| |
Een bijzonder plekje van rust en landelijke intimiteit: De Holsteinsche Schweiz.
Wie aan Kiel denkt en wie den naam van deze stad reeds hoort, denkt zeer zeker ook in de allereerste plaats aan de oorlogshaven; ziet voor zich een uitgebreid complex van verdedigingswerken, dat deze haven beschermt, ziet voor zich de machtige zeekasteelen, die ten allen tijde gereed liggen om Duitschland's macht te toonen. En wanneer men hoort van Lubeck, dan ziet men voor zich oprijzen de oude Hanze-stad, zeker van de drie vrije steden van het Duitsche rijk wel degene, welke het oude en karakteristieke het sterkst en het meest stijlvol in geheel de stad doet voortleven; gevoelt men zich voornamelijk getrokken tot het schilderachtige, dat van deze stad uitstraalt, tot de poëzie der historie welke ze schijnt weer te geven. En naast de oorlogshaven in Kiel mag men vermoeden een groote en riante moderne stad; naast het oude en karakteristieke in Lubeck, hetwelk herinnert aan zooveel dat nu bijna dood is, moge men gelooven aan veel nieuws en leven-wekkends; in het geheel niet en zeker niet voornamelijk gelooft men noch in Kiel, noch in Lubeck te behoeven te denken aan waarachtig natuurschoon, dat het oog kan boeien en den meest verwende een landstreek kan voortooveren, welke evenzeer aantrekkelijk als oorspronkelijk is.
Voor Duitschers is het geen geheim, dat tusschen Lubeck en Kiel in een vruchtbare streek zich uitstrekt de Holsteinsche Schweiz, die geheel het schiereiland inneemt, hetwelk de Lubecker en Kieler bochten van elkander scheidt; voor een Duitscher is het geen verrassing hier, ten Oosten van de hoofdstad van het Holsteinsche land, een streek te kunnen doorkruisen, waarin men de figuren van Gustav Frenssen elk oogenblik in levenden lijve denkt tegen te komen; waar men kan verwachten den echten Jörn Uhl te ontmoeten. Voor den vreemdeling daarentegen, die Duitschland kent, zooals het nu een maal niet anders mogelijk is een vreemd en uitgebreid land oppervlakkig te kennen, is geheel deze streek een verrassing aan beide zijden, welke kort samengevat wordt onder den veel-zeggenden naam van ‘Holsteinschen Schweiz’. eene, die tot een voortdurenden voortgang, tot voortdurend genieten van werkelijke natuur noopt.
Indien er iets is wat voor het bijzonder rijke natuurschoon, hetwelk de Schepper aan het kleine Zwitserland heeft geschonken, pleit, dan is het wel de zoo populaire aanwijzing van menige streek, die als het plaatselijk Zwitserland wordt genoemd. Wij hebben een Saksischen Schweiz; wij hebben in het Engelsche merendistrict een Engelschen Schweiz; wij hebben den Franschen Schweiz, niet te verwarren natuurlijk met het Fransche gedeelte van Zwitserland; wij hebben in Stiermarken en naaste omgeving van berglanden een Oostenrijkschen Schweiz; wij Hollanders kennen ook in ons land het heerlijk plekje, dat ons Zwitserland is. Maar wij mogen in dien Franschen en Saksischen Schweiz terugvinden de werkelijk verheven bergtoppen van het echte Zwitserland; wij mogen in den Engelschen Schweiz genieten van die eigenaardige vorming van meren en omgeving, welke Zwitserland mede karakteriseert; wij mogen in den Oostenrijkschen Schweiz herkennen het gezonde pittige leven en de gemoedelijkheid der Zwitsersche bergbewoners; in den Holsteinschen Schweiz, evenmin als in ons Hollandsch Zwitserland, is er iets, dat ons door de natuur een oogenblik doet denken aan het land van Tell en van Winkelried. Tenzij men het dan hierin wil zoeken en ook kan vinden, dat dit Holsteinsch Zwitserland afwisseling biedt, gelijk het echte Zwitserland; dat het in zijn genre even mooi en even eenvoudig imposant is als het echte Zwitserland overweldigt door de grootschheid en de onmetelijke kracht van zijn natuur.
Want het is niet genoeg gezegd, dat deze Holsteinsche Schweiz mooi en lieflijk is, men kan van hem zeggen, dat hij bekoort en inneemt. Wanneer men Kiel verlaat om zich naar den Holsteinschen Schweiz te begeven, dan kan men dit doen langs drieërlei weg. De eerste, allicht de snelste, maar tegelijk de minst verkieslijke, is dat men zich in den trein zet en midden door het lieflijk landschap heenstoomt. De tweede, die de minst snelle, maar misschien de meest verkieslijke is, leidt daarheen, dat men zich in een motorboot de vriendelijke Schwentine-rivier, welke in de haven van Kiel uitmondt, laat opvaren en de gekozen boot eerst verlaat, waanneer men midden in het Holsteinsche groen is aangekomen. En de derde weg, dien wij
| |
| |
ons voor deze gelegenheid moesten kiezen, doet per rijtuig of nog liever per auto, Kiel uitrijden en over een vrij vlakken weg tot aan het kleine Preetz, maar daarna over hoogten en door dalen, het werkelijk Holsteinsche landschap ingaan. Neemt men dezen weg, dan gaat men Kiel niet uit om het van den meest rianten kant te leeren kennen. Men gaat langs de handelshaven, waar het morsig is en vuil; men gaat langs het fraaie nieuw-gebouwde station met de rangeerterreinen, die zich daarnevens langs de handelshaven uitstrekken, en men gaat vervolgens bijna door de verschillende deelen der reusachtige Germania-werf, die hier de firma Krupp exploiteert, zoowel voor den aanbouw van oorlogs- en handelsschepen als voor dien van machines; men hoort er minuten tevoren reeds het rusteloos geklop en gehamer en ziet er tot op verren afstand de reusachtige omtrekken der machines. De weg, die vanuit dit deel van de Kielsche voorstad Gaarden naar het vlakke veld voert, is in den aanvang van eentonigheid niet vrij te pleiten. Hij vertoont een beeld van den vlakken straatweg nabij de groote stad, zonder iets meer en zonder iets beters. Maar spoedig wordt het anders; langzaam stijgende, laat men Kiel in de laagte achter zich en heeft al spoedig een prachtig gezicht op de uitgebreide stad, op hare havens, op de zee en op de kusten van het schiereiland. Ook de afwisseling aan weerszijden wordt grooter; dan weer zijn het groene weiden, die glooiend omhoog gaan, waartegen men opziet; dan weer zijn het boschpartijen, welke geheel in de diepte door zacht kabbelende beekjes worden doorsneden. Soms schijnt het als vertoeft men in dat deel van Gelderland, dat onmiddellijk aan Duitschland grenst en dat in karakter reeds tot het Duitsche landschap overhelt; slechts een oogenblik later meent men een karakteristiek van Friesland te aanschouwen, doch met minder frissche groene weiden als daar zijn; dan weer denkt men aan Limburg met zijn zwaar geboomte, hier en daar met zijn
schilderachtige afwisseling; en slechts een oogenblik later geeft het vlakke land, overwelfd door een grijs getinte en eenigszins sombere lucht, aanleiding om te spreken van het gure, koude Groningsche landschap, dat zoo zelden in toon en stemming eenige vriendelijkheid verraadt. Waarlijk, het is alsof daar voor ons oog afwisselend de verschillende provinciën van ons land voorbijtrekken, elk met haar eigen kenmerk, elk met haar eigen gedachte, elk met haar eigen historie van zoo verschillenden strijd in de afgeloopen eeuwen; tot zelfs Zeeland incluis meenden wij er waar te nemen op het oogenblik, dat het ons door een bocht van den weg mogelijk werd weer de zee te zien schitteren en een paar hooge dijken leidden tot aan den gemiddelijken rand van het schiereiland.
En het bijzondere is, dat in al die landschappen, zij mogen doen denken aan die van onze provinciën, tegelijk waarneembaar blijft diezelfde trek, die ze aan elkaar verbindt en die ze van elkaar scheidt; dien eenen trek van het echt Holsteinsch landelijke, van het Holsteinsche ook in een zich trouw blijven aan traditie en aan gewoonte. Men mag er zien over de groene weiden, waar het Holsteinsche vee staat te grazen; men mag er zien in de dichte bosschen met oude en oer-oude boomen; men mag er varen op de meren, die evenals op het eiland Rügen, ook aan dit schiereiland, wanneer men het in zijn geheel overziet, zoo weinig bewoonbare plaats overlaten: overal is er de Holsteinsche eenvoud, de Holsteinsche rust, die zelfs door de jagende auto niet kan worden verbroken, die als lachend en verwijtend tegelijkertijd vraagt, waarom ge met dit moderne vervoermiddel die rust komt verstoren. Van den kant van Kiel komende en tot tweemaal toe de spoorbaan van Lubeck passeerende, waar een trein met echt lokale gemoedelijkheid minuten lang op zich doet wachten, is Preetz het eerste plaatsje van eenig belang, dat men aandoet; ook wanneer men per boot de Schwentine is opgevaren, moet men in Preetz belanden, dan echter niet dan na bij de wandeling door het dorpje Rosenfeld een paar idyllische dalen te zijn doorgetrokken. Preetz heeft geheel het voordeel van de ligging aan het riviertje en het door deze gevormde meer; het is bekend, men mag waarlijk zeggen beroemd, om de oude kerk, welke men hier aantreft en om het klooster, welks rijkdommen zich eens uitstrekten tot over geheel deze vruchtbare streek; een klooster, hetwelk thans gebruikt wordt als instituut voor adellijke jonge dames, die er wonen te midden van een uitgebreid en prachtig park. Preetz is een aardig en karakteristiek stadje, met grappige smalle straatjes, waar blijkbaar veel schoenmakers wonen.
Men moet het stadje geheel door om den grooten weg naar Plön te vervolgen. Vanaf
| |
| |
Preetz laat de weg aan belangwekkendheid en aan schoonheid van uitzicht evenmin als aan afwisseling iets te wenschen over; en het meest is dit wel het geval, wanneer men de romantische Wielenersee is gepasseerd en de Plönersee, de meest uitgestrekte van geheel den Holsteinschen Schweiz, die tot uren ver voor tamelijk groote jachten bevaarbaar is, in het oog krijgt. Plön, een klein stadje, dat misschien nog geen vier duizend inwoners heeft, ligt zoo schilderachtig mogelijk op de kleine landengte, die het groote en het kleine deel van de Plönersee van elkaar scheidt; geheel het samenstel der kleine huisjes wordt als het ware beheerscht door het kasteel daarboven, dat eens de residentie was van de Hertogen van Holstein, dat Plön daarna in de vorige eeuwen den Deenschen koningen tot zomerverblijf deed dienen en thans als Academie voor de
De Plöner See met op den achtergrond de toren en het kasteel - thans Cadettenschool - van Plön.
kadetten de eer heeft genoten al de tegenwoordige prinsen onder zijn bewoners te mogen begroeten. In de onmiddellijke nabijheid van het slot vindt men het z.g. kleine slot, hetwelk sedert 1896 den naam van
Prinszenhaus draagt, omdat daar het werkelijk verblijf der Pruisische prinsen in de jaren van hun militairen opleidingstijd is gevestigd geweest. In het stadje zelf bemerkt men er weinig van deze militaire opleiding zoo onmiddellijk nabij: Plön met zijn aardige markt, die bijna vierkant is en geveltjes toont uit vele vroegere eeuwen, zou een beeld kunnen worden genoemd van landelijke onschuld, met slechts natuurlijk versierde velden, met reine watervlakten, met vergezichten, die in geen enkel opzicht door eenig merkteeken der moderne cultuur worden onderbroken. Plön is niet, wat men zoo menigmaal verkeerdelijk denkt, het hoofdpunt van den Holsteinschen Schweiz, maar het is bijzonder gunstig gelegen aan de Plönersee, die met zijn motorboot-diensten de verschillende deelen van dezen Schweiz verbindt, en het heeft in zijn bescheiden geschiedenis meer achter zich dan eenig ander stadje in deze landelijke omgeving.
Vanuit Plön gaat de weg, die naar Lubeck voert, rechtstreeks aan op Grenzmühlen en Malente, beide kleine dorpjes, die het slechts aan het ontwikkelend verblijf van hotelgasten te danken hebben, dat zij in de laatste jaren tot eenigszins grooter omvang zijn gekomen. Thans is het aan weerszijden heerlijk geboomte, welks schaduw men geniet en zijn het daaronder kleinere meren, die aangename koelte over geheel het landschap verspreiden. Van Haidschloss komt men spoedig aan de Diecksee en aan zijn schoonste punt, dat met den Holm aanwezig mag worden geacht; inderdaad het is hier een boschbedekking, die opvalt door de dichtheid van haar bladerendak, maar meer door de suggestie als bevond men zich werkelijk onder het dak van een natuurlijken dom, de opmerkzaamheid tot zich trekt Vlak langs het meer met kleine aanlegplaatsen, die overal aanwezig zijn voor de motorbootjes, slingert zich de weg bevallig door tusschen de huizen met groote tuinen en tusschen enkele hotels met parkaanleg; hier stijgt de weg, daar daalt hij, maar overal blijft hij zijn intiem karakter behouden en blijft er over geheel de omgeving liggen een zekere gewijde stilte, die vooral in de avonduren in dit verrukkelijk oord waarneembaar is. Van de Dicksee komt men door het dorp Grenzmühlen, met een landelijk station, en door het dorp Malente, hetwelk met zijn moderne winkelstraatjes niet schijnt te passen in deze omgeving, op de Kellersee uit, het meest bezochte meer van den Holsteinschen Schweiz; het plekje ook, welks voornaamste hotel, het dusgenaamde Kurhaus, den naam van Holsteinschen Schweiz in zich draagt.
Het is een vrij omvangrijk complex van gebouwen, geheel in een schaduwrijk park gelegen, onmiddellijk begrensd door den grooten straatweg en met vlak voor zich de Kellersee in al hare uitgestrektheid. Het uitzicht hier alleen reeds is verrukkelijk; tot zoover het oog maar volgen kan, strekt zich
| |
| |
het rusteloos kabbelende water uit, binnen de oevers gehouden door het lachende landelijke landschap, hetwelk in niets de gejaagdheid der groote stad, maar in alles de rust van het stadje buiten vertolkt. Er kunnen hier tal van menschen bijeen zijn en toch is het hier rustig in deze koelte, onder deze groote boomen. Er is hier afwisseling in overvloed; men kan er zich wijden aan sport en men kan er varen met sierlijke motorbootjes, maar niets prikkelt tot deze afwisseling en misschien daarom maakt men er zooveel gebruik van. Richard Vosz, die Holsteiner was van geboorte, van wien men in Eutin meer vindt dat er op wijst hoezeer men in zijn geboorteland zijn herinnering heeft bewaard, heeft voor de Kellersee een gedachtenis geschreven, die hier in steen is gegrift en welker waarheid men kan vaststellen, zoowel wanneer
Het mooiste deel van de oevers der schilderachtige Diecksee.
op den zonnigen dag de blik dwaalt over dit meer en over de tal van andere groote en kleine meren, welke men van hieruit tusschen de bosschen zich ziet uitstrekken, als bij avond, wanneer somwijlen het maanlicht dit alles hult in een mystiek en tooverachtig schijnsel. Men moet niet denken, dat er geen natuurschoon te denken is, dat de Kellersee niet zou evenaren, dat geen landstreek met den Holsteinschen Schweiz in schoonheid zou kunnen wedijveren, maar men vindt hier iets wat men tegenwoordig zoo zelden meer vindt, hetzij in de moderne badplaatsen, hetzij op het z.g. platteland: rust en koelte in de natuur. Voor hem, die werkelijk rusten wil, schijnt het hier een ideaal plekje.
En daarbij komt, men behoeft zich hier niet te vervelen, wat anders met rust in de natuur zoo licht wordt gelijk gesteld; wel verre van dat, men kan hier talloos veel uitstapjes maken in de naaste omgeving. De gids van het Kurhaus somt er niet minder dan acht en twintig op, op het laatst echter met weinig variatie meer. Zeker een der mooiste is wel, wanneer men over den Brühnskoppel - het hoogste punt der omgeving, vanwaar men steil neerziet op de kleine Krummensee, vanwaar men in de onmiddellijke nabijheid bijna het oog laat rusten op het Prinzenholz en de Kellersee, en ver naar voren uitblikt op den Eutiner kerktoren en bij helder weer zelfs op de spitsen van Lubeck - den weg gaat naar Silback, vanwaar men zonder eenige moeite het romantisch plekje bereikt dat wordt aangeduid door den wegwijzer die het opschrift draagt: Zum Uglei. Daar vindt men het reeds in 1843 gevestigde Gasthaus, dat er staat in de schaduw van een 600-jarigen eik; daar vindt men de frissche boorden der Ugleisee.
Geheel in het rond door eerwaardige en donkere wouden omsloten, gaan de oevers van het meertje tot op een hoogte van 50 Meter, de schaduwen van de boomenrijen weerspiegelen zich in het water en vormen voor hem, die daar on middellijk aan den rand voortloopt, een natuurlijk groen bladerdak. Vrede is het, die uit deze omgeving spreekt; stilte, die tot nadenken stemt; een plaats bijna, waar men zou wenschen te spreken over goede en grootsche dingen, waar men een sprookje met lichte kleuren en heldere tonen zou willen brengen voor ieders oog. Het mooist is het hier geheel in den ochtendstond, wanneer de heldere stralen der opkomende zon nauwelijks door het dichte bladerdak heenbreken, of in de eerst vallende avondschemering of bij helderen maneschijn. En het meest nog geniet men hier, wanneer men er vaart over de kalme oppervlakte van dit meer en geheel de omgeving ziet in poëtische en romantische rust. Dan denkt men dat, wat niemand minder dan Emanuel Geibel van dit heerlijk plekje gezegd heeft:
‘Von Hügeln dicht umschlossen, geheimnisvoll
Verhüllt in Waldnacht dämmert der Uglei See,
Ein dunkles Auge, das zur Sonne
Nur um die Stunde des Mittags aufblickt.
Weltfremdes Schweigen waltet umher, es regt
Kein Hauch des Abgrunds lauteren Spiegel auf.
Nur in des Forstes Gipfeln droben
Wandelt, wie ferner Gesang, ein Brausen.’
| |
| |
De omgeving van de Uglei See sluit zich geheel bij het meer zelf aan, overal is het vredig en stil, overal spreekt er natuur in volle natuurlijkheid. Men kan er wandelen, uren achtereen, zonder kans te hebben bijna iemand te ontmoeten, men kan er, fietsen over wegen, die nog eenige natuurlijke moeilijkheid te overwinnen laten; en men kan er op den Bungsberg, die niet minder dan 158 Meter boven den zeespiegel ligt, het beste uitzicht genieten, dat heel Holstein geeft; men overziet er het Holsteinsche land met al zijn meren en bosschen, met ziet er Kiel, Lubeck en Rostock, men ziet er de Deensche eilanden, de Segeberger bergen en de Mecklenburgsche velden en bosschen. Het is een echt Duitsch, maar nog meer Holsteinsch landschap, dat men er aanschouwt.
Eutin is, op dit
Terzijde van den weg naar Grenzmühlen en Malente.
oogenblik althans, in alle opzichten de hoofdstad van den
Holsteinschen Schweiz te noemen. Eutin is het wat de ligging betreft, wat de grootte betreft en het allermeest misschien wat het verleden van het stadje aangaat. Evenals Plön ligt het tusschen twee meren in, die als de groote en de kleine Eutiner See bekend staan; Eutin zelf wordt bij voorkeur genoemd als rozenstad. Zij is de residentie van den Groothertog van Oldenburg en de zetel van zijn regeering; daardoor is zij geheel geworden tot dat beeld van een kleine Duitsche residentiestad, hetwelk wij zoo goed kennen uit de werkelijkheid, uit de boeken van vele Duitsche romancières of uit... de operettes. Eutin verbindt echter namen, die in de geschiedenis der cultuur voor zichzelf spreken, aan zich; het is de geboorteplaats van den componist Karl Maria von Weber; het is tevens de plaats waar jaren achtereen de vermaarde philosoof Trendelenburg, de schilder Tischbein, die daarna aan het hof van Prins Willem V zulk een belangrijke rol speelde, en de dichter Johan Heinrich Vosz, de laatste als rector van het Gymnasium, langen tijd leefden. Eutin heeft zich nimmer de moeite gegeven op een groote stad te willen gelijken of het ook maar te schijnen; wie het plaatsje overziet, ziet het liggen vredig en stil met zijn roode daken en het groen van zijn tuinen en omringende bosschen. Geheel ingesloten in den slottuin ligt daarin het midden het groot-hertogelijk slot, een vierhoekige, met torens aan alle kanten versierden baksteenen bouw, die thans met klimop bijna geheel omslingerd is. Niet ver vandaar het even voorname, zij het ook in afmetingen veel kleinere Stolberghaus, dat in het begin der vorige eeuw den regeeringspresident, graaf Frederik Leopold Stolberg, bekend vooral als vriend van Goethe, tot woning diende.
Eutin heeft nog schilderachtige winkels in ouden trant, en, tegenover de nieuwe en weinig oorspronkelijke, zijn er poëtisch van architectuur, die men er kan aantreffen, en zijn het ook hier vooral deze oude geveltjes, welke belangstelling wekken. Men heeft slechts te denken aan het wevershuis en de prachtige hof-apotheek en aan het dusgenaamde Voszhuis, welks geschiedenis in zijn naam voldoende spreekt en welks bestemming thans die van een hotel is. De tuin van dit hotel geeft onmiddellijk toegang tot het heldere water van de groote Eutiner See, die het wel met zijn dicht begroeide oevers in het bijzonder is, welke aan het stadje een zoo geheel eigenaardig karakter schenkt. Roei- en zeilbooten scheren er over de watervlakte, welke in het midden haar fazanteneiland heeft, de trots van het stadje. En naar het Oosten ziet men voor zich uitstrekkende heerlijkste dennenbosschen, die tot het jachtgebied van den Groothertog behooren; die doorsneden worden door de uitnemend onderhouden Oldenburger chaussée, een die te midden van het hoog en eerwaardig geboomte, dat de dadelijke gedachte wakker roept aan een echte, in Holland bijna onbekende Kerstmis-omgeving, leiden naar het niet voorname en niet imponee rende, maar voor alles echt landelijke jachtslot Lensahn, mede een der meest bekende
| |
| |
punten van den Holsteinschen Schweiz.
De beide meren, die Eutin omgeven, zijn niet de grootste meren van den Holsteinschen Schweiz; aan de Plöner See komt daarvan onverdeeld de eer toe. Evenmin hebben zij een overwegende beteekenis in het verkeer van deze landstreek, daar zij zich niet veel verder uitstrekken dan tot de naaste omgeving en niet, zooals met de Plöner See wel het geval is, door de Schwentine verbonden zijn met Kiel en door andere riviertjes met de meeste meren van het land. Maar wel kan van deze beide meren gezegd worden, dat zij het eigenaardig karakter van al de Holsteinsche meren tot in de volmaaktheid weergeven. Zij toonen een watervlak, dat geheel omringd is van afwisselend geboomte, een watervlak kalm en rustig, wijd uitgebreid en waarover de blik kan gaan tot in de verre verte, een watervlak van diep
Een bekoorlijk en landelijk plekje aan een der uiteinden van de Kellersee.
blauw, dat slechts bij heftigen wind witte koppen begint te vertoonen. Een beeld voor alles van voorname en tegelijk landelijke rust, een beeld dat men niet zou verwachten zoo in de onmiddellijke nabijheid van een moderne stad als Kiel en van een meer antieke plaats als Lubeck, welke vanzelf aan levendigen bandel en groot verkeer de gedachte wakker roept. Als er bootjes glijden over deze watervlakte, zijn ze sierlijk en gaan ze kalm en bedaard huns weegs; rust is het ook in hun gang, die vooral opvalt. De natuur is hier lieftallig, is natuur gebleven zonder in het minst wild te zijn; daar waar deze natuur door menschelijke handen is aangevuld, is voor alles getracht het in den geest der natuur zelve te doen. In elk deel van het jaar oefent het Holsteinsche meer zijn tooverkracht uit; in de lente door het ontluikende groen, in den zomer door het warme en schitterende zonnelicht, in den herfst door het bruin getinte der afvallende loovers, in den winter waarschijnlijk het meest door het witte sneeuwkleed, dat dan alles omhult. De landwegen, die ongemerkt van het bosch in de vlakte voeren, zijn zoozeer aaneengeschakeld, dat het soms gelijkt of men is in 't bosch gebleven, en men kan het zich begrijpen dat voor een dichterlijke en ook wel eenigszins schwärmerische natuur als die van Johann Heinrich Vosz was, menig plaatsje in dezen Schweiz het tooneeltje voor een idylle kon worden. Men denke slechts aan zijn ‘Luise’, waarin niet de onaardigste tooneeltjes hier afgespeeld worden; men denke ook aan andere kleine gedeelten uit zijn boeken, die intusschen deze Holsteinsche omgeving, welke het Holstein der bosschen en niet het Holstein van het vlakke land is, honderd jaren tevoren waarschijnlijk heel anders zagen dan wij het nu zien.
Eutin is in zooverre ook een plaatsje van beteekenis, omdat het tegelijkertijd toegang geeft tot het werkelijk Holsteinsch gedeelte van dezen Schweiz en tot het onmiddellijk daaraan grenzende Oldenburgsche gedeelte, hetwelk geheel op zichzelf staat, al blijft er in de landstreek nog wel veel over van het karakter, dat in het andere deel is opgemerkt kunnen worden. Van het jachtslot Lensahn voert de weg naar Oldenburg zelf; en vandaar gaat het naar den uitersten punt van het schiereiland, waar zich de badplaats Heiligenhafen bevindt en waar slechts een smalle strook land het eigenaardige eiland Fehmarn met het vasteland verbindt. Aan den anderen kant gaat de weg langs een boschrijke en meerrijke omgeving onmiddellijk naar Lubeck, of, Oostwaarts afbuigend, naar de badplaats Neustadt, welke daar in de laatste jaren aan den Lubecker bocht is verrezen en welke een geheel van kleine badplaatsjes om zich heen vereenigd heeft.
Bijzonder mooi is de weg, welke van hier langs de zee gaat naar Niendorf, waarbij men de uitloopers van de Himmelsdorfer See overgaat, welke door een strateeg als Napoleon I zoo bijzonder geschikt werden geacht voor den bouw van een oorlogshaven. Van Niendorf heeft men een niet minder mooien
| |
| |
weg naar Travemünde, de oudste badplaats dezer streek, gelegen aan den ingang van het Wiek, dat toegang geeft tot de Trave en langs de Trave ons brengt tot de natuurlijke haven van Lubeck. En ten slotte, wanneer men van Eutin naar Kiel wil terugkeeren en niet ten tweeden male den weg over Grenzmühlen en Plön wil nemen, ligt daar de omweg over Lutjenburg open, die bijna dadelijk brengt aan de Holsteinsche kust, bezaaid met kleine plaatsjes, die echter in geen enkel opzicht, althans nu nog niet, tot badplaatsen zijn ontwikkeld.
Bij dezen omweg ziet men het, dat dit Oostelijk deel van Holstein nog meer het landelijk karakter van de oude streek vertoont dan het meer Westelijke, dat tot nu toe doorkruist is; op een geheel ander deel van de Oostzee dan in de directe omgeving van Preetz, op het vlakke land van Oldenburg en dat zoo eigenaardig gevormde eiland Fehmahru, heeft men hier een schitterend uitzicht. Van Lutjenburg komt men aan Hohwacht, dat het eenige onder de kleine Holsteinsche havenplaatsjes is, dat tot nu toe moeite heeft gedaan om zich eenigszins tot badplaats te ontwikkelen; het is in zooverre ook het meest bevoorrechte, omdat er door de recht daartegenover liggende monden van den grooten Belt voortdurende waterstrooming en golfslag aanwezig is. Het is ook daarom bevoorrecht, omdat zich hier betrekkelijk dichtbij het mooie buitengoed Neudorf bevindt; omdat zich hier dichtbij uitstrekt het landgrafelijke Hessische bezit Panker met den dusgenaamden Hessenstein, die een blik vergunt over de Oostzee, waarbij op heldere dagen 't zelfs mogelijk is iets waar te nemen van de Zweedsche kust. De Solentersee is het meer, dat in het Oostelijk deel van Holstein het meest beteekenende is; om dit meer heengaande kan men in het echt landelijk deel, in de dusgenaamde Probstei komen, welke zich tot aan de kust onafgebroken uitstrekt; kan men echter ook door het dusgenaamde Lilienthal, welks intiem karakter zich reeds in den naam uitspreekt, rechtstreeks op Preetz terugkomen en vandaar naar Kiel gaan.
Hij, die in den Holsteinschen Schweiz natuurtooneelen van overweldigende schoonheid wil zoeken en deze er denkt te vinden, zal bedrogen uitkomen, maar hij, die er zich mede tevreden kan stellen om een stukje land te vinden, waaruit voor alles spreekt de heerlijke rust en de weldadig aandoende kalmte, die men tegenwoordig, als men het groote-stadsleven voor een tijd wil ontvluchten, zeker in de moderne badplaatsen niet vindt, ook in weinige als landelijk aangeprezen landstreken zich slechts kan denken, zal werkelijk in den Holsteinschen Schweiz zich thuis gaan gevoelen, al is hij er slechts een korten tijd. Voor de Duitsche toeristen, die bij voorkeur al wandelende hun land leeren kennen, die rondtrekken, vroolijk en welgemoed met den ‘Rücksack’ beladen, behoort de Holsteinsche Schweiz tot het uitverkoren gebied en, indien iets misschien zijn stemming karakteriseert, is het wel dit.
Slechts in groote trekken hebben wij hier pogen weer te geven wat er in den Holsteinschen Schweiz te zien, te genieten, te ondervinden valt; men moge er kort blijven of lang, men zal er iets opdoen van den verfrisschenden adem der echte en onvervalschte natuur, welke door geheel dit landschap waait. Wanneer men in het woord Schweiz nog altijd onwillekeurig meent terug te vinden de klank van onbedorven natuur, de klank van een echt landelijk leven, dan is die klank voor den Holsteinschen Schweiz de meest juist gekozene en vertolkt zij geheel het gevoel, dat een bezoek aan deze zoo bevoorrecht gelegen streek zeker schenkt.
Eutin, Juli 1912.
HENRI VAN DER MANDERE.
|
|