De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTer bespreking toegezonden.
| |
[pagina 120]
| |
méér zij voor hem blijft begeerlijk en aantrekkelijk, want, een passievolle, temperamentvolle vrouw heeft meer bekoorlijks voor den hartstochtelijken man dan eene die zich lijdelijk aan hem geeft. Echter, vanaf het oogenblik waarop hare bevruchting aanvangt wordt zij voor dit man-genot onbruikbaar, eerst tijdelijk, dan, als zij meerdere moederschappen achter den rug heeft, voorgoed, door haren lichamelijken achteruitgang, daaruit voertvloeiende. En, daar B. Veth nu eenmaal niets anders en hoogers in haar ziet dan een bevrediging van oogenbllkkelijke lusten, vindt hij zoo'n consequentie bejammerenswaardig, en schrijft dientengevolge leugenzinnen als de volgende: Wat een onderdompeling in de krotten van de lage cel-natuur moet een vrouw ondergaan in zoo'n periode! Welke beschaafde vrouw, met teer gevoel en fijne sensatie, met een ziel, die louter geniet van pure schoonheid, kan over haar zwangerschap en haar bevalling, in haar aesthetisch wezen, anders dan met walging denken! Stel tegenover deze alle natuur-waarheden in het aangezicht slaande phrasen-makerij, dat verrukkelijke tooneel uít Zola's Fécondité, als de aanstaande vader, op een Parijschen Zondag, uit wandelen gaat met zijn reeds in verren staat van zwangerschap verkeerende vrouw, en de vier hem reeds door haar gegeven kinderen. De Parijzenaars - door wien 't éénkinderen-stelsel immers zoo wordt vereerd - glimlachen spottend hierover, maar de vrouw, die straks der wereld een nieuw menschenkind zal geven, die in zich draagt de bezegeling van de liefde welke haar en haren man vereenigt, heft trotsch het hoofd op, weerstaat, met een fierheid in haar oogen, dat den spotters ontwapent, dat smadelijk-meelijdend blikken naar haar vruchtdragend lijf - dat háár roem is! Op een andere plaats in ditzelfde Fécondité schildert Zola de moeder-gewordene als zijzelve haar kind de borst geeft, terwijl haar man werkt op het veld. Weinig auteurs hebben het gezonde, natuurlijke, eerlijk-eenvoudige geluk van twee menschenkinderen zoo uitnemend nagevoeld als de geniale franschman het deed in dit tafereeltje, van den man, den onderhouder van 't gezin, arbeidend in het rijpe koren, onder de blauwe zonnige lucht boven hem, terwijl de grootere kinderen daarbij spelen in de vrije natuur, en de moeder, onder een boom gezeten, haar jongste voedt, de mooie blanke borsten ontbloot, zwellend van hare moedermelk, welke het jongske gretig-blij indrinkt. - Wanneer men de vrouw beziet uit dit hoogere mooie oogpunt van draagster van een toekomst-geslacht, dan is zij als zoodanig veel ‘aesthetischer’ voor wie goed dóórdenkt, dan wanneer men in hare toevallige oogen blikkelijke handeling met den man niets anders ziet dan 'n puur-zinnelijke bedwelming. Meneer Veth moge dat over-vernissen met de mooie phrasen van ‘ziele-verruktheid’ en van ‘pure schoonheid’, maar hij weet evengoed als ik dat hij daardoor de waarheid in het aangezicht slaat, want dat er, juist in het lààtste geval, enkel sprake is van een gedrag ‘als bij de dieren’ - 't welk hem zoo onschoon voorkomt. Het is een niet te loochenen feit, waarover alle tegenwoordige natiën zich ongerust maken, dat de geboorten afnemen. In Frankrijk is in dit opzicht de statistiek angstwekkend, maar ook in Pruisen heeft zij dit jaar vastgesteld dat er een bedenkelijke afname is in het geboren worden van kinderen. In Australië is men reeds zoover, dat men zich genoodzaakt ziet aan élke moeder, die een kind ter wereld brengt, een premie aan te bieden. Dergelijke feiten bewijzen meer dan vele woorden. Zij bewijzen namelijk dat de leer van B. Veth die is, welke heden ten dage met voorliefde wordt gehuldigd: wel 't plezier van de zinnenbevrediging, maar niet de lasten van 't vrucht-dragen. Après nous le déluge. Nu, alles wel beschouwd, een wereld die aldus zichzelve doemt tot den ondergang, door gebrek aan bewoners, is dan ook als zoodanig rijp tot vergáán. Dat de vrouw, zooals zij nu eenmaal is, heden ten dage, afwijkt, hemelsbreed, van datgene waartoe de natuur haar oorspronkelijk bestemde, dat kan iedereen rondom zich opmerken; de tijdstroom, die niet is te keeren, heeft haar gemaakt niet meer tot de levensgezellin van den man, de opvoedster van een gezin, maar tot zijn mede-strijdster in de maatschappij die, tusschen genot en arbeid door, zich en-passant bevredigt met hem wat hare vleeschelijke lusten aangaat. Et voila toút. In zulke onnatuur-toestanden is geen plaats voor kinderen, mitsgaders de last dien zij meebrengen. Wil men, na het staaltje dat ik gaf van 's heeren Veth denkbeelden omtrent de moederliefde, nu ook nog eens hooren hoe hij-zelf denkt, als man, als toekomstige vader? 't Is wel der moeite waard: | |
[pagina 121]
| |
Ach, waarom staat de liefde van den man zoo volkomen buiten de door hem verwekte vrucht, sluimerende in den schoot der geliefde vrouw? Want door de aan de natuur gebondenheid van de vrouw, en door die zwangerschap der vrouw, bestaat een kloof tusschen beiden, tusschen man en vrouw.... En de man, die één was met de vrouw, leeft, fysiek althans, onaangeroerd onvervaard, met de faculteit opnieuw zich in liefde te vermengen met een andere vrouw, onder dezelfde illusies, onder dezelfde hartstochtuitingen als voor háár golden, haar, die draagt, ‘de vrucht zijner liefde’. Kan het cynischer en egoïster! En.... ‘dierlijker’? Over welk láátste feit meneer Veth zich tegelijk zoo minachtend uitlaat. Voor hem is de handeling an und für sich alles, is wat er voortvloeit, het kind, geen band die twee menschen voortaan door eene mooie verantwoording vereenigt, maar slechts een ‘kloof’, zij die hen scheidt voortaan. Hier geldt wat ik begon met te zeggen in mijn eerste artikel over dit boek: ten slotte komt alles neer op een persoonlijke opvatting, en gaat het niet aan te generaliseeren. Er zijn vrouwen te over heden ten dage, die dergelijke m.i. weerzinwekkende stellingen van meneer Veth van harte toejuichen, die - nog pas sprak ik er zoo eene, jong mooi vrouwtje, - tot géén prijs een tweede kindje zouden willen ná de eerste bevalling. En er zijn er ook vele anderen, voor wien juist het moederschap 't hoogste is, de bezegeling van de daad, ja die zelfs zoo ver gaan van in den man slechts de toevallige nevenzaak te zien, onmisbaar om die gewenschte bevruchting te verkrijgen, maar wiens persoon en wezen er eigenlijk minder toe afdoet, vrouwen (en mannen ook) die om deze laatste reden eigenlijk niet gelooven aan zoo iets als èchte liefde tot een bepaalden man wat de vrouw aangaat, maar slechts zien in wat zij houdt voor liefde tot hem haar instinctbehoefte aan paring, aan geslachtelijken omgang, om daardoor te samen vervullen het éénige doel van haar bestaan. ‘Wie nuchter de moderne samenleving aankijkt, kan niet anders dan concludeeren dat in de meeste gevallen de vrouw òf een kweekmachine is in het huwelijk, òf een wellust streeling der mannen, òf een mislukte, en zelden de geliefde, vertrouwende deelgenoot. Ziedaar een waarheid waartoe Veths beschouwingen hem leiden, die mij zeer juist gezien voorkomt. 't Spreekt vanzelf - anders zou B. Veth niet zijn de prediker van socialistische toekomst-verwachtigen die hij is - dat hij aan de hand van zijn ‘stelsel’ allerlei mooie oplossingen verwacht voor de vrouw en voor de liefde en voor het huwelijk in toekomst-dagen, waarin 't socialisme zal heerschen. Ik voor mij geloof niet aan die schoone toekomst-oplossing, omdat ik niet geloof dat mannen en vrouwen, in de massa genomen, ooit anders zullen worden, hoe ook de maatschappij verandere, dan zij nu eenmaal zijn. Verdraai en vervorm een vrouw-natuur zooveel gij wilt, de vrouwaard blijft er in den grond toch in, en 't zelfde geldt voor den man. Beiden hebben elkaar nóódig, wat geslachtsomgang aangaat, de eene op deze manier, de andere op gene, maar de behoefte is er. En, wordt aan die behoefte voldaan, of niet voldaan, in beide gevallen trekt de vrouw meestal aan 't kortste eindje, en de man aan 't langste. Dat zijn natuurwaarheden, die op gene wijze zijn te veranderen of uit te vlakken. Daarentegen echter heeft de vrouw andere compensaties, die 't mij te ver zou voeren hier thans in den breede uit te meten. Wat zij namelijk door zwakheid inboet, dat herwint zij door list. Haar lichaam wordt door den man gebruikt en misbruikt, maar het is haar in menig geval óók een middel om alles van hem gedaan te krijgen, om hem te brengen tot elke daad die zij wenscht. M.i. is zij daarom eerst dan het sterkst, als zij zich deze macht bewust wordt, in plaats van zich te werpen op een tegennatuurlijk in zijn politieke rechten en knoeierijen te willen dringen neven hem, als zijn gelijke. De fransche moderne vrouwen, à la de advocate Mlle Mirapolsky, die met haar vrouw-zijn veel meer coquetteert dan zij werkt met hare juridische kennis, hebben dit zeer goed begrepen. Vandaar dat zij veel onbeperkter heerschen in Parijs, op elk gebied, dan de brave, solide Engelsche suffragettes 't doen in Londen, ondanks al hun lawaai, of dan de Duitsche, Hollandsche Noorsche vrouwen, met haren zwaarwichtigen, onbevalligen ernst, van de vrouwenquaestie diepzinnig behandelen. ‘De verhouding tusschen man en vrouw,’ óók meneer Veth heeft haar m.i. niet juist gezien, ondanks al zijn schoone uiteenzettingen, want zij is eene die niet is te definieeren, juist omdat zij neerkomt in den grond op een harerzijds zich weten te verbergen naar haar diepste innerlijk, - waarvan meneer Veth, met al zijn gewaande levenskennis, evengoed de dupe is als welke man ook. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|