Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuis behooren.
Thelma. - Ik dank U hartelijk voor Uw schrijven, en ik zal aan Uw verlangen voldoen, inzake Uw bijdrage. Ja, dat is een groote verandering voor U, en eene die mij niet prettig lijkt wat de verandering van woonplaats aangaat.
Christiaan. - Getrouw aan mijn stelregel plaats ik ook die stukken, waarmede ik het niet of slechts gedeeltelijk ééns ben, wanneer ik den inhoud ervan acht van algemeen belang. Ofschoon ik dus niet alles wat gij schrijft in Uw artikel beaam, neem ik het nochtans gaarne op. Ik kan zeer goed navoelen Uw lust om over dat bepaalde onderwerp, (waarover gij een boek wilt schrijven), U te uiten. Echter, het is zóó veelomvattend, dat het iemand overweldigt. Toch gaat iets dergelijks sinds lang om in mij-zelve. Alleen, ik geloof, als ik het schrijf, dan is 't heele, preutsche, enghartige, niets-ronduit-zeggende, in zulke dingen achteraankomende Nederland nog veel meer in haar en zijn wiek geschoten, dan toen Het Eene Noodige verscheen. - Over die ‘fatsoenlijkheid’, in verband met geslachtelijken omgang als wordende alleen toegestaan ‘aan slechte vrouwen’, heb ik hartelijk gelachen. Ja, dat hóórt er zóó bij in zulke kringen. Ik ken een misdeelde, voor 't manlijk geslacht geheel ongenietbare oude juffer, die, te goeder trouw, meent hare zedigheid en ‘fatsoenlijkheid’ niet beter te kunnen accentueeren, dan door een beweging van afschuw te maken, telkens als zij hoort van een meisje dat eerlijk erkent verliefd te zijn, of van een bevalling, of zelfs maar van een zoen tusschen een meisje en een man. Het goede menschje verbeeldt zich blijkbaar dat zij ‘hoog’ staat door deze, in hare oogen laagstaande behoefte aan zingenot niet te kunnen navoelen. Ik voor mij geloof namelijk wel, dat zij inderdaad zóó zeer een misdeelde is, dat zij werkelijk niet eenmaal begrijpt de normale aantrekkingskracht van de geslachten tot elkander, niet begrijpt de vrouwbestemming. Echter, wel verre van zich daardoor een misdeelde te begrijpen zelve, acht zij zich te hoogerstaand daardoor. En juist dat is het wat haar, de
bijna gebochelde, in elk opzicht volmaakt van vrouwelijke bekoorlijkheid gespeende, zoo belachelijk maakt.
Om op uw plan terug te komen. Ja-zeker, gij zult het kunnen, dat zie ik aan 't geen gij mij er over schrijft. Maar.... zult gij den moed er toe hebben alles te zeggen? Ziedaar wat ik mijzelve afvraag. Ik ken geen enkel boek dat die moed volkomen heeft. En in 't Nederlandsch eerst rècht niet. Ons land is zóó klein, en iedereen kent elkaar zóó, dat de vréés steeds de pen terughoudt. En bij de meesten óók het gebrek aan temperament. Bij U vrees ik dáárvoor niet, maar wèl voor 't eerste. Wat mij aangaat, ik geloof niet dat ik mij door de vrees voor wat ook zou laten tegenhouden. Wie weet wat er dezen winter gebeurt. Ook in mij ‘broeit’ het reeds lang.
Neen, ik lijk niets meer, geloof ik, op het portret in Vragensmoede. In mijn gezicht, en mijn figuur ben ik veel magerder geworden. Toch zijn er nog velen die zeggen: Je houdt toch altijd dezelfde uitdrukking in je oogen, van toen je nog heel jong waart al. Men kan over zichzelf zoo slecht oordeelen. Myn vriendin heeft een portret van mij op haar schrijftafel staan, dat zij (en ik) geflatteerd vinden, een veel te lief ‘fantasietje’. Onlangs zag een goede kennis het, en zei: Zet dat leelijke portret van je weg, zóó vinnig kijk je nooit in de werkelijkheid als je hierop uitziet! Dus, daaruit ziet gij alweer, dat de een een heel anderen blik heeft op een portret dan de ander. Ik durfde Uw brief niet al te uitvoerig beantwoorden, uit vrees U te zullen verraden, maar hij deed mij heel véél plezier. Omdat gij een karakter, een iemand zijt; dat voel ik er uit.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: