is voor ons kinderverstand gaat ons voorbij..,.
Wat tot ons spreekt nemen we op, zóó dat we 't nooit weer vergeten kunnen.
Ik hóór weer uw stem.... Ik zie uw lippen bewegen... Ik zie uw heerlijk zacht gezicht.....
Moeder! moeder! ik bèn geen kind meer. Ik ben uit uw huis gegaan. Ik heb van nabij leeren kennen, dat waar gij van vertelde. Moeder! uw nààm schrei ik uit. Mijn hoofd zou ik willen verbergen in uw schoot en ik zou willen vergeten àlles, behalve dat ik kind ben weer, en sta in uw gezegende nabijheid.
En ik schrei het uit, woest en onbedaarlijk mijn verlangen naar U. Moeder! mijn moeder!
Om mij is het ook nu duister geworden. Het duister waar ik zoo bang voor ben. Dat duister, dat mij zoo'n stervensangst ingeeft. En ik steek de lamp op.
Nu word ik rustiger. Dit is mijn eigen huis. Dit is de kamer, waar mijn kleintjes en ik het meest zijn. Ook hier vind ik het gezellig!
Dáár zit mijn jongste! Ze speelt met de pop. Met lieve, teere bewegingen zingt ze een liedje en fluistert zachte woordjes. Een klein, klein moedertje!
Kijk, hoe ze haar lieveling in slaap sust en spreekt heel zacht, dat de pop niet bang moet zijn, dat mama goed zorgen (òpzorgen zegt ze) zal.
Eindelijk dan slaapt haar kind. Nu komt ze bij me en twee ernstige oogjes staren diep in de mijne.
Vertellen, maatje....
Zeide ik U niet, dat ik zooeven droomde? Dit is werkelijkheid. Dit is vleesch van mijn vleesch.... bloed van mijn bloed.
En nòg wel schreit het in me, het verlangen naar vroeger, toen ik stond aan moeders schoot.... en nòg is het me of dien naam een plechtige mooiheid uitdrukt. Maar hier zijn twee andere lipjes, die óók moeder zeggen.
En 't is me of er ook muziek doordringt.
En 't maakt m'n wilde opstandige bloed kalmer.
Nu vertel ik.
Als het uit is komt er een diepe zucht. Ze heeft het prachtig gevonden, maar is toch vermoeid. En nu neem ik haar op en draag haar naar bed en 't is bijna zonder bewustzijn dat ze nog stamelt: Wil alle slechte menschen beter maken....
Slaap wel, lieveling, droom van alle mooie dingen, maar óók van moeder.
* * *
Nu ben ik alleen. Maar nu wil ik niet droomen, maar denken. Ik denk er aan hoe mijn allereerste groote schok was, het lezen van ‘Hilda van Suylenburg’.
Ik was opgegroeid in een omgeving, die ons weinig deed kennen van de buitenwereld. Maar eindelijk kwam ook voor mij de tijd om te werken, om te vertoeven tusschen allen, die dagelijks hun leven moeten leven en waarvan slechts enkelen, in oogenblikken dat ze alleen zijn, zoeken naar mooie dingen, ernstige levenszaken en naar het waarachtige menschelijke.
En toen las ik ‘Hilda van Suylenburg’. Er was wel altijd een sterk rechtvaardigheidsgevoel in me geweest en al vroeg had ik mijn vragende aandacht gevestigd op tal van dingen, die mij wondervreemd waren.... Maar ik was jong, ik was vroolijk en 't leven vóór mij, (die aan den ingang daarvan stond) zoo rijk en vol en 't beloofde zooveel en verborg zooveel schatten in zijn schoot en in heel begrijpelijk egoïsme leefde ik als een onbezorgd vlindertje, dag aan dag.
Doch zoo nu en dan kreeg ook dat onbezorgd kindergemoed schokken, die uiterst pijnlijk waren en waarvan ik de blauwe plekken nog lang na kon speuren.
En vaak, moeder, heb ik U vermoeid met een vragend martelend ‘waarom’?
Er is zooveel òm je, wat verbetering vraagt dringend, dringend.... Er is zooveel boven en beneden een mensch dat veranderd moet worden en de oproerige stemmen in ons banen zich een uitweg, en willen gehoord worden zoo luid maar kan.
Wat een verontwaardiging in me tot uiting kwam, toen ik dat werk las, ik zou het U willen zeggen, doch kàn niet. De jaren, die later gekomen zijn, hebben m'n mooiste, innigste ik geduwd en gekneusd en m'n stem den helderen reinen klank ontnomen. De jaren die later gekomen zijn, hebben mij zooveel moois ontnomen, óók het geloof in de menschheid en hebben me wantrouwend gemaakt. O, 't is lang geleden in mijn verbeelding, dat wij jonge meisjes liepen, wandelden en zoo zeker waren van 't leven. 't Is lang geleden, dat we meenden de wereld te kunnen hervormen en mee konden helpen tot verbetering. Dat we overtuigd waren van ons slagen! Wat een mooie gedachten werden toen door ons geuit. Wat een prachtige