs-catalogus, nommer 400, van de firma Hiersemann te Leipzig.
Men krijgt dan onder zijn oogen ruim 2500 titels, systematisch gerangschikt, en de boeken en tijdschriften, welke deze titels dragen, vormen slechts een gering deel van wat er nog meer over dit onderwerp is geschreven. Het is ontzagwekkend en ‘desalniettemin en evenwel nochtans’ is de kunstkennis bij millioenen onzer aardsche bewoners al zeer gering. Kunstbegrip, kunstbesef, kunstuiting zijn voor den mensch, in gewonen zin, slechts frasen.
Vijf en twintig honderd nommers, hoofdzakelijk de bibliotheken vormende van de verzorgers der kunstverzamelingen van het Museum te Weimar en van het Kunsthistorisch Seminarium te Munchen, dus van slechts twee verzamelaars, en wat zullen dan de de ‘Bibliotheken’ nog geven!
Om een goed overzicht te krijgen van deze litteratuur moge de verdeeling in rubrieken gekend worden.
Het spreekt vanzelf, dat de Middeleeuwen leveren de Oud-Christelijke Kunst, de Byzantynsche, Oud-Slavische, Romaansche en Gothische Kunst. Dan hebben we het Renaissance-tijdperk, waarachter volgt een derde rubriek: de miniatuurschilderkunst uit de Middeleeuwen en de Renaissance.
Twee rubrieken worden gevormd door de 17e en 18e, en de 19e en 20e eeuwen. Daarna komt de portretkunst, terwijl in de 7e tot en met de 9e rubriek zijn opgenomen: a. Algemeene werken, Handboeken en Kunstenaarswoordenboeken, b. Catalogi, en c. Tijdschriften. Alleen deze laatste afdeeling bevat niet minder dan 139 nommers.
Zoo'n prijs-catalogus is een gewichtig naslaboek. Wie op kunsthistorisch gebied arbeidt moet er dikwerf in naspeuren wat hem bij zijn studie nuttig kan zijn.
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.
Oud-Gemeente-archivaris.
Den Haag.