Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuis behooren.
J.D.B. (Hond). - Ik hoop, dat gij U-zelf herkent ouder Uw voorletters en met deze bijvoeging er nog bij, daar ik geen gelegenheid heb U particulier te antwoorden. Met innig leedwezen vernam ik uit Uw brief het lot dat Uw hondje te wachten staat, want ik vind het eerlijk gezegd wreed dat hij moet achterblijven. Het is waar, dat het vervoer naar Indië duur is en lastig, maar het is niet onmogelijk, want ik weet van meer dan een eigenaar, die zijn hond meenam naar Holland terug, en omgekeerd. - Intusschen, ik vrees dat mijn pleidooi ten zijnen gunste niet helpen zal; indien de trouwe lieve oogen van Uw foxje niet vermogen U van besluit te doen veranderen, wat zal het dan geven of ik voor zijn blijven-bij-U pleit! Echter, waar gij, naar aanleiding van Uw Lelie-lectuur, weet dat ik een innige dierenvriendin ben, zal diezelfde lectuur U toch ook reeds geleerd hebben hoe ik er genoeg van heb voor de honden van anderen ‘een goed thuis’ te zoeken bij mij-zelf onbekende menschen. De geschiedenis met Box (zie Lelie van 19 Juni 1912) heeft mij in dit opzicht - na reeds vele dergelijke ondervindingen helaas - geleerd hoe een dergelijk door zijn eigenaar aan zijn lot overgelaten beest nog beter af is misschien wanneer men hem pijnloos afmaakt, dan wanneer men hem de wijde wereld injaagt bij zóógenaamde dierenliefhebbers, die hem, als hij hun, om de meest onbillijke redenen meestal, niet bevalt, verschoppen als onnut gevoelloos huisraad. Indien ik niet zelve de zorg voor 5 honden had, dan zou ik zeggen: zendt haar naar mij. Maar, noch mijn voortaan zeer kleine woning, noch mijn finantiën laten dit toe. Dus, als gij 't over U kunt verkrijgen om een dier, waarover gij zoo hartelijk schrijft als gij 't doet, aan zijn lot over te laten, dan moet gij-zelf dat verantwoorden en kan ik U niet helpen. Met U ben ik 't geheel eens, dat het een mishandeling zou zijn haar in een asyl te stoppen. (Maak haar dan
veel liever pijnloos dood). Indien gij haar voor geld kunt onderdak brengen ergens, dan is er m.i. nog meer kans, dat zij het, om die reden, goed heeft, dan wanneer gij haar gratis weggeeft aan den een of den ander, dien het te doen is om voor niets een mooi hondje te hebben, maar die haar, als zij hem verveelt, misschien na Uw vertrek gemakshalve de straat opjaagt. Nogmaals, overdenk goed wat gij doet. Blijkens Uw eigen brief hebt gij van het arme dier zooveel liefde, trouw, gezelligheid, aanhankelijkheid, wat niet al, ondervonden, dat het m.i. Uw plicht is haar bij U te houden, ook al kost U dat geld en omslag. Vergeef mij, dat ik zoo openhartig met U spreek. Uw brief over Uw hond doet sympathiek aan. Juist daarom wil ik niet nalaten een laatste beroep te doen op Uw gevoel voor haar.
H.V. - Vriendelijk dank voor Uw briefkaart. Uw artikeltje nam ik aan.
Wed. J. te U. - Uw brief vertelde mij niets wat mij kan verwonderen van dat familielid van mij, dien ik immers van zóó nabij ken. Het spijt mij zeer voor U, dat gij zoo zijt behandeld. Maar wat wilt gij dat ik er aan zal doen? Ik verwijs U, wat mijne opvatting van de behandeling van en omgang met ondergeschikten aangaat, naar de Lelie van 31 Juli j.l., waarin gij een stukje zult vinden gewijd aan Mej. M.A.A. Gehner, die reeds 10 jaren de trouwe dienstbode en hulp is van mijne vriendin en mij.
E. M. de V. - (Ik hoop dat ik Uw pseudoniem juist heb gelezen?) Ja-zeker, Uw expresse-brief heb ik indertijd ontvangen. Maar ik was toen juist op reis, en had daardoor geen gelegenheid U terstond ervoor te danken. Hij is mij nagezonden, want ik was inderdaad reeds uit S. vertrokken toen. Hartelijk dank ik U voor de vriendelijke gedachte, die U dezen nieuwen brief ingaf voor mij, naar aanleiding van het stukje over onze Marie; brief waarin gij mij komt gelukwenschen met het tienjarig redactrice-schap van de Lelie. Inderdaad, als ik op die tien jaren terugzie, dan mag ik met dank en blijdschap zeggen, dat ik heel wat goeden raad heb kunnen geven, en daardoor menige voldoening ondervond van mijn werk, en ook mag ik getuigen dat zijdens de lezerskring heel veel liefde en vriendschap en belangstelling mijn deel was, tenge volge waarvan zich uit de toenmalige Lelie dan ook een geheel andere heeft ontwikkeld op een vrij wat krachtigeren grond, dan de bodem waarop de eerste is ontloken. - Zulke warme hartelijke woorden van vriendschap als de Uwe reken ik zeer zeker tot de ondervindingen, die mij lust en moed geven mijn werk te blijven doen in