Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 26 (1912-1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.82 MB)

Scans (97.14 MB)

ebook (7.93 MB)

XML (4.05 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Geluk en Genot.

Sedert dat de menschen zich tot volksstammen aaneensloten, en de geschiedenis ons hunne daden en gedachten wedergeeft, bevinden wij dat twee tegengestelde begrippen zich de zielen betwisten, haar belovend het geluk te bereiken door tegenovergestelde middelen.

De eerste leer is deze:

Geniet zooveel mogelijk van het leven; bekommer je niet om wetten, geef de voorkeur aan eigen vreugde boven die van anderen.

Noem dit epicurisme, (leer van Epicurus) paganisme, (heidendom) zedeleer der meesters (leer van Nietzsche)! De naam verandert er niet veel aan, het is alles niets anders dan: overlegd egoïsme, genot voor zichzelf.

De tweede leer is deze:

Verdraag het ongeluk. Geef niet toe aan uwe verlangens. Vergeet Uw eigen. Zoek het geluk van anderen. De vreugden, die ons het uiterlijk leven bieden, zijn niet de moeite waard om nagejaagd te worden, het zijn leugens Het innerlijk leven is alleen uwe pogingen waard.

Noem dit stoïcisme, de leer van de meeste der godsdiensten (van het Christendom, Boedhisme, enz.) of de zedeleer der slaven (leer van Nietzsche); in één woord, de leer van stelselmatig altruïsme.

Dit zijn de twee polen der wijsbegeerte over het geluk. Gelijk de aardrijkskundige

[pagina 82]
[p. 82]

polen, zijn zij voor het meerendeel der menschen onbewoonbaar.

Slechts bij uitzondering zullen er karakters zijn, die leven kunnen, hetzij uitsluitend in zelfzucht, hetzij in godvruchtigheid en ascese (onthouding). Het meerendeel der menschheid voelt zich meer op zijn plaats in de meer gematigde streken der zedeleer!

Het streven naar geluk is ons echter allen ingeschapen, en al wat leeft, heeft behoefte om gelukkig te zijn.

Doch hoevelen, velen onder ons zoeken het geluk op de verkeerde plaats! Hoevelen wenden zich blindelings van het geluk af, dat soms zoo nabij ligt, en zoeken, zoeken altijd door, zonder ooit iets van het ware geluk te beseffen. Evenals 's zomersavonds talrijke insecten om de lamp fladderen, en het zonlicht zoeken, waar het niet te vinden is, evenzoo fladderen zoo velen onzer doelloos door het leven, zich verstrooiend van het ééne genot in het andere - en och, - het diepe, inwendige geluk vinden zij nooit.

O! hoe zou ik hen allen willen toeroepen: ‘Genot is nooit geluk. Het geluk ligt diep begraven in uw eigen ziel. Het geluk is iets veel mooiers, veel verheveners, veel zaligers dan uwe tijdelijke genietingen!’

Het genot is een dauwdruppel, schitterend in den zonneschijn, maar weldra verdroogd. Het genot is een bontgekleurde kapel, die ons vroolijk omfladdert, maar ons weldra verlaat, een golfje dat ons even overstroomt, een windvlaagje, dat ons afkoelt!

Het genot komt - en gaat. Hoeveel moeite wij ook doen om het vast te houden, het verlaat ons zonder medelijden; zonder zich om onze tranen te bekommeren, vliegt het weg, ontsnapt het ons, en slechts blijft ons een vage droom, van wat ons zoo verheugd had.

Hoe oneindig, verhevener, schooner en zaliger is het Geluk, steeds wonende in ons eigen ziel, onafhankelijk van uiterlijke genietingen. Gelukkig, de eenvoudigen van harte, want zij weten het geluk te vinden!

En ieder, ieder mensch heeft het ware geluk in zich, indien hij slechts luisterde naar de inwendige stem zijns harten, indien hij slechts gehoor gaf aan den Goddelijken drang in zich. De meesten verstikken dezen drang, richten hunne gedachten op uiterlijke genoegens, tot zij eensklaps - getroffen door smart en leed - tot bezinning komen. Dan gevoelen zij de nutteloosheid van hun doelloos leven, hun leven van ijdelheid der ijdelheden, hun leven van aaneengeschakelde genietingen, hun leven van zelfzucht!

En velen, gelouterd door het leed, dat hen de oogen opende, veranderen zich ten goede, en danken God, die hen den weg wees tot het Geluk - doch anderen, zij luisteren wel even naar de inwendige stem huns harten, doch na de geleden smart, vervallen zij weer in hun oude levenswijze, zonder bevrediging, zonder geluk, zonder te hebben gekend de vrede des harten.

Behoef ik U nog te zeggen, dat zij die de ‘eerste leer’ volgen, nooit een greintje begrip zullen hebben van het ware geluk?

Want het ware geluk van den mensch bestaat in liefde geven en zelfverloochening.

Het ware geluk bestaat in werken.

Het ware geluk bestaat in te leven voor zijne naasten met alle kracht die in ons is.

Gelukkig is men, als men elkander gelukkig maakt.

Gelukkig zijn zij, die zich zelf vergeten, om voor anderen te leven.

Gelukkig zijn zij die door liefde- of vriendschapsdaden anderen het leven veraangenamen.

Gelukkig zijn zij, die arbeiden.

 

Prof. Hilty zegt in zijn bekend werk ‘Glück’ ongeveer het volgende:

‘De gansche natuur van den mensch wijst op arbeid, en hij wreekt zich ernstig, zoo hij hierin willekeurige verandering wil brengen.

Iedere werkelijke arbeid, die niet enkel een spelletje is, dus iedere vruchtdragende arbeid bezit de eigenschap van belangwekkend te worden, zoodra de mensch er zich ernstig in verdiept.

Het is niet de aard van het werk, die geluk en bevrediging geeft, maar wel de vreugde van het scheppen en slagen.

De werkeloozen zijn inderdaad de werkelijk ongelukkigen in het leven, en daarom moest er bestaan een “Recht op Arbeid”, het is zelfs het meest oorspronkelijke van alle menschenrechten.

Zij allen zijn het gelukkigst, die zich geheel en al aan hun werk geven, hetzij zij kunstenaars, geleerden of arbeiders zijn.

De landbouwer en de handwerksman zijn veel tevredener dan de fabrieksarbeider, doordat zij zelf de vruchten van hun arbeid aanschouwen. De reden waarom het werk aan machines, in het algemeen de werktuigelijke arbeid, het vervaardigen van slechts gedeelten van een te leveren voorwerp, zoo

[pagina 83]
[p. 83]

weinig voldoening schenkt, is, dat de arbeider te weinig van het resultaat van zijn arbeid ziet. De machine werkt, hij is slechts haar minderwaardig werktuig, of wel hij dient slechts om voortdurend het een of andere wieltje te vervaardigen, maakt echter nooit een horloge in zijn geheel. Zulk een geestdoodend werk is in strijd met het gevoel van menschenwaarde, en kan nooit voldoen. Zij allen zijn dus het gelukkigst, die zich geheel aan hun werk kunnen geven, zij allen hebben het gevoel - objectief genomen wellicht ten onrechte - dat zij arbeid leveren, werkelijk nuttigen, voor de maatschappij noodzakelijken arbeid, en velen hunner bereiken te midden van zulk een voortdurend inspannende en wellicht voor het lichaam weinig gezonde werkzaamheid, den hoogsten ouderdom, terwijl de niets-doende, aristocratische heertjes en modedametjes, voortdurend bezig zijn hun zwakke gezondheid op te lappen.’ (Prof. Hilty).

Werkt voor anderen, voor eene goede zaak, of voor eene beweging uit plichtsgevoel en uit liefde. Geeft liefde. De eer en het genot, waardoor men steeds een van derden afhankelijken slaaf blijft, moet men vervangen door de Liefde, die men steeds tot eigen vrije beschikking heeft. Tot eiken prijs en om zichzelfs wille moet men trachten, uit gewoonte alle menschen lief te hebben, zonder te onderzoeken, of zij het al of niet waard zijn, wat trouwens veel te moeilijk valt om steeds juist te bepalen. (Hilty).

Geeft liefde aan hen, die ze het meest van noode hebben, aan de armen, aan de ongelukkigen, aan de misdeelden, aan de door het noodlot tot onverschilligheid verstokten, aan de diepstgezonkenen onzer maatschappij. Helpt hen met woord en daad! Geeft hun allen een kruimeltje Uwer liefde!

Troost hen die lijden, want Uw Liefdewoord zal zijn als een dronk water voor den dorstigen. Zoekt de eenzamen, zoekt hen die alleen staan, die nooit liefde ontvangen en die alleen door dit leven worstelen; wint hun vertrouwen, hoort hun leed aan en raadt hun, en uw Liefdewoord zal hen verkwikken als een koesterende zonnestraal, uw liefdewoord zal hun ziel verwarmen en doortrillen, uw liefdewoord zal hen gelukkig maken.

En dat te zien, dat geluk, door U zelf teweeggebracht, dat maakt U gelukkig: dat is het Geluk.

 

A.I.G.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken