De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel, tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuis behooren. Cora. - Uw brief deed mij natuurlijk bijzonder veel genoegen. Ik ben van plan in meer dan één artikel (zie het voor U bestemde stuk in het vorige nummer) de quaestie der vrouwenkleeding te bespreken. Daarom ga ik er op deze plaats niet verder op in. - Dat de mannen ook in dit speciale opzicht veel op ons vóór hebben, spreekt vanzelf. Wat hebben zij niet vóór op ons! Ik vind het daarom altijd zoo dwaas van een vrouw te willen ontkennen dat een man het in elk opzicht prettiger en gemakkelijker heeft, dan wij. Daaraan valt niets te veranderen, 't is nu eenmaal zoo. En, ook in zake kleeding geloof ik, dat onze ijdelheid en behaagzucht te véél ingeboren vrouwelijke eigenschappen zijn, dan dat men die ooit kan wegdenken van het gewone vrouwen-type. Immers, denk U een vrouw zonder eenige behaagzucht, enkel maar gesteld op haar gemak en op hygiëne, enz.; gij krijgt dan onvermijdelijk een onbekoorlijk schepsel. Zelfs de van nature zeer-mooie, zeer-goed-gebouwde vrouw kan zich op die wijze leelijk en onaantrekkelijk maken door totale afwezigheid van goeden smaak en van oog voor zich gracielijk te kleeden. Zulke voorbeelden zult gij-ook, - evenals iedereen in zijn omgeving - wel kennen. Stel daar tegenover de man, in 't zelfde geval verkeerend, van slecht-gekleed gaan, van zich-zelf verwaarloozen, dan sluit dat in zijn geval nochtans geenszins in, dat hij daardoor on-manlijk en onsympathiek wordt, iets wat de zich slecht-kleedende, zich-verwaarloozende vrouw onvermijdelijk krijgt. En, wat zijn voorrechten aangaat, in zake kleeding, in de mééste opzichten heeft hij ook daarin alles vóór op ons. Maar toch moet ik U er aan den anderen kant op wijzen, hoe m.i. de lichte, luchte stoffen, die wij vrouwen tegenwoordig dragen - ook de oudere onder ons - practischer zijn dan de zware fantasiestoffen, waartoe de man in de grootste hitte zelfs veroordeeld blijft; zelfs de meest verwijfde dandy brengt het niet verder dan tot wit of gestreept flanel, en dan nog alleen voor den ochtend, waar wijvrouwen katoen, linon, kant-stof, wat niet al, tot onzen dienst hebben beide voor ‘gekleed’ en voor ‘ongekleed’. En dan de dikke en lange mouwen van zoo'n heerenjas, waar wij een heeldun neteldoeksch blousetje dragen, met een kort mouwtje, even over den elboog. Dan ook is een man steeds aangewezen op den onberispelijken hoogen halsboord, terwijl de vrouw zich, in zake haar hals-garneering, alle mogelijke vrijheden en luchtigheden kan permitteeren, en des avonds gedecolleteerd verschijnt, op hetzelfde diner, waarop haar man zich moet hullen in den zwarten rok of den smoking.! De rest van Uw brief behandel ik in de volgende artikelen. Alleen nog moet ik de hoop uitspreken, in een volgenden brief van U eens te mogen vernemen, wie U precies zijt, want wèl ken ik, natuurlijk, èn Uw meisjesnaam en dien van Uw echtgenoot zeer goed, maar ik herinner mij niet U-zelve-persoonlijk. En waar gij dus zegt U wel mij te herinneren, interesseert mij dat natuurlijk zeer. Hartelijk dank nogmaals.Ga naar voetnoot*)
M.H.S. - Uw bijdrage gaarne aangenomen. | |
[pagina 128]
| |
Ik vind deze bijzonder mooi-gevoeld en -gezegd. Ja, dat wat gij over Uw tegenwoordigen werkkring schrijft, begrijp ik zoo goed. Als ik U eens ontmoet zullen we daarover stellig gelijk denken. Elk woord dat gij er over schrijft bevestigt mijn eigen meening daaromtrent. Maar ik mag U niet verraden, daarom zwijg ik verder. Hartelijk dank, dat gij mij niet vergeet onder al dat nieuwe, dat U thans omgeeft.
Maris Stella. - Zooals gij ziet geef ik U nu omgaand een beurt, omdat ik vind dat het hier U aangaande, een bijzonder geval geldt. Wat is de wereld toch klein, nietwaar, dat gij en ik nu zoo toevallig dien gemeenschappelijken kennis blijken te bezitten! Ik leerde hem door mijne vriendin kennen, en, daar hij U zooveel van ons heeft verteld, zult gij misschien ook wel vernomen hebben hoè? Wat hij u vertelde van ons beider vriendschap tot elkaar, is wèl wààr en dikwijls zeg ik dan ook tot mij-zelve, dat zulk een groot voorrecht wààrd is te moeten worden betaald met vele zorgen van anderen aard. Want immers, niemand onzer kan alles tegelijk bezitten op aarde, de een heeft dit de ander dat, en mijn lot is in elk geval rijk aan liefde vergeleken bij dat van zoovele, óók gehuwde, vrouwen! - Gij behoeft nimmer excuses te maken dat gij niet dadelijk antwoordt (zooals in dit geval van die briefkaart), want niemand beter dan ik kan voor de gebiedenheid van het niet-kunnen, door moeten-liggen, meevoelen. Zoo menigen dag moet ook-ik liggen, maar haal dan den volgenden de schade weer in; als ik dan Uw lot van steeds daartoe gedoemd zijn, vergelijk daarbij, dan heb ik enkel reden tot dankbaarheid, en tot innig medelijden met U. - Gij herinnert U nog hoe ik onlangs in de Lelie schreef (zie Lelie van 19 Juni 1912) een stukje, getiteld: ‘Waardeer wat gij hebt’, en hoe ik daarin vertelde van een drie-en-twintigjarige, veroordeeld tot een levensgevaarlijke operatie - of tot blindworden. Zij is geopereerd - en overleden. En men schrijft mij dat dit misschien, met het oog op hare toekomst later, nog de meest wenschelijke oplossing is geweest! Is zoo iets niet een ernstige waarschuwing voor ons allen? Eén maand juist vóor zij stierf vierde zij haar verjaardag, volkomen gezond en wel nog!Ga naar voetnoot*) Ik kan mij daarom zoo kwaad maken als ik al het gejeremieer en gezucht hoor van zoo vele met kleine rampen en kleine kwalen steeds pralende en te koop loopende menschen, die heusch 't vele goede, dat hun deel is, niet verdienen, omdat zij er nooit bij schijnen stil te staan hoe veel zij vóór hebben boven menigeen hunner naasten. Alles wat gij schrijft over Uw opvatting van nuttig-zijn is precies de mijne. Nuttigheid in het verborgene is misschien iets van veel méér waarde dan het zich in het openbaar aan 't een of ander werk wijden. En in dien eersten zin kan ook de meest lijdende en hulpbehoevende zich nuttig maken, al ware het alleen maar door, zooals gij-óók schrijft, steeds een opgewekt en vroolijk gelaat te toonen aan de omgeving Ik kan mij zoo volkomen die opmerking, die gij mij herhaalt, begrijpen, als ik U vertel van eene dame, die ik gekend heb en die er zich op te goede deed, hoe zij zich expresselijk in Bronovo had laten verplegen, niet omdat zij zoo ernstig ziek was, maar ‘omdat zij daar 's nachts 't recht had zoo dikwijls te schellen als zij verkoos’. Een dergelijke opvatting van ziek-zijn, als men in een zieken-inrichting is, getuigt zoo terstond van den egoïsten geest, die den patiënt bezielt, - en die, helaas, den meesten zieken eigen is. Ik durf op het zakelijke gedeelte van Uw brief niet nader ingaan, uit vrees U te zullen verraden. - Zoo eenigszins mogelijk, schrijf ik U particulier. Gij zult U, vrees ik, op teleurstellingen moeten voorbereiden, want gij hecht blijkbaar nog te veel waarde aan dergelijke recensiën, als die door U aangestreepte uit dat tijdschrift. Indien namelijk zoo'n uitgever, als den daarin aangevallenen, om de een of andere reden niet in den smaak valt van den ‘recensent’ (naamlooze meneer dikwijls), dan scheldt deze diens uitgave uit voor ‘prulboek’, uit wraak. B.v. is het zeer goed mogelijk, dat bedoelde uitgever van hem (recensent) een boek niet wilde uitgeven, of niet hoog genoeg naar zijn zin wou honoreeren - om van de persoonlijke twisten en den naijver onder tijdschrift-redacties en uitgevers niet eens te spreken. Geloof mij, een dergelijk vonnis beteekent daarom niets tegen den uitgever in quaestie, die een zeer bekenden naam heeft, en van jonge onbekende auteurs dikwijls reeds iets accepteerde. Houdt U stééds voor oogen, dat uitgevers niet vragen naar kunstwaarde, maar rekenen met den verkoop van het boek, met de winst of het verlies, die het afwerpt voor hen. Uitgeven is handel. Soms verrekenen zij zich, zooals door meer dan één uitgever is gedaan ten opzichte van Hilda van Suylenburg, dat, na verscheidene malen te zijn geweigerd, eindelijk werd geaccepteerd door nommer zooveel, en waarvan ten slotte finantieel de resultaten schitterend waren. Omgekeerd zijn er óók die zich laten verlokken door den schijn eener gunstige recensie van een vriendje van den auteur, en die dan blijven zitten met de nadeelen voor hun eigen zak, als 't ‘kunstwerk’ geenszins valt in den smaak van het publiek en dus niet wordt verkocht. De eene uitgever heeft in dat opzicht méér zakenkennis, of ook méér durf, dan de ander. En ook zijn er velen, juist onder de meest-bekende, die hunne vaste goede auteurs hebben, die bij hen uitgeven, en die zich dus niet graag wagen aan nieuwelingen. Laat U daarom niet ontmoedigen. Zoo mogelijk hoort gij nog van mij particulier. Vriendelijk dank nogmaals.
Nora. - Dit is slechts een voorloopig woord van dank voor de toezending van dien brief bij Uw kaart. Want, ik heb van U nog meerdere brieven ter beantwoording, en hoop dat de volgende week te kunnen doen. Ik vind het een hartelijke, lieve attentie van U mij dien brief te zenden. Hartelijk dank. En, tot de volgende week.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|